Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Dietsche Warande. Nieuwe reeks. Deel 3 (1881)

Informatie terzijde

Titelpagina van Dietsche Warande. Nieuwe reeks. Deel 3
Afbeelding van Dietsche Warande. Nieuwe reeks. Deel 3Toon afbeelding van titelpagina van Dietsche Warande. Nieuwe reeks. Deel 3

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.97 MB)

Scans (24.89 MB)

XML (1.27 MB)

tekstbestand






Genre

proza
sec - letterkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Dietsche Warande. Nieuwe reeks. Deel 3

(1881)– [tijdschrift] Dietsche Warande–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

Drie coupletten,
behoorende tot het gedicht
‘Aan mijne Filumene, ter harer verjaring’. (Zie Poëzij III, 48).

 
(In te voegen tusschen het 5de en 6de Couplet).
 
 
 
Ach! gevoelt Gy 't, lieve Gade,
 
‘Wat dit dicht al heils besluit?
 
De Almacht, die U 't leven redde
 
Uit het hachlijk kinderbedde,
 
Schonk ons weêr een tweede spruit!
 
De Almacht, die de diepste wonden
 
Van zijn slagen gunstig heelt,
 
Gaf aan dit verrukkend heden
 
Zaligheden,
 
‘Waar geen aardsch geluk in deelt!
 
Teder wichtjen, dat den Engel,
 
Dien, door kindermin verdwaasd,
 
't Vaderhart te diep betreurde,
 
Toen hem de Almacht van ons scheurde,
[pagina 151]
[p. 151]
 
Bij uw ouderen verplaatst!
 
Derde pand van 's Hemels zegen,
 
Waar ons bed in juichen mag!
 
Hoe vervult ge op 't heilrijk beden
 
Onze beden!
 
Hoe verheerlijkt gy dees dag!
 
 
 
Voer, ô voer, beminlijk wichtjen!
 
Voer ons echtgeluk ten top!
 
Groei met uw geliefden broeder
 
Onder 't oog van d' Albehoeder,
 
Tot ons beider wellust op!
 
Zalig, die U aan mocht schouwen
 
In des levens prille kracht;
 
Maar, o spruitjen zoo lieftalig!
 
Maar ook zalig,
 
Wien gy heden tegenlacht!

(1801)

Aanteekeningen
op de Gedichten van C. Loots,
Vierde Deel.

 
By den Tytel.
 
 
 
Is dit, dan 't beeld van Loots, den Bidder, den Geleerde,
 
Dien 't blad des tytels meldt; wiens zangtoon elk vereerde?
 
Neen, 't valsche koper liegt, 't is Loots de Dichter niet;
 
Of 't moest zijn beeltnis zijn, wanneer hy speelt voor Piet.
 
 
 
Het Schoone (bladz. 100).
 
 
 
't Is windig, brommend, wild, 't mag dikwijls onzin heeten,
 
Maar toch, 't is Poëzy.
 
'k Vind al wat hier ontbreekt by duizend naampoëeten,
 
Dit eenig meestendeels vergeten of versmeten;
 
En juist dit eenig - wensch ik my.
 
 
 
Piet en Trijntje (bl. 236).
[pagina 152]
[p. 152]
 
Het goede Trijntje heeft gelijk,
 
Dit attesteer ik,
 
Bilderdijk.

Bij gelegenheid dat de Heer H.H. Klijn, die my een hem toebehoorend Huis een jaar lang, zonder betaling van huur, had laten bewonen, my op nieuw een jaar het gebruik dier woning, op dezelfde voorwaarde aanbood, mits ik daarvoor dadelijk een berijmd Huurcontract opmaakte.

 
Met de onderlinge trouw van echte welgezinden,
 
Wordt de oude huur vernieuwd door Klijn en Bilderdijk,
 
Die op denzelfden voet zich wederzijds verbinden,
 
Als by in 't vorig jaar daarvan geteekend blijk.
 
 
 
Uit eerbied voor 't gebruik, en 't wettig Staatsgezag,
 
Geboekstaafd te Amsterdam op Grasmaands laatsten dag.

‘Voor 't reine zoengeloof’.

 
Voor 't reine Zoengeloos, Oranjes Erfgezag,
 
't Herstel des Vaderlands, en 't Feest van dezen dag!
 
1821.

Aan den heer mr Jeronimo de vries,
bij het zenden van mijn bundel Wintebbloemen.

 
De Vriend, de man van smaak en echte kunstenkweeker,
 
Wiens oordeel, stem van 't hart, als Delfos godspraak zeker.
 
Den Dichter schatbrer is, dan goud of Lauwerkroon,
 
De Vries vergunne een blik aan dees mijn Winterbloemen,
 
En Holland zal voortaan geen Poot of Vondel noemen,
 
Of noemen Bilderdijk als beider voedsterzoon.
[pagina 153]
[p. 153]

In 't album
van den Heer De WethGa naar voetnoot1.

 
Gy vergt me een afscheidsgroet? Ik schenk ze u, ja De Weth!
 
Gods zegen blyve u by, waarheen ge uw voetstap zet.
 
Ga, vlieg naar erf en huis door gladgekemde baren,
 
In 't hoedend toeverzicht van 's Hemels englenwacht,
 
En voel den dankbren geest eens broeders om u waren,
 
Aan wien ge uw liefdeplicht by 't ziekbed hebt volbracht.
 
Den 30n van Herfstmaand
 
1822.

Mofsch en duitsch.

 
Die Siegenbeek of Geysbeek zeit,
 
Wat maakt dat toch voor onderscheid?
 
Het een is Mofsch, het ander Duitsch,
 
Maar geen van beiden hoort hier thuis;
 
En wilt gy Wantaal - Onverstand,
 
't Is weerzijds: Broeder, geef me eeu hand.
Anders.
 
Het zij men Geis of Ziege zeit,
 
Wat maakt dat toch voor onderscheid?
 
Het een is Mofsch, het andre Duitsch,
 
Maar geen van beiden hoort hier thuis;
 
En schoon gy ze ook in 't water plascht,
 
Geen beek, die 't pinkbeest zuiver wascht.

Voor het 2e deel der krekelzangen,
geschonken aan Prof. J. ClarisseGa naar voetnoot2.

 
Die 't lastig beestjen niet verjaagt,
 
Wordt weêr met Krekelzang geplaagd.
[pagina 154]
[p. 154]
 
Doch troost' hy zich, die 't schuilplaats geeft!
 
Welhaast is 't piepertj' uitgeleefd.

Voor het 1e deel der rotsgalmen,
aan Kemper toegezonden.

 
In spijt van hater, lastraar, schemper
 
Breng' deze Grijzaarts-poëzy
 
Den vriendengroet aan wakkren Kemper
 
Van d' armen uitwerp van het Y.

Den hooggeleerden heer Bennet,
(in zijnen vriendenrol.)

 
De Christenarts, wiens kunst als Hemelweldaad blinkt,
 
Wiens zielzucht uit zijn borst by de Englen wederklinkt;
 
De Vriend van 't lijdend hart die deel neemt in elks zwoegen,
 
Wiens aanspraak, oog, en stem, zelv troostende artseny,
 
Een dubble heelkracht geeft aan de eêlste kruidery,
 
Verwaardig' me, in dees Rol mijn handmerk in te voegen!
 
Doe elk beroemde naam 's mans kunde en braaf heid recht;
 
Mijn hulde is plichtbewijs, nooit zuivrer afgelegd.
 
1824.

Gods voorbestemming.

 
Heeft God heel 't menschdom niet tot zaligheid verkoren,
 
Geloovig Christen! juich in 't U verzekerd lot!
 
Wie meer behouden word', wie anders ga verloren,
 
Blijve aan d' alwijzen wil van d' onberispbren God.
 
Wat tracht ge in 't diep geheim van Zijn besluit te boren?
 
 
 
'k Heb deernis, zegt gy. - Ook met duivlen en hun benden?
 
Zoo hangt ge uw God niet aan, die anders wilt dan Hy;
 
Zoo treedt ge in 't eedgespan, bestemd voor hun ellenden.
[pagina 155]
[p. 155]
 
Rampzaalge, zwijg en eer Gods vrije heerschappy,
 
En beef, de onwrikbaarheid door tegenspraak te schenden.
 
1826.
 
[Zie eene andere lezing in de N. Vermaking, bl. 124.]

Aan den weleerwaarden heer
Jan van der ZandtGa naar voetnoot1,
bij het zenden van mijn bundel ‘Vermaking’.

 
De WelEerwaarde Van der Zandt
 
Ontvang dit van een vriendenhand,
 
Den Heiland en Gods tempelbouw
 
Met hart en mond en pen getrouw.
 
1828.

De opstand der Belgen
in Augustus 1830.

 
Hier valt niet te oorelogen;
 
[Neen,] Slachting slechts, verdelging is hier plicht.
 
Spaart tijgrenwelpen, spaart wie tijgerborsten zogen,
 
Met d' afgrond is geen zoen by 's Hemels zonnelicht.

Grafschrift voor my.

 
Eens Christens lijk rast hier in 't zand,
 
Die Christen was door 't overtuigd verstand;
 
Ach! waar hy 't ook in 't hart geweest
 
Door heiliging van Christus geest,
 
En had geen aardsche trek of lust
 
Het Hemellicht weêr telkens uitgeblust!
 
1821.
[pagina 156]
[p. 156]

Grafschrift voor my.

 
Geen star aan 't luchtgewelf, die in het duister lichtte,
 
Maar luchtverheveling, en, spoedig uitgebrand,
 
Doch die zijn korten loop naar 's Hemels noordstar richtte,
 
Zonk, stof, in 't dompig stof, verhuld in dit gestichte,
 
Maar scheen zoo lang hy mocht voor Kerk en Vaderland.
 
1825.

Op Bilderdijks graf,
of bij zijne afbeelding.
(Uit zijne eigen verzen saamgesteld.)

 
Zie daarGa naar voetnoot1, na 't traag verloop van acht-en-zestig zonnen,
 
In steeds vernieuwde ziels- en staâge lichaamssmart,
 
Den Dichter, die op 't pad, voor zestig jaar begonnen,
 
Geroemd, vervolgd, gehaat, maar steeds bewonderd werd.
 
Hy leefde voor den plicht en 't onbesmet geweten,
 
Stond meer dan 't menschlijk door, maar vond zijn troost in God:
 
't Ondankbre Nederland moog Bilderdijk vergeten,
 
't Zal blozen by 't gezicht van 's Grijzaarts overschot.
 
1824.


illustratie

voetnoot1
Een ander vers van B. in het Album van De Weth vindt men in Nal. II, bl. 129.

voetnoot2
Het inschrift voor het 1e Deel zie men gedrukt Nalezingen II, bl. 125.

voetnoot1
Leeraar der Hervormde Gemeente te Haarlem.

voetnoot1
Variant: Hier ligt.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken