Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
DBNL - Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse Letteren
DBNL - Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse Letteren

Hoofdmenu

  • Literatuur & Taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw

meer over deze tekst

Informatie terzijde

Den Duytschen Catoen
Toon afbeeldingen van Den Duytschen Catoenzoom

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1,54 MB)

XML (0,58 MB)

tekstbestand






Editeur

Fons van Buuren


Genre

poëzie

Subgenre

leerdicht
non-fictie/schoolboek


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Den Duytschen Catoen

(1998)–anoniem Duytschen Catoen, Den–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Naar de Antwerpse druk van Henrick Eckert van Homberch


Vorige Volgende

Gebruik en functie van de Middelnederlandse vertaling van de Dicta Catonis

De Latijnse Dicta Catonis werd gebruikt bij het elementaire onderwijs in de Latijnse school. De jongens - van meisjes is zelden of nooit sprake - moesten hun Latijn behoorlijk leren beheersen en teksten als met name de Cato en de fabels van de Laatromeinse dichter Avianus werden, ter aanvulling op het onderwijs in de grammatica, daartoe het meest geschikt geacht.Ga naar voetnoot28 Maar uit Middelnederlandse vertalingen van de Dicta Catonis kon geen Latijn worden geleerd. En de vraag dringt zich dus op: waartoe diende zo'n vertaling?

Die vraag naar het gebruik en de functie van een vertaalde Latijnse middeleeuwse schooltekst is voor ons taalgebied nog nooit diepgaand onderzocht. Wat hieronder volgt moet dus als heel voorlopig worden beschouwd.

Of zo'n diepgaand onderzoek uiteindelijk veel zal oplossen is lang niet zeker. Nikolaus Henkel, die zich al jaren bezighoudt met Duitse vertalingen van

[pagina 22]
[p. 22]

Latijnse schoolteksten, constateert dat moeilijk is vast te stellen door wie en hoe bepaalde bronnen met vertaalde schoolteksten gebruikt werden.Ga naar voetnoot29 Er moet vooral gekeken worden naar de bronnen zelf waarin vertaalde teksten zijn overgeleverd, naar de omgeving waaruit ze stammen, en naar gegevens zoals we die mogelijk aantreffen in historische bronnen als bijvoorbeeld schoolverordeningen. Bij wijze van voorbeeld volgen nu enkele opmerkingen bij de oudste bron die een in het Middelnederlands vertaalde Cato bevat: het bovengenoemde Enaamse handschrift.

Het is de enige bron die althans iets van expliciete informatie verschaft over het functioneren van de Dietse tekst. In de proloog richt de schrijver - of het de auteur of de kopiist is valt niet uit te maken - zich tot ‘Lieve kinder’ en zegt hij het volgende over wat men de bestemming zou kunnen noemen:

 
Alle die vroet willen wesen
 
Der clerken boec moeten si lesen
 
Of in dietsch of in latin[e]
 
Alzo hic [..........]
 
Alzi terst [ter scolen gaen]
 
Die hem wijsh[eit doet verstaen]
 
Vele meer dan en[ech doet].Ga naar voetnoot30

Zowel ‘Lieve kinder’ als ‘in dietsch’ komt alleen in dit handschrift voor. Elders lezen we voor ‘Lieve kinder’ ‘Alle’, terwijl de regel ‘Of in dietsch of in latin[e]’ in de andere bronnen elk equivalent mist. Het aardige van die ‘Lieve kinder’ is, dat het 't meest voor de hand ligt dat we dús (en gezien de cultuurhistorische context waarschijnlijk terecht) in eerste instantie denken aan een jeugdig publiek. En uit dat ‘dietsch’ valt te concluderen dat ‘der clerken boec’, de Cato dus, bij het elementair onderwijs ook in z'n Middelnederlandse gedaante werd gebruikt, althans voor zover het gaat om de context van dit dertiende-eeuwse handschrift. Dat alles valt weer mooi te rijmen met Maerlants mededeling in zijn Spiegel historiael, hierboven (p. 11) in de ‘Inleiding’ aangehaald.

We komen uit de tekst in ‘Ename’ evenwel niet te weten of we nu moeten denken aan Latijnse scholen waar de schoolmeesters de beginnertjes tegemoetkwamen door ze niet meteen het Latijn (of het Latijn alléén) voor te zetten, of dat het om andersoortige scholen gaat. Dat laatste is zeker in de zuide-

[pagina 23]
[p. 23]

lijke Nederlanden niet onmogelijk, omdat daar in de dertiende eeuw de verstedelijking zich sterk ontwikkelde en de stadsoverheid steeds meer invloed kreeg. In de jaren zeventig van de twaalfde eeuw is er in Gent al sprake van een ‘schoolstrijd’ tussen de patriciërs en de kloosterlingen van de Sint-Pietersabdij. De eersten willen een eigen organisatie op touw zetten maar de monniken bestrijden, dat de burgers dit recht hebben. Het resultaat is een compromis.Ga naar voetnoot31 En in Ieper zijn in 1253 naast drie ‘scolae maiores’ (‘grote scholen’ of ‘Latijnse scholen’) ook al ‘scolae parvae’ (‘kleine scholen’ of ‘schrijfscholen’) waar het onderwijs ‘tot op Cato’ (‘usque ad Catonem’) beperkt moet blijven.Ga naar voetnoot32 Is bedoeld ‘tot en met Cato’ of ‘tot aan Cato’? En is het Cato in het Latijn of in het Diets? Theo Meder heeft in het kader van zijn studie over de zogenoemde ‘Boekjes van zeden’ (waarover dadelijk) alle argumenten voor het gebruik van onder andere De boec van Catone - van de Middelnederlandse vertaling dus - in de middeleeuwse scholen nog eens op een rij gezet.Ga naar voetnoot33

Concrete bewijzen zijn er niet te vinden, maar alles lijkt er toch voor te pleiten dat dit soort van Middelnederlands werk dienst heeft gedaan bij het leesen/of schrijfonderwijs en bij het doceren van ‘goede zeden’, want dat was mede de bedoeling op school: de leerlingen mores leren. Een werk als De boec van Catone kan daarbij zowel in het privé- als in het klassikaal onderricht gebruikt zijn.

Blijft de vraag of we met de Enaamse codex in handen nader kunnen bepalen waar en hoe dat handschrift, en in het bijzonder De boec van Catone, nu in de praktijk gefunctioneerd heeft.

Dat is niet eenvoudig uit te maken, al was het alleen maar omdat er slechts 33 folia van de minstens 257 bewaard zijn. Behalve de ongeveer 400 regels van De boec van Catone vinden we in de restanten van dit verzamelhandschrift fragmenten van berijmde heiligenlegenden, van het bekende Vanden levene Ons Heren, van Mariagedichten, van Die bouc van seden, en van een handleiding ter voorbereiding van de biecht door Martijn van Torhout, monnik in de benedictijner abdij te Ename. Waarschijnlijk is de codex ook in dat klooster ontstaan.Ga naar voetnoot34

Al de genoemde teksten liggen in de godsdienstige en/of belerende sfeer. Dat belerende komt heel direct tot uiting in De boec van Catone en Die bouc van seden, dat in de codex onmiddellijk volgt op de Cato. Die ‘twee-eenheid’ zien we ook nogal eens bij de Latijnse voorbeelden van deze teksten, respectievelijk de Dicta Catonis en de Facetus ‘Cum nihil utilius’. De Facetus is een vervolg op de

[pagina 24]
[p. 24]

Cato, geschreven aan het eind van de twaalfde eeuw. Het boek bevat soortgelijke adviezen en leefregels als de Dicta Catonis, maar het is als geheel minder egocentrisch, hoofse aangelegenheden spelen een duidelijke rol en het christelijk element is expliciet aanwezig. Dat alles neemt niet weg dat toch het ‘ik’ uiteindelijk het middelpunt is.Ga naar voetnoot35

De Facetus heeft, juist als de Dicta Catonis, in het onderwijs gefunctioneerd. En indien de Middelnederlandse vertaling van de Dicta Catonis schoollectuur geweest is, dan zal dat ongetwijfeld ook gegolden hebben voor de Dietse bewerking - Die bouc van seden is niet louter een vertáling - van de Facetus.Ga naar voetnoot36

We keren terug naar het Enaamse handschrift. Het is een vrij luxe codex, doch er is slordig gekopieerd. In de literatuur over het boek is men wat de gebruikskringen betreft helaas nog nooit verder gekomen dan veronderstellingen: de monniken van Ename, omdat het handschrift daar waarschijnlijk tot stand is gekomen; de augustinessen van het klooster Sion in Oudenaarde, omdat de teruggevonden folia tussen 1528 en 1534 daar in de boekbinderij zijn gebruikt; de heren van het naburige Pamele, die zich de vervaardiging van een luxe codex wel konden permitteren (maar ze waren zo goed als zeker Frans georiënteerd...); een of andere rijke patriciër uit Oudenaarde, voor wie de aanschaf van een duur uitgevoerd boek ook geen probleem was, en wie zowel godsdienstige zaken als ‘goede zeden’ ter harte gingen; een vijfde mogelijkheid tenslotte die geopperd is: het zou kunnen gaan om een afschrijfexemplaar, een handschrift waaruit men op bestelling teksten kon laten overschrijven. Voor geen van deze mogelijkheden zijn vooralsnog harde bewijzen te leveren.Ga naar voetnoot37

Interessant is intussen het volgende. In het Duitse taalgebied heeft Henkel handschriften met Latijnse schoolteksten, soms voorzien van Duitse glossen, aangetroffen, waarin de Dicta Catonis en de Facetus paraderen naast heiligenlevens, naast een zogenoemde Poenitentiarius, of naast de Laudes Beate Marie Virginis. Dat spoort aardig met ‘Ename’, waarin we De boec van Catone, Die bouc van seden, heiligenlevens, De boec van der biechten en een tekst als Van Onser Vrouwen lof tegenkomen. Ook weten we dat in de Latijnse school wel Vitae, levensbeschrijvingen van heiligen en grote mannen, werden gelezen.Ga naar voetnoot38 Mogelijk moeten dus álle teksten uit de codex met de school in verband worden gebracht.

Het Enaamse handschrift is hier als voorbeeld gekozen om te laten zien hoe ingewikkeld de problematiek is en hoe weinig we weten over gebruik en functie. Alle bronnen waarin een Middelnederlandse Cato voorkomt zouden aan een minutieus onderzoek moeten worden onderworpen, voordat er meer ze-

[pagina 25]
[p. 25]

kerheid ontstaat. Maar dat blijft hier achterwege. Ook zo zal dít overigens duidelijk zijn: van een handschrift uit het eind van de dertiende eeuw, dat waarschijnlijk uit een kloosterlijk milieu afkomstig is en een reeks van teksten heeft bevat, kunnen we niet op voorhand zeggen dat het dezelfde functie heeft gehad of in hetzelfde type milieu is gebruikt als bijvoorbeeld een druk van 1605 uit de koopstad Antwerpen, waarin we aantreffen Dat baghijnken van Parys, een ballade-achtige tekst van 125 vierregelige strofen die het verhaal vertelt van een rijk meisje dat zich volledig en zonder terughoudendheid aan Jezus wegschenkt, en waar is ‘byghedaen die wyse leeringe die Catho zijnen Sone leerde’, een bloemlezing uit De boec van Catone. Die bloemlezing (maar niet alleen deze, zoals al is opgemerkt) bevat veel strofen die ook in ‘Ename’ staan, maar anderzijds is er eveneens heel wat dat niet is opgenomen, terwijl er daarnaast strofen zijn die we niet uit het dertiende-eeuwse handschrift kennen. En de volgorde waarin de strofen zijn opgenomen verschilt in beide bronnen in vrij hoge mate.Ga naar voetnoot39

In deze editie gaat het echter niet om de Enaamse codex, noch om de druk van 1605, maar om het boekje dat berust in Den Haag in de Koninklijke Bibliotheek onder de signatuur 229 G 16, of nog wat prozaïscher: het gaat om druk D. Het vervolg van deze inleiding concentreert zich dan ook op de uitgave van Den duytschen Cathoen, die rond 1500 bij Henrick Eckert van Homberch van de pers kwam. Wat voor boekje is het? Wie was die drukker? Wat vinden we erin uit de Latijnse Dicta Catonis? En wat uit de Middelnederlandse overlevering? Welk publiek had de uitgever op het oog?

voetnoot28
Vgl. bijvoorbeeld Glauche 1970, passim, via de Index. Zie ook Henkel 1988 en Weiler 1995.
voetnoot29
Henkel 1988, hoofdstuk VII.
voetnoot30
Gysseling 1980, p. 476. Wat tussen teksthaken staat is toegevoegd op basis van de andere bronnen: in ‘Ename’ zit op deze plaats een gat in het perkament. De regel Alzo hic [.......] is niet te reconstrueren, omdat deze in geen van de andere bronnen wordt aangetroffen. Zie ook de Bijlage, p. 124.
voetnoot31
Vgl. Ennen 1973, p. 455-479, in het bijzonder p. 464 en de daar genoemde literatuur.
voetnoot32
Beets 1885, p. 6. Vgl. ook Sprandel 1982, p. 188.
voetnoot33
Meder 1992, p. 308-326, in het bijzonder p. 321-324.
voetnoot34
Gysseling 1980.
voetnoot35
Meder 1994, p. 86-100. Daar ook nadere gegevens en literatuur.
voetnoot36
Zie de vorige noot.
voetnoot37
Nadere gegevens en literatuur bij Van Buuren 1994 a.
voetnoot38
Henkel 1988, p. 20-22; Van Buuren 1994 a.
voetnoot39
Om duidelijk te maken hoe gecompliceerd de situatie alleen al bij vergelijking van deze twee bronnen is nog dit. In ‘Ename’ ontbreekt een gedeelte door beschadiging van het handschrift. We weten niet wat precies ontbreekt. Dus er zijn strofen die in de druk van 1605 worden aangetroffen, maar niet in ‘Ename’, terwijl ze oorspronkelijk toch in het handschrift aanwezig (kunnen) zijn geweest.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Algemene gebruikersvoorwaarden
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken