Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Dietsche Warande. Nieuwe reeks. Deel 1 (1876)

Informatie terzijde

Titelpagina van Dietsche Warande. Nieuwe reeks. Deel 1
Afbeelding van Dietsche Warande. Nieuwe reeks. Deel 1Toon afbeelding van titelpagina van Dietsche Warande. Nieuwe reeks. Deel 1

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (3.26 MB)

Scans (30.22 MB)

XML (1.34 MB)

tekstbestand






Genre

proza
sec - letterkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Dietsche Warande. Nieuwe reeks. Deel 1

(1876)– [tijdschrift] Dietsche Warande–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende
[pagina 529]
[p. 529]

Een Vriend van Bilderdijk,
door P.F.Th. van Hoogstraten.

Bilderdijk. Eene Bijdrage tot zijn leven en werken, door Dr Wap. Leiden, E.J. Brill.

Nooit heb ik met vuriger belangstelling een boek geopend dan het jongste Geschrift van Dr Wap over Bilderdijk. Ik mocht met het volste recht verwachten, dat deze warme bewonderaar en vriend van den grooten Zanger ons veel zou hebben meê te deelen wat voor de kennis van de persoon en het karakter van Bilderdijk allerbelangrijkst moest wezen, en tevens koesterde ik de hoop, dat de schrijver 's dichters huisselijk leven in een geheel nieuw licht zou plaatsen. Deze hoop was niet ongegrond.

Toen Dr Wap den 28n November 1874 in den Haag voor een uitgelezen kring eene letterkundige conferentie gehouden had, gewijd aan de vraag, of het huisselijk leven van onzen dichter en geleerde die tuchtiging verdiende, welke daarover in den laatsten tijd was uitgesproken, las men in de Nieuwe Rotterdamsche Courant, dat ‘een tot in de geringste bijzonderheden historisch onderzoek den spreker tot de overtuiging gebracht had, dat de bewering alsof de groote dichter zich aan echtbreuk had schuldig gemaakt, niet was bewezen en veeleer door den loop der feiten was weêrsproken.’ Ik moet derhalve aanvangen met de bekentenis, dat het boek van Dr Wap mij eene te leur stelling bereidde. De steller van het dagbladartikel bleek verkeerd te zijn ingelicht; de Bijdrage van Dr Wap spreekt niets minder uit dan de gemelde overtuiging. Busken Huet, dien

[pagina 530]
[p. 530]

wel niemand onder de vereerders van Bilderdijk zal rangschikken, is niet vaster overtuigd, dat onze dichter zich aan echtbreuk heeft schuldig gemaakt, en dat zijne eerste vrouw op listige wijze door hem verlaten is, dan Dr Wap, Bilderdijks vurige vriend en bewonderaar. Ik moet bekennen, dat het mij niet weinig bevreemde, dat deze vriend eenige oude en nieuwe grieven, die men reeds zoo dikwerf tegen Bilderdijk heeft ingebracht, weêr kwam oprakelen. Waartoe was dit noodig, en welk nut kon het stichten? Dr Wap weet zoo goed als iemand, dat de Mensch Bilderdijk bij velen onzer Letterkundigen oorzaak of voorwendsel is, waarom zij den dichter Bilderdijk niet willen waardeeren. Dit werkt allernoodlottigst op de ontwikkeling van vele ontluikende talenten, belemmert den invloed, dien Bilderdijks poëzie, zoo ze gekend en bestudeerd werd, noodzakelijk op de veredeling van taal en denkbeelden zou oefenen, en stelt ons bloot aan de bespotting onzer naburen, die eenmaal zullen toonen, hoezeer zij ons dezen verguisden landgenoot benijden. Men versta mij wel. Ik beweer niet, dat Dr Wap zijne overtuiging moest verbloemen. Het staat hem vrij over Bilderdijks tweede huwelijk bijv. te denken zoo hij wil; maar een noodeloos ophalen van die tedere zaak, zonder iets nieuws aan het licht te brengen, is mij onverklaarbaar in een vriend, die zich steeds op zijne piëteit jegends den grooten landgenoot durft beroepen. Doch daar is meer. Dr Wap neemt het zeer euvel op, dat Dus Ten Brummeler-Andriesse Bilderdijks briefwisseling in het licht heeft gezonden. Niet alleen deelt hij ons brieven mede, waar uit ten duidelijkste blijkt, dat deze Heer heel aardig wist te korrespondeeren over dingen, die hij niet gelezen had, maar daar wordt ons ook gemeld, dat ‘de veel gerucht gemaakt hebbende bundelbrieven de wereld is ingespookt, om aan het publiek de huiskrakeelen meê te deelen, waarmeê, nog in 1866, bedoelde predikant geloofde, dat de wetenschap niet gebaat wordt, en wier vermelding door Bilderdijks nagelaten betrekkingen allerminst wordt begeerd.’

Bladz. 56, lezen wij: ‘nogmaals herhaal ik gaarne, wat Dus Ten Brummeler-Andriesse vroeger zeide: ‘De Piëteit gebood

[pagina 531]
[p. 531]

over dat alles het stilzwijgen te bewaren, zoo lang er nog kinderen en kindskinderen van Bilderdijk in leven zijn.’ ‘Echter, men mag nu hier vragen: aan wien de fout? Men zou kunnen antwoorden: vooral aan den heer Predikant Tijdeman, door het bewerkstelligen der uitgave van zoo menigen intimen brief, door Bilderdijk aan de beide Hoogleeraren, vader, Meynardus, en zoon, Hendrik Willem, gerigt. De laatstbedoelde evenwel was een groot liefhebber van publiciteit, ter bevordering eener grondige kennis van waarheid, en dit strekt hem zelfs zeer tot eere; doch, sunt certi denique fines: de kieschheid stelt bepaalde grenzen, welke de piëteit en de naastenliefde beiden streng eischen, geëerbiedigd te zien.’

Ook ik keur de onhandige en verjaarde wraakoefening, zoo als Huet de uitgave dezer brieven genoemd heeft, van den heer Ten Brummeler ten hoogste afGa naar voetnoot1. Ik vind haar strijdig niet enkel

[pagina 532]
[p. 532]

met de christelijke naastenliefde, maar met alle zedelijk gevoel. Maar Dr Wap heeft allerminst recht hier uit naam der kieschheid en der piëteit te spreken. - Op zijne vraag: aan wien de fout? andwoord ik: voor een groot gedeelte aan hem-zelven. Waarom schreef Dr Van Vloten reeds in 1869, dat het gebleken was, dat de dagteekening van Bilderdijks tweede huwelijk, door Da Costa gesteld op 18 May 1797, niet van zijne echtviering gold, maar van die van zijn vrouws oudste zuster met den Heer Rietveld Texier? Waarom hield hij zich overtuigd, dat de eigenlijke huwelijksontbinding van Bilderdijk en Odilde eerst zes jaren later plaats greep, dan in de bekende notarieele verklaring vermeld stond? Hoe wist hij, dat Bilderdijk nog drie maanden na zijn tweede huwelijk aan Odilde een briefjen richtte, waarin hij haar verzoekt ‘provisioneel met zijn zoontjen Elius’ bij hem te komen, haar daarbij een ontvangst met open hart en armen toezeggende? Hij zelf geeft ons het antwoord: ‘wij danken 't aan de onverdroten nasporingen van 's dichters grooten maar waarheidlieven den bewonderaar, Dr Wap, dat dit thands in al zijn bijzonderheden aan 't licht is gekomen.’ En hoe was Dr Wap in staat gesteld dit alles aan het licht te brengen? Voor wie van Vlotens Bloemlezing gelezen heeft, en de briefwisseling door Ten Brummeler Andriesse ons meêgedeeld, daarmeê vergeleken, kan dit geen raadsel meer zijn. Deze laatste heeft aan Dr Wap zeer zeker eenige brieven ter lezing toegezonden, en deze heeft, met of zonder diens toestemming, daarvan mededeeling gedaan aan Dr Van Vloten. Was dat piëteit? En hoe strookt het met diezelfde piëteit, als Dr Wap ook in deze Bijdrage weêr eenige bijzonderheden meêdeelt, die des dich-

[pagina 533]
[p. 533]

ters nagedachtenis niet tot eer strekken, wanneer men ze niet nader toelicht, dan de schrijver verkoos te doen? Bladz. 43, bijv. lezen wij het volgende: ‘Voorts is 't mij gebleken uit eene allerbeleesdste meêdeeling van den Heer Gemeente-Secretaris van Groningen, Mr J. Oppenheim, dat Bilderdijk-zelf zich vergist heeft, toen hij schreef, dat, op zijn 16 jaar, een ontwerp voor een nieuw Stadhuis van Groningen, door hem ingezonden, - 1772 - bekroond werd en uitgevoerd.’ Kan hier van den kant des dichters geen vergissing hebben plaats gehad zoowel met betrekking tot de plaats, als met betrekking tot het jaar der inzending? Zulke vergissingen toch zijn in Bilderdijks brieven niet zeldzaam. In 1819 zong Bilderdijk Ter nagedachtenis van zijn zoon Julius Willem:

 
Ziedaar zijn degen, pas aan 't Vaderland gewijd,
 
Of uitgediend - en ach - nog vlekloos van den strijd;
 
Geen bloeddrop kleeft er aan!

Deze Julius was, zoo het heette, als zeeofficier in de Oost-Indische wateren overleden. ‘Men ziet, zegt Dr Wap, de groote dichter was reeds een jaar na zijns zoons dood vergeten, dat Julius Willem, eigenmachtig, van 's Rijks vloot op een koopvaardijbodem was overgestapt, en dus den Heldendegen voor het gewone scheepsleven verwisseld had.’ Wat wil Dr Wap hier te kennen geven? dat Bilderdijk omtrent zijn zoon Julius het nageslacht heeft willen bedriegen? Weet de vriend van Bilderdijk dan niet meer, welk een vaderhart in dezen dichter klopte? Kon een dichter als Bilderdijk, waar hij een geliefden zoon betreurt, die een tijd lang het vaderland gediend had, na zijn dood in hem iets anders zien dan een volmaakt krijgsman? - 't Is vreemd, dat Dr Wap ook niet vermeld heeft, dat Bilderdijk in zijn jongsten zoon (den nog levenden) een geboren dichter meende te erkennen, en dat deze nochtans nooit de dichterlijke lier heeft bespeeld. - Van iemand die den onsterflijken zanger van zoo nabij gekend heeft, had ik eene meer zielkundige dichterlijke beschouwing verwacht.

Bladz. 86 leest men: ‘Wat tot Bilderdijks melancholie in het

[pagina 534]
[p. 534]

jaar 1809, misschien niet weinig heeft bijgedragen, was het, den 3 September, te Amsterdam, voltrokken huwelijk tusschen zijne voormalige Odilde; Catharina Rebecca Woesthoven, en den vroeger reeds vermelden Ritmeester der Koninklijke Garde-Kurassiers, Johan, Librecht Van Westreenen. Mij werd van geloofwaardige zijde verzekerd, dat men, voor des dichters onmatigheid, op goeden grond, beducht, bij den Officier van Justitie maatregelen had genomen, om alle stoornis bij die echtsvoltrekking streng te keeren.’ Dat een dergelijk gerucht opgang gemaakt hebbe, is zeer geloofelijk. Doch hoe kon Dr Wap aan zoo iets eenig gewicht hechten? Wat zou Bilderdijk, die met zijne tweede vrouw zoo gelukkig was, zich hebben laten gelegen zijn aan deze echt zijner eerste? Ik zou veel eerder vermoeden, dat hij er zich heimelijk over verheugd heeft.

Ik zwijg van menige andere plaats van denzelfden aard, alsmede van eenige bijzonderheden van 's dichters familieleden, die zijn nog levenden zoon, met wien Dr Wap nog wel vriendschappelijk bekend schijnt te zijn, bitter gegriefd moeten hebben. Ik herhaal het: dit boek heeft mij eene te leur stelling bereid, omdat ik van een vriend van Bilderdijk iets anders meende te mogen verwachten. - Heeft men echter eenmaal vrede met het standpunt, waarop Dr Wap zich geplaatst heeft, dan moet men bekennen, dat de schrijver met evenveel onpartijdigheid als zaakkennis zijne laatste hulde is komen brengen aan Nederlands grooten Zanger. Hij heeft een boek geschreven, dat in de handen moet zijn van elken Letterkundige, die Bilderdijk in zijne eigenaardigheden wil bestudeeren, en hem als dichter volkomen leeren kennen. Dr Wap is een groot bewonderaar van Bilderdijks poëzie, en dat geeft, in onze dagen vooral, reeds veel waarde aan zijn boek. Doch hij is ook een bewonderaar van den mensch Bilderdijk. Ofschoon hij zijne feilen even weinig verschoont als de hevigste van 's dichters vijanden, gevoelt hij eerbied en ontzach voor het grootsche en verhevene wat deze in zijn karakter ten toon spreidt. Hij ziet in hem geen vuigen slaaf zijner driften, die, zijn geheele leven door, deugd en

[pagina 535]
[p. 535]

godsvrucht huichelend, steeds in zijne vaerzen aan andere als heilig en onwraakbaar heeft gepredikt wat hij zelf schaamteloos vertrad; maar

 
Een feilbaar-zondig mensch, doch rein door Hooger Geest;
 
een raadsel-wezen, waar men schaars 't geheim van leest;
 
een hemeling op aard, bedeeld met wondergaven
 
én zwakheên boven maat, die 's menschen broosheid staven;
 
zich-zelf en velen tot een ergernis en last;
 
een scherpe distelstruik, waar kostbre wijn aan wast;
 
meest tastbre duisternis voor zich en voor de zijnen,
 
maar land en volk een Licht, dat eindeloos zal schijnen.

Eerst en vooral vereert Dr Wap in den genialen zanger een tederen, vaderlijken vriend, en dit doet zijn hart eer. Zijne Bijdrage vangt aan met het verhaal van het eerste bezoek, door den schrijver aan Bilderdijk gebracht, toen deze nog te Leiden woonde. ‘Met gespannen aandacht en angstige verwachting (zegt hij) bleef mijn oog gevestigd op de deur van het nevenvertrek, waaruit de Dichterzon voor mij zou te voorschijn treden; en zie, op eens, daar was hij, daar trad hij naar mij toe, vatte mij vriendelijk bij de hand, zoo als een vader het zijn zoon zou doen, en...... weg was mijne benaauwdheid, verdwenen was mijne vrees!’ - Daar bestond in der daad voor Bilderdijk geen grooter wellust dan jeugdige talenten te mogen aanmoedigen. Dan verdween de barre man, dien men vaak in zijne schriften huiverend naderde, geheel in den edelen vriend en weldoener. Dr Wap getuigt dan ook met warme dankbaarheid, dat hij, jaren lang, in ‘nauwe betrekking met Neerlands grootsten dichter gestaan heeft’, dat hij de vertrouwelijkste brieswisseling met hem voerde, en bovenmate door hem bemind werd. ‘Wat De Lamartine, sprekende van Lainé, zegt over dezen, zou ik (dus zegt hij) betrekkelijk Bilderdijk tegenover mij mogen zeggen: ‘malgré la différence d'années, ce grand homme se sentit iucliné de caeur vers mai... Il m'aima jusqu'à la fin.’

Wij eindigen deze korte aankondiging met den wensch, dat deze Bijdrage vele lezers moge vinden, en eene nieuwe bron

[pagina 536]
[p. 536]

voor de kennis en waardeering worden van een der voortreffelijkste geesten, die de waereld ooit heeft aanschouwd en bewonderdGa naar voetnoot1.

voetnoot1
Men veroorlove mij de vraag, of werkelijk het initiatief tot de uitgave der korrespondentie met Odilde door dezen Heer genomen is, of hij er niet veeleer door den aandrang van letterkundige navorschers toe is gebracht, die, als overredingsmiddel hem de handhaving der eer zijner schoonmoeder hebben voorgespiegeld? Wat mij betreft - ik betreur de uitgave in geenen deele. Hoe méer deskundigen kunnen leeren omtrent een voorwerp hunner studie, hoe beter, - laat het zijn wat het wil! Éen ding slechts moet bij de vonnissing van iemants zedelijkheid behartigd worden: Dat men niet vrage - hoe had hij behooren te handelen; maar dat men vrage: hoe wordt er doorgaands door de menschen gehandeld. Men wraakt, en te-recht, zekere handelingen van Bilderdijk tegenover Odilde: maar hoe is men tot de kennis dier handelingen gekomen? Door in een huis zonder dak en zonder muren zijn blikken te laten gaan. Als men eens de daken kon aflichten van de huizen veler andere dichters en groote geesten, die men tot dus verre niet anders gezien heeft dan in hun genootschapsrok en met hun kathederglimlach, - dan zoû men bedenkende, dat de anderen al niet veel beter zijn, hém, die grooter was dan zij, maar dan ook heviger hartstochten had, niet steenigen, zoo als men doet. Wáar vindt men in onze letterkundige geschiedenis de sporen, dat dichters en romanschrijvers, die voor het publiek optreden met goede gevoelens, maar van wie het toch zeer bekend is, dat zij tot de lieden behooren welke, naar Paulus' vonnis (Ef. V, 5) in het Rijk der Hemelen niet zullen binnengaan, waar vindt men de sporen van eenige veroordeeling der zulken? Uit volle borst juichen de zedemeesters Vorsten en Kunstenaars toe, die levenslang in overspel en allerlei ontucht geleefd hebben; en nu, door toevallige omstandigheden, het privaat-leven van eene in zoo vele opzichten grootsche, edele, godvreezende figuur aan het licht komt, heeft men geen smaadwoorden, geene insinuaties (die nog erger zijn dan de smaad), geen maagdelijke verontwaardiging genoeg, om ten zijnen opzichte te luchten.
Men moest de briefwisselingen van de deftigste nederlandsche letterkundigen uit het begin dezer eeuw met hofjuffers, met aktrices kennen, - men moest de schandelijke koepletten kennen, die dichters, staatsmannen, hooggeleerden, ondanks poederpruik en gouden bril in hunne ouwe-jongens-bij-een-komsten opdreunden, - om tot wat méer gelijk recht, zelfs waar het Bilderdijk geldt, gestemd te worden. Men izoleért ook dezen brievenbundel te zeer; men beschouwt de brieven niet in verband met andere gelijktijdige uitingen van Bilderdijks persoonlijkheid. Deed men dit, - zijn gemoed zoû in een meer tragiesch licht verschijnen, en het oordeel over hem zoû rechtvaardiger zijn.
J.A.A.Th.
voetnoot1
Een enkel taal- of stijlvlekjen dient hier nog aangewezen. Bladz. 4 leest men: ‘Neerlands grootsten dichter, wien ik de laatste rustplaats te Haarlem.... bereidde, en hem daar ten grave heb heengebragt.’ ‘Voor wiens zwakheden ik nooit blind geweest ben, of ze ooit zou willen verdedigen,’ Bladz. 24. ‘Hij bezweek voor den klank van C. Rebeccas tooverlier (dat tooverlier klinkt hier al heel zonderling), die den guit had binnengebragt, en nu de Odilde werd.’ Bladz. 39. ‘Waar de Advokaat.... eens deftig zat te wonen.’ Bladz. 53. ‘Op nieuw - reeds aanvang April, 96, heeft een vuurvonk van Billahs oog Bilderdijks “uitgeblaakte tonder” op nieuw tot vonking gebragt.’

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

titels

  • Bilderdijk. Eene bijdrage tot zijn leven en werken


auteurs

  • P.F. Thomas van Hoogstraten

  • Willem Bilderdijk