Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Critisch Bulletin. Jaargang 2 (1931)

Informatie terzijde

Titelpagina van Critisch Bulletin. Jaargang 2
Afbeelding van Critisch Bulletin. Jaargang 2Toon afbeelding van titelpagina van Critisch Bulletin. Jaargang 2

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (3.41 MB)

Scans (5.18 MB)

ebook (3.47 MB)

XML (0.93 MB)

tekstbestand






Genre

sec - letterkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Critisch Bulletin. Jaargang 2

(1931)– [tijdschrift] Critisch Bulletin–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige

Periscoop

Vrijwel onmisbaar voor wie belangstelt in de hedendaagsche Duitsche litteratuur is het levendige en boeiende boek van den verleden jaar op veertigjarigen leeftijd gestorven litteratuurhistoricus en essayist Werner Mahrholz: ‘Deutsche Litteratur der Gegenwart’ (Berlin. Sieben-Stäbe Verlag. '31). Onze litteratuurgeschiedenissen zijn meestal oerdegelijk en oervervelend of vluchtig en oppervlakkig. Mahrholz is bij alle streven naar betrekkelijke volledigheid en goede overzichtelijkheid toch niet zoo vervelend objectief, dat zijn persoonlijkheid met haar overtuigingen op den achtergrond verdwijnen zou. Persoonlijke critiek en helder inzicht gaan met het zuiver litterair-historische streven gelukkig samen. Hij beziet de litteratuur persoonlijk en onafhankelijk, vandaar telkens interessante en scherpe uitspraken en formuleeringen, bijv. ‘Wir sehen heute die Klassiker viel zu klassisch, als Heiligengestalten, als halben Götter, dem Erdenweh entrückte Gestalten. Es ist eine ganze Mythologie die da entstanden ist und den freien Blick auf die Wirklichkeiten und Tatsachen verbaut.’ Uit zijn behandeling van de litteratuur na den oorlog, die tot en met 1930 gaat, zien we bevestigd, dat een groot deel der boeken, die uit de woeling van den tijd ontstonden, de vele oorlogsromans en die over moderne Duitsche jeugd, meer tijdsdocument dan litteratuur zijn, meer actueele strijd en evenwicht zoeken dan scheppen en beelden. De arbeiderslitteratuur blijkt heel wat verder te zijn dan de onze. Scheppende beheersching is er in de litteraire ‘documentaires’, de reportages als van Hauser, Kisch; ook Georg Fuchs kan men daartoe rekenen. De jongere generatie in Duitschland leeft onmiskenbaar midden in den tijd, zij is aanmerkelijk minder egocentrisch dan die in ons land.

 

Max Pulver is met Albert Steffen en Cécile Lauber een van de weinige Duitsch-Zwitsersche jongere dichters van beteekenis. Van zijn hand verscheen dit jaar een belangrijk werk over grafologie: ‘Symbolik der Handschrift’ (Orell Füssli Verlag, Zürich u. Leip-

[pagina 367]
[p. 367]

zig). Afgezien van de mystiek der schrijfbewegingen, die ons zeer hypothetisch en van een te schematische fantasie voorkomt, is het boek een uiterst reëele studie van dit nog te weinig onderzochte gebied. Ieder schrift houdt ontwijfelbaar véél méér in dan de enkele formeele ‘inhoud’, bevat een oneindig veelzijdiger werkelijkheid dan de schriftteekens en hun bedoeling bestrijken. ‘Wie dürftig der blosse Inhalt eines Schriftstückes ist, auch wenn wir zu den tatsächlichen Mitteilungen noch die stilistische Formgebung hinzurechnen, erhellt sofort, wenn wir das Material auf seinen grafischen Ausdruck hin analytisch bearbeiten.’ Het schrift drukt oneindig veel meer uit dan de schrijver met zijn gebrekkigen stijl omtrent zichzelf vermag te openbaren. ‘Der Schreiber fertigt in der Schrift sein Selbstporträt an. Seine Hilfmittel hierzu sind ihm selbst fast völlig unbekannt.’ De wereld onzer eigen uitdrukkingsmiddelen bevat oneindig veel meer dan wij beseffen, wij betreden doorgaans slechts het voorportaal. ‘Vier Fünftel vom Wesen eines Menschen, könnte man mit einer quantitativen und deshalb notwendigerweise rohen Formulierung sagen, bleiben ihm durchschnittlich unbewusst.’ Conclusies uit het schrift omtrent het karakter van den schrijver worden bemoeilijkt, doordat niet iedere afwijking van het schoolschriftschema op het karakter terug te voeren is maar deels ook op leeftijd, gezondheidstoestand, milieu, beroep enz. Het schrift is een resultante van vele factoren. ‘Ueber dem Urgrund kollektiver Bedingungen und über dem hereditär bedingten Konstitutionstypus erhebt sich erst die Pyramide der sittlich-individuellen Persönlichkeit.’ Pulver is zich tenvolle bewust, hoe voorzichtig men hier met conclusies wezen moet. Hij gaat methodisch alle onderdeelen der schriftuitdrukking na; bovendien wordt de grafologie van adres en handteekening nog behandeld.

 

In ‘Brusse's serie van 12 monografieën over filmkunst’ verschenen na de voortreffelijke inleiding van Graadt van Roggen drie nieuwe deeltjes, in buitengewoon aantrekkelijke en rationeel geillustreerde uitgave, met omslagen van Piet Zwart, waarom men de boekjes alleen al zou willen bezitten. Dr. Otten kenschetst de Amerikaansche filmindustrie. Na zijn critiek op de ‘gewone Hollywoodsche omgeving van dure kleeren, stuc en papier mâché’, op het gebrek aan werkelijkheidssuggestie in het gros der Amerikaansche films, het fatale sterstelsel dat zelfs een Garbo nekt, de ziellooze figurantenmassa's (in tegenstelling tot de Russische massa's die door den cineast, die erop uittrekt, op heeterdaad en in het volle leven worden gefilmd) en het gebrek aan visie, aan camera-fan-

[pagina 368]
[p. 368]

tasie, waardoor de dingen te weinig, de menschen teveel spelen en de suggestie van het psychologisch geheel eener situatie, dat altijd door menschen èn dingen beide moet blijken, uitblijft, - komt hij tot de uitzonderingen, de figuren, die, meer of minder, van het systeem afwijken: Chaplin, Buster Keaton, Harold Lloyd, en vooral de regisseurs (op wie het in de eerste plaats in de film aankomt), Von Stroheim v. Sternberg en King Vidor. Hij behandelt dan enkele belangrijke Amerikaansche films, A woman of Paris, The wedding march, The docks of New-York (met Bancroft en de te weinig gewaardeerde Baclanova), The crowd, Alledagsmenschen. Dr. Menno ter Braak bespreekt de absolute film. Dáár is hij op dreef. Zijn filmstudies, evenals zijn Carnaval der Burgers, lees ik veel liever dan Hampton Court. De absolute film is bovendien een der aangewezen motieven voor zijn intellectueelen hartstocht. In een gesloten gebouwd, scherpzinnig betoog stelt hij vast wat men onder absolute film moet verstaan. De term is eenigszins willekeurig. Eigenlijk is ‘absolute film’ al 'wat zich losgemaakt heeft van vreemde invloeden en valsche middelen, alle films die uitsluitend gebaseerd zijn op de essentieel cinegrafische middelen. Het begrip werd echter verengd tot ‘een bepaalde kategorie films met abstracte middelen opgebouwd.’ Ter Braak bespreekt daarna het ‘absolute’ filmwerk van vnl. Ruttmann, Hans Richter en Man Ray.

De film heeft een harden strijd, ook nú in het stadium van de geluidsfilm, om haar eigen karakter te bewaren of liever nog te veroveren. Het is te begrijpen, dat men daarom niet in bescherming wenscht te nemen wat van het eigenlijke filmrhythme, dat alle zuivere filmkunst kenmerkt, afleidt en het verloochent. Wat niet wegneemt, dat filmproducten als Loveparade, Die Privatsekretärin of Drei von der Tankstelle (trouwens weer iets méér film dan de beide eerste) hoewel ze met filmkunst niets van doen hebben, toch op zichzelf als filmoperettes buitengewoon geslaagd zijn en juist door de, in filmaesthetischen zin misbruikte filmmiddelen als operette aanmerkelijk aan charme en levendigheid gewonnen hebben. Het is vreemd, maar de film heeft, waar zij zondigde tegen haar eigen wezen, een ouder genre in een nieuw stadium gebracht: door de film is bezig een technisch verbeterde operette te ontstaan. De op alle menschen en alle dingen overslaande dansmaat uit Drei von der Tankstelle is trouwens een echte filmgroteske; de filmoperette kan op den duur zelfs meer dan een technische verbetering van het oude genre, kan werkelijk filmgroteske worden. Maar de liedjes mogen dan geen onderbreking van de film blijven, zij moeten aan het filmrhythme ondergeschikt worden gemaakt.

[pagina 369]
[p. 369]

Dr. E. de Roos behandelt de Fransche filmkunst, waarover vooral uit de baanbrekende jaren veel te zeggen valt. Maar de filmindustrie schijnt de kleine, geestdriftige groep der Fransche cineasten klein gekregen te hebben. De perspectieven zijn dubieus. Dubieuser nog, sinds men met de geluidsfilm haast overal weer ineens alles verleerd schijnt te hebben, wat moeizaam doorgedrongen was, en men weer bijna van voor af aan heeft moeten beginnen met het wegwerken van de elementairste fouten. Dr. de Roos behandelt het werk van de voornaamste Fransche avantgardisten: Autant-Lara, Cavalcanti, René Clair, Germaine Dulac, en eindelijk Dreyer die met Jeanne d'Arc een nieuw element in de Fransche filmkunst bracht.

 

Aan bijna alle schoolboeken heb ik overwegend vervelende herinneringen. Maar ook daar begint schot en kleur in te komen. Om het leuke speelgoed dat er tegenwoordig is, en de schoolboeken die er beginnen te komen, zou men weer kind willen wezen (en daarom niet alleen). Bij Noordhoff (Groningen) verscheen een serie van negen interessante leesboekjes over ‘Nederlandsche volkskunde’, ieder deeltje aan een of meer provincies gewijd. Zij bevatten vele, niet enkel voor schoolkinderen aantrekkelijke, beschrijvingen van volksgebruiken, bijgeloof, historische anecdoten, sagen, liedjes, liederen en kinderrijmen. Een verrassing in schoolboeken als deze zijn de talrijke houtsneden, die er artistieke waarde aan geven. Vooral die van Jan Cantré en ook die van Jan Boon zijn zeer geslaagd.

Als voorbereiding tot De bloeiende bongerd, die sinds jaren uitblinkt onder de leesboeken voor het M.O., verscheen van Mevr. Wittop Koning en Herman Poort bij Wolters (Gron.) nu het eerste deel van ‘De bottende bongerd’, waaruit opnieuw blijkt, hoe de samenstellers de kunst verstaan andere stukken te vinden dan de in bloemlezingen gebruikelijke paradepaardjes; allerlei verscholen litteratuur duikt er in hun bloemlezingen op. Bijzonder te waardeeren is, dat een afzonderlijke afdeeling geheel aan de humor gewijd werd. Laten de samenstellers daar ook nog eens een bloemlezing van maken! Humor is zeldzaam in de litteratuur en moeilijk te vinden.

 

Journalistieke kostbaarheden zijn de serie boekjes ‘Wat niet in Baedeker staat’ (A'dam. Strengholt), waarvan thans ook de deeltjes over ‘Rotterdam’ en ‘Den Haag’ verschenen. Zoo iets aardigs en luchtigs komt men onder Hollandsche geschriften zelden tegen. In het Rotterdamsche boekje deelen eerst een aantal

[pagina 370]
[p. 370]

gedegen Rotterdammers (vergeef het pleonasme) mede, waarom ze van hun stad houden. Men kan het niet beter zeggen dan Mr. Jacques Dutilh: Om de Maas en om wat er van de stad nog te maken is. Brusse schrijft een kranig stuk over de Rotterdamsche haven, wemelend van perspectieven en motieven als de Maas van sleepbootjes. Zoo'n stuk wekt den smaak op naar den Rotterdamschen roman, die er binnen tien jaar komen zal, hopen we. De Mees-prijs is er. Wie waagt: Jan de Boer? Jef Last? Van Oosten? Alle kunsten hebben een hoofdstukje, behalve de litteratuur; gelukkig komen we een paar schrijvers tegen in Van Waasdijks Rotterdamsche figuren, De Meester, Brusse, Henri Dekking (maar nergens Leopold, Bloem, Gossaert). En De Arend, de Rotterdamsche jeugdhaven? Een lust om te lezen zijn Graadt van Roggen over Rotterdam en de film, en Cocheret over de Diergaarde.

Het boekje over Den Haag is minder zakelijk maar op zijn minst even onderhoudend en geestig. En er loopen meer beroemde mannen (ook Hollanders) rond. Er zijn dus toch goede cocktailmengers in de Hollandsche journalistiek.

Bij het boekje over Rotterdam sluiten aan de ‘Herinneringen aan Johan de Meester’ van M.J. Brusse (R'dam. Brusse). Twee Rotterdammers, en van de besten. Het boekje is een kleine, waardige gedenksteen voor De Meester, wiens jagend werkleven een Rotterdamsch leven bij uitnemendheid en een léven par excellence is geweest.

 

Roel Houwink verzamelde een aantal uitspraken en aforismen onder den titel ‘Pluk den dag’ (Ploegsma, Zeist). Kantteekeningen bij den tijd noemt hij ze, en men kan er (het is als almanak uitgevoerd) zijn eigen journaal in schrijven.

 

Vertalingen van Fransche litteratuur zijn zeldzaam in ons land. Van Gide bijv. werd nog haast niets in vertaling uitgegeven. In de vertaling van Mevr. Premsela - den Boer verscheen bij Schuyt, Alkmaar, als eerste deel van een serie De moderne Fransche roman, de zeer eigenaardige roman van André Maurois, ‘Atmosferen’ (Climats).

 

In ‘If it had happened yesterday’ geeft Dermot Morrah verslagen van verschillende beroemde historische gebeurtenissen zooals ze naar zijn meening in de hedendaagsche pers zouden verschijnen, als het nu juist gebeurd was.


Vorige

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken