Dietsche Warande. Nieuwe reeks 2. Jaargang 7
(1894)– [tijdschrift] Dietsche Warande– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 334]
| |
Boekenkennis.Dichtkunst, Letteren.J.A. van Droogenbroeck. Dit zijn zonnestralen. Gedichten voor de jeugd. Achtste zeer veel vermeerderde druk. Aalst, De Seyn-Verhougstraete, 1894. Een aantrekkelijke titel! Wie zal 't ontkennen? En nog aantrekkelijker, wanneer wij er bij bedenken, dat die stralen weerkaatsen in de oogen der jeugd, die ze opvangt, zooals de Inleiding te kennen geeft. ‘Achtste druk!’ Eene nieuwe aanbeveling! - Wat zullen wij er nog bijvoegen? Zulke boeken moeten wel wekken en trekken. Waar men 't werk ook opensla, overal vindt men vreugde en tevredenheid, en geene pedanterie à la van Alphen, maar veeleer Gouverneur en Heye terug. - Wezenlijk licht zijn die stralen; licht, wat vreugde verspreidt, en leerzaam is die vreugdetoon daarbij, of hij den winter of den zomer, den vriend of den vogel bezingt. Zulke werken passen in eene christelijke maatschappij, want niet de geloofspunten alleen duiden het onderscheid aan tusschen heidendom en christendom, maar de stemming die uit onderworpenheid, de tevredenheid die uit verheffing der ziel tot een hooger Wezen ontspruit. 't Is een heerlijk woord van diepen zin, de vermaning van den Apostel: ‘Verheugt u, verheugt u, weest altoos blij, ik zeg het u nogmaals’. Welnu onze dichter stemt het gemoed tot zulke edele, kinderlijke vroolijkheid en dat is wel gedaan! Laat anderen kniezen en klagen! De christen jeugd moet blij zijn! De stralenbundel zij allen jongeren en ouderen lezers van goeden wil hartelijk aanbevolen en diene tot wezenlijke belooning bij prijsuitdeeling. Laat ons als voorbeeld van Droogenbroecks schilderachtigen versbouw De Kraai mededeelen: | |
[pagina 335]
| |
De Kraai.
Op gindschen boom zit eene kraai;
Ik loop naar huis om mijnen pijl
En mijnen boog en schiet ze neer!
De jongen liep, zoo snel hij kon,
En kwam weldra terug. De kraai
Was op den laagsten tak gewipt
En keek, of in de gracht geen worm
Of slek te vinden was; - dat is
Haar voedsel, weet ge? 't Arme beest
Had honger; maar de jonge snaak
Was boos gezind. Hij nam den pijl
En spande zijnen boog. Dat zag
De kraai en spoedig vloog ze weg.
Wat verder zat zij weer en zocht
Naar eten. ‘Ha, nu heb ik ze!’
Hij loerde met den pijl en kwam
Al dichter bij, al dichter... maar
De slimme vogel vloog in eens
Vandaar, naar eenen andren boom.
‘Ik zal u toch wel krijgen, zie!’
De jongen liep haar achterna,
Hij loerde, mikte, trok,... ‘Maar neen
't Is nog te ver. Ik kan ze niet
Goed zien..........
..... Ze komt omlaag, ze springt
Van hier naar daar........
........ Ze kijkt naar mij.
Hier, achter dezen struik, verberg
Ik mij nu gauw.........
....... Nu zit ze stil.
Die tak is in den weg; ik sluip
Langs ginder om......
....... Ha, ha! nu zijt
Ge er aan! Ge zijt er zeker.....’
............. Plons!
‘Help, help! ik lig hier in de gracht!
Verward in al die bramen! help!
Ik zal verdrinken! Mijne hand
Vol dorens! Oei! Ik kan hier niet
Meer uit!’... Nu vliegt de kraai in eens
Vandaar ‘krawaai, krawaai!’
Als lachte zij den jongen uit.
Die kruipt toch boven; maar zijn pijl
Is weggeschoten en zijn boog,
Zijn schoone roodgeverfde boog
Ligt daar gebroken in de gracht!
Vlaamsche Academie. Verstegen, door H. Sermon. De Verslagen en mededeelingen der Academie bevatten, op bl. 223-298 van 1893, eene studie van den heer H. Sermon, werkend lid, over Richard Verstegen. In de eerste plaats brengt de schrijver Verstegens geboorteplaats terecht, naar diens eigen mededeelingen. Tot heden oordeelde men daarover zonder den schrijver genoegzaam te hebben gelezen (gelijk men eeuwen lang Maerlant ongelezen besprak). De schrijver verbetert nog een aantal andere, kleine fouten in de werken die over Versteganus(!) handelen. Vooral geeft de heer S. een klaar en volledig biographisch overzicht van Verstegens werken, in velerlei talen opgesteld. Dan gaat de schrijver over tot de mededeeling van den inhoud van Verstegens groot geschiedwerk Restitution of a decayed intel- | |
[pagina 336]
| |
ligence, inhoudende de beschrijving der zeden en gewoonten van de oude Germanen en Angelsaksen. De heer Sermon geeft daarbij niet zijne eigene kritiek, en laat de schatting des werks aan den lezer over; doch vindt natuurlijk Verstegens onbeholpen woordafleidingen belachelijk. Op bl. 268 vlg. stelt de schrijver de fouten in den vorm des werks in het licht, vooral het gebrek aan taalkunde, de woordsmederij, enz. De Nederlandsche Antiquiteyten worden op dezelfde wijze ontleed. Kritiek moet men ook hier bij Verstegen niet zoeken. Eindelijk volgt de mededeeling van eenige Epigrammen, die meer gezond verstand dan dichterlijken stijl verraden. B.v. Epitaphie van G(oosen) V(ander) B(roec).
Onder de aerden in desen hoec
Leit Jan Goosen vander Broec,
Wiens huysvrou haer kendenGa naar voetnoot(1) soo goet en bequaem,
Dat sy droeg de broec en hy hiel de naem.
Sermon bewijst eindelijk vernuftig dat Verstegen Theophrastus voor zich heeft gehad, bij 't bewerken zijner Spreekwoorden, en luistert deze vondst weder met zeer nuttige bibliographische aanteekeningen op. Eindelijk verliest de schrijver niet uit het oog hoe Verstegen in de beoordeeling der geschiedfeiten zich menigmaal door vooroordeel tot onjuistheid heeft laten verleiden. Kortom: ‘zijne anecdoten, puntdichten, grafschriften en andere kwinkslagen’ schijnen een langer leven te voorspellen dan zijne wetenschappelijke(?) onderzoekingen.
De Jezuïeten. Eene Rede uitgesproken door Dr. P.J. Blok, hoogleeraar te Groningen. Groningen, J.B. Wolters, 1893. Er is voor eenigen tijd nog al over deze beoordeeling der Jezuïeten gesproken. Zij verdient nog meer opmerkzaamheid, dan men haar heeft geschonken. Wanneer men leest welke onzin en onwaarheden er nog dagelijks over dit onderwerp worden geschreven, doet het goed aan het historisch hart, dat een protestant, een man als prof. Blok, zonder vooringenomenheid zich daaraan begeeft, en 't bewijs levert dat hem de waarheid liever is dan eene valsche voorstelling van zijne tegenstanders. Het doet ons goed te midden van den strijdlust onzer dagen, | |
[pagina 337]
| |
welke zich meer en meer in zeer willekeurige partijschap oplost, nog hier en daar een man te vinden, welke oprecht naar waarheid streeft. Zonder dat wij elk oordeel van den schrijver kunnen beamen, huldigen wij gaarne in dit schrift de onverschrokken eerlijkheid om ‘Jezuïeten langs historischen weg beter te doen begrijpen dan men... in protestantsche kringen gewoonlijk doet.’ Voor katholieken, bijzonder voor hen die de geschiedenis van Ignatius van Loyola een weinig kennen, bevat het boekje weinig nieuws, Merkwaardig is het hoe de schrijver de tegenwoordige geestelijkheid en den toestand der kloosters bij die der 16e eeuw vergelijkt en daardoor de vooroordeelen zoekt uit te wisschen; hoe hij den toestand der geesten in de 16e eeuw, deels tegen Ignatius gericht schildert, hoe hij in de regelen het valsche van het echte onderscheidt, enz. enz. Eene hoofdzaak wordt door den schrijver, mijns inziens te veel als bijzaak behandeld. Namelijk: wat het groote punt van onderscheid is tusschen de Jezuieten en andere kloosterorden en in hoe verre die eigenaardigheid oorzaak is geweest van hunnen bloei; wat of de geest is der orde tegenover de wereld en hoe hunne gewoonten meer eene algemeene kleur dragen dan die van andere orden. Integendeel staat de schrijver langeren tijd bij hunne zelfvernietiging en 't opofferen van hun wil, hun ascetisme enz. stil, hetgeen niet de punten zijn waardoor zij zich van andere kloostergeestelijken onderscheiden. Even raakt de schrijver aan de toegevendheid in gewetenszaken; maar wij hadden gaarne gezien dat de Jezuïeten waren geschetst in hunne houding tegenover de schoone kunsten, tegenover het dagelijksche, ja het stoffelijke leven, de voeding, de kleederen enz., daaruit zouden we menigen trek hebben leeren kennen die hun en geenen anderen eigen zijn. Daarentegen noemt de schrijver (bl. 20) hen ‘onverschrokken, immers voor al het andere ongevoelige strijders voor het katholiek geloof’. Het zich aansluiten aan de wereld in dubiis, het aannemen van het meest verspreid gebruik, ja zelfs in liturgische zaken geen initiatief te nemen, maar te volgen, als anderen zijn voorgegaan, om niemand te hinderen of te storen in zekere begrippen die niet onmiddelijk tot het geloof of tot de orde behooren, dit is, dunkt mij, een karakteristiek punt, waarop geen gewicht is gelegd. Het is loffelijk dat de heer Blok tegen de beschuldiging van ‘koningsmoord’ opkomt. Doch hij geeft niet het bewijs dat a priori de geest van de orde daarmede geheel strijdt; en dat is toch zeer gemakkelijk; want die geest streeft steeds naar de verdediging van eene krachtige monarchische macht in den staat, hetgeen men onder Frederik II in Pruisen en toenmaals in Rusland zoo goed heeft ver- | |
[pagina 338]
| |
staan. De schrijver haalt het feit op, doch zegt er niet bij dat het een gebrek aan begrip van den geest der Sociëteit was, toen Bismarck in 1870 200 man Jezuïeten en Broeders uit Pruisen liet bannen. Zij zouden de steun geworden zijn van de nieuwe centrale Pruisische macht. Eindelijk is het nog loffelijk hoe de schrijver, tegen de fout van velen opkomt, die sommige misgrepen, door een of anderen Jezuïet begaan, aan de Societeit zelve toeschrijven en hoe prof. Blok eene menigte beschuldigingen afwijst die, van algemeenen aard, ten allen tijde bij alle volkeren zijn voorgekomen, doch, uit haat, alleen aan de Jezuïeten worden verweten. Wat Luther betreft, hadden wij gaarne gezien dat de schrijver, b.v. aan de hand van Joh. Janssen eene beoordeeling, resp. eene wederlegging hadde geschreven. Zijne eerlijkheid konde ook hier nuttig zijn. Gelijk nu Luther in 't voorbijgaan wordt behandeld en verheven is eene huldiging zonder kritiek.
Panken. Noordbrabantsche sagen, verzameld door P.N. Panken. Brecht, Braeckmans, 51 blz. 8o. Wij kunnen dezen overdruk uit Ons Volksleven slechts prijzen. Ook heeft de schrijver aan het bijeenbrengen dezer sagen vijftig jaren zijns levens gewijd. De beweging der geesten onzer eeuw richt zich meer en meer tot de kennis, tot de verheerlijking van de natuurlijke zeden, de natuurlijke kunst, in éen woord de natuurlijke uitingen van het menschelijk gemoed. Hij die deze richting weet op te merken, te leiden en tot heil der menschheid aan te wenden, doet een verdienstelijk werk. Aan de arbeidersbeweging, zelfs die welke tegen de orde der maatschappij is gericht, ligt een ideaal ten gronde, maar dat ideaal is verduisterd, deels door de schuld der arbeiders (hoogmoed) zelven, deels door de arbeidgevers (eigenbaat). In België is het verschil tusschen de taal der ‘welopgevoeden’ en de ‘volkstaal’ een kanker, die een gezond volksleven op den duur moet vernietigen. Wij hebben aan de naspoorders van volksoverleveringen alleen te verwijten dat zij hunne krachten menigmaal zonder vrucht verspillen. Konden zij zich met elkander verstaan - daaruit zou groot zedelijk en stoffelijk voordeel groeien. (Men verg. 't artikel over J.F. Willems hierboven bl. 220, vlgg.)
Letterkundig Pantheon. Zutphen, Thieme en Cie. Huygens' Korenbloemen, 2e druk, 60 cents, uitg. door H.J. Eymael (bewerkt naar van Vlotten). - Karel ende Elegast, 30 cents, uitg. door J. Bergsma. - Jan Jansz Starter, 30 cents, uitg. door C.H.Th. Meyer. Wie zou zulke werken niet welkom heeten? Het zijn de laatste deeltjes van 't Pantheon niet, doch de laatste door ons ontvangen. | |
[pagina 339]
| |
Gaarne zouden wij ze alle 132 aanprijzen ter lezing, want de keuze is voortreffelijk en de bewerkers zijn mannen van talent. In zulk formaat, voor dien prijs en door zulke mannen bearbeid - dat is de eenige weg om algemeen ingang te vinden. Thans zal door toekomstige doctoren in wijsbegeerte en andere toekomstige ‘letterkundigen’ in Noord en Zuid niet meer kunnen beweerd worden: ‘Wij lezen geene boeken dewijl de nederlandsche schrijvers niet in ons bezit en te duur zijn om aanschaffen.’ De heer Thieme heeft al gedaan wat hij kon om zijne boekjes te verspreiden. Het jonge (en ook het oude) publiek moet hem alleszins dankbaar wezen. In Karel ende Elegast is de heer Bergsma bedacht geweest op alles wat daarover in de laatste jaren, vooral over de linguistische waarde van het gedicht, is verschenen. Dr. Bergsma geeft eene groote reeks van noten belangrijk voor de taalkunde en eene zeer verdienstelijke woordenlijst. Ware de bewerker nu daarbij ook de waarde van 't gedicht als uitdrukking van een tijdvak der beschavingsgeschiedenis indachtig geweest, hadde hij aangewezen welke plaats het daarin bekleedt en langs dien weg een aantal vreemde bijzonderheden verklaard, dan zou hij meer gedaan hebben dan voor eene goede uitgave noodig ware, ja aller eisch of wensch zou hij overtroffen hebben. Over Starter valt alleen te zeggen dat de Bloemen met smaak en goede kleurschakeering zijn gekozen en gewonden. Edoch de Minneliedjes zijn wel wat te groot van getal. 't Is toch steeds eene herhaling, bijkans op dezelfde wijs, over 't zelfde onderwerp. Verdienstelijk is het dat de heer Dr. Meyer, een vrij uitvoerig leven van Starter aan de Bloemlezing laat voorafgaan.
Johannes Janssen (1829-1891). Ein Lebensbild vornehmlich nach den ungedruckten Briefen und Tagebǔchern desselben entworfen von Ludwig Pastor. Freiburg, Herder. Op 24 December 1891 stierf te Francfort in 63 jarigen ouderdom Duitschlands alom gekende geschiedschrijver Johannes Janssen. Droef klonk de mare van het afsterven des grooten mans in de geleerde wereld. Zijn meesterwerk: ‘De geschiedenis van het Duitsche volk sedert het einde der middeleeuwen’ bleef onvoltooid. Janssen's plan omvatte de geschiedenis zijns vaderlands tot ‘den ondergang van Keizer en Rijk’ in 1806; half weg gekomen, dat is aan het begin van den dertigjarigen oorlog in 1618, werd hij door de dood verrast. Janssen zelf, zijn einde nabij, vertrouwde zijne aanteekeningen, de vrucht zijner laatste navorschingen, aan een zijner leerlingen en vrienden, die reeds een meester was in de geschiedkundige wetenschap. L. Pastor, wiens ‘Geschiedenis der Pauzen’ door de bekwaamste vakmannen hooggeschat en bewonderd wordt, zou de zware taak op zich nemen het onvol- | |
[pagina 340]
| |
tooide gebouw te voltrekken. Vooraleer de hand aan het werk te slaan heeft de dankbare leerling aan zijnen meester een gedenkzuil willen oprichten en het ‘levensbeeld’ schetsen van Janssen naar dezes onuitgegevene brieven en dagboeken. Zelden kreeg men eene biographie te lezen, zoo aantrekkelijk en boeiend geschreven en tevens zoo opbeurend en leerzaam. Pastor volgt de methode welke Janssen zelf gebruikte in zijne levens van Boehmer en Stolberg; hij laat, zooveel mogelijk, zijnen meester zelf spreken. Janssen herleeft voor onzen geest, van zijne jongelingsjaren tot zijn stervensuur; hij verhaalt zelf zijn leven en streven, zijnen onverpoosden arbeid, zijne moeilijkheden, zijnen strijd tegen ziekte en moedeloosheid, zijne vurige vaderlandsliefde, zijne trouwe vriendschapsbetrekkingen. De schrijver heeft dan in ruime mate de talrijke brieven van den grooten geschiedschrijver benuttigd, en men mag zonder twijfel op zijn werk de woorden toepassen welke een vriend aan Janssen zelf richtte bij het verschijnen van Stolberg's Leven: ‘Uw boek komt mij voor als eene Selbstbiographie.’ In de eerste bladzijden stelt Pastor ons de jeugd van Janssen voor oogen; hij toont ons hoe in dezen de voorliefde tot de geschiedenis ontstond; verder leidt hij ons in het wetenschappelijk leven van zijnen meester en maakt ons bekend met dezes eerste werken. Zoo leeren wij achtereenvolgens kennen: Frankfurter Reichscorrespondenz, Schiller als Historiker, Frankreichs Rheingelüste und deutschfeindliche Politik in früheren Jahrhunderten, een vlugschrift tintelend van vaderlandsliefde, Joh. Friedr. Boehmer's Leben, Briefe und kleinere Schriften, Zeit- und Lebensbilder, en het leven van Friedrich Leopold Graf zu Stolberg. Doch het grootste deel van Pastor's levensbeschrijving wordt gewijd aan de Geschichte des deutschen Volkes. Van ieder boekdeel verhaalt de schrijver het ontstaan, de wording te midden van zwaren arbeid, ondanks eene steeds wankelende gezondheid. Dan geeft hij er den korten inhoud van, en doet in gepaste bewoordingen het karakter van iedere afdeeling uitschijnen. Verder spreekt hij ons van den ophef door het verschijnen van Janssen's geschiedenis in Duitschland teweeggebracht en geeft een beknopt overzicht van de beoordeelingen van vriend en vijand. Bijzonder merkweerdig zijn de bladzijden waar over de betrekking gehandeld wordt tusschen Janssen en Boehmer, den grondlegger der nieuwere geschiedenisstudie in Duitschland. Boehmer was het die eerst in Janssen het gedacht, de begeerte deed ontstaan de geschiedenis van zijn vaderland te schrijven. Alboewel protestant zegde hij eens aan zijnen jongen leerling: ‘Wat wij missen is eene Duitsche geschiedenis, door eene katholieke pen geschreven. Wat wij tot nu toe daarover bezitten is slechts eene farce. Deze woorden hadden op Janssen eenen beslissenden invloed. Doch, wat willen wij bijzonderheden aanhalen! Gansch deze | |
[pagina 341]
| |
biographie moet gelezen worden. Wie ze gelezen heeft zal met ongeduld wachten naar de meer uitgebreide levensbeschrijving welke Pastor voorbereidt. Daar zal de schrijver ons meerdere schatten kunnen onthullen van Janssen's briefwisseling, ons dieper inleiden in het heiligdom van die verhevene ziel, ons breedvoeriger zijn eigen oordeel kunnen mededeelen over de hoedanigheden en de onvolmaaktheden van het werk zijns meesters. Immers, het zij hier nog aangestipt, al is Pastor, gelijk ieder waarheidsminnende geest, een bewonderaar van Janssen, toch verzwijgt hij zekere gebreken niet welke hij in 's meesters werken denkt ontwaard te hebben. Worde dan weldra de eenvoudige zuil door een onvergankelijk standbeeld vervangen! J. Sencie.
Storck. Aus Portugal und Brasilien. (1280-1890,) Ausgewählte Gedichte, verdeutscht von Wilhelm Storck. Mu͘nster, i.W. Heinrich Schöningh, 1892. Een puik boekje. De gloed des zuiderlings missen wij wat door de vertaling. Zij is overigens glad en treffend. De zin der gedichten is rein en edel. De minneliederen hebben eene zuivere, eigenaardige naïveteit. Schrikkelijk is het Menschenlied van don Camillo Castello Branco (markgraaf van Corrêa Botelho, 1826-1890). De Dietsche Warande heeft daarvan eene novelle Sylvesters huweijk (1893, afl. I) gebracht, waaruit men niet gevoelen kan hoe diep ongelukkig die dichter is gew Karakteristiek is uit de dertiende eeuw Pero Amigo de Sevilha's spot op zulke pelgrims en kruisvaarders die, in plaats van Christus, het vermaak zoeken. Het werk bekleedt eene zeer oorspronkelijke plaats in de letterkunde van onzen tijd, en zij elk warm aanbevolen.
P. Drijvers, Pr. De reis van Sint Brandaan, uit het middeleeuwsch overgedicht en met zedelijke aanmerkingen opgehelderd. Averbode, C. Compiet, 1893, 76 blz. Prijs fr. 0,75. De schrijver heeft gelijk dat in de middeleeuwsche gedichten vaak meer diepe zin steekt dan de oppervlakkige lezers wel vermoeden. Waarom iedereen dat niet bevroedt, ligt daarin dat men nu sedert omtrent 400 jaar van acheruitgang in natuurlijk, christelijk, dichterlijk gevoel, zulke gedichten, of in 't geheel niet gelezen, of die alleen uitgepluisd heeft, met het doel er taalkunde uit te leeren. Zoo heeft men jaren en jaren over Maerlant geraaskald, zonder zijne werken gelezen te hebben. 't Is wel waar dat door de overzetting in nieuwe taal de schrijvers hunne naieve natuurlijkheid verliezen. Doch 't is toch nog altoos beter een half ei dan een ledige dop. De lessen die Drijvers geeft komen aan ieder denkend christen (waarom schrijft de uitgever toch steeds christene?) wel te pas. | |
[pagina 342]
| |
Postels biographisch woordenboek van de XIIe tot de XIXe eeuw, met vijftien gravuren, door Th. Ign. Welvaarts, Priorarchivaris der abdij van Postel Molle en lid van geschiedkundige genootschappen in Nederland en België. 1892. Brecht, L. Braeckmans. - Tilburg, Ant. Arts. - Brussel, Boekhandelaars-maatschappij, Treurenberg, 16, Osc. Schepens, bestuurder. Wij kunnen niet anders dan dit woordenboek aanbevelen. Het is uit ernstig onderzoek voortgesproten, een nuttig werk dat met lange moeite is tot stand gebracht. Om alle onderdeelen te kunnen beoordeelen zou men daarvan eene studie moeten maken, die met de moeite des schrijvers wedijvert. In al geval is er veel uit te leeren.
Eduard Brom. Felice en andere gedichten. Utrecht, wed. J.B. van Rossum, 1892. Wij hebben in den jaargang 1892, bl. 646, vlg., reeds hulde gebracht aan den dichter door den afdruk van het grootste gedeelte van Felice. Wij kunnen niet nalaten nogmaals op den jongen kunstenaar te wijzen, wiens voorbeeld navolging verdient, want zijne verzen zijn dichterlijk, naar 't ideaal strevend, rein, gemoedelijk. Zeker zal de 2e druk niet lang uitblijven. De lach van A die het geween van B doorschemert, bl. 110, het woord adoratie (waarom niet aanbidding?), godlijke adoratie voor adoratie van God (bl. 126); nieuwerwetsche samenstellingen als zacht klein (72), flik-flonkerend, hoog-diep kunnen er bij mij niet door. 't Is ook aardig dat de dichter, die de heerlijkheid der lente bezingt, niet weet: ‘Of 'k de lente zal haten
Of lieven met innigen gloed.’
Doch dat zijn kleine vlekjes. 't Werk zij hartelijk aanbevolen. Gaarne sluiten wij ons aan bij het oordeel van den Gids: ‘Er stijgt wierookgeur uit zijn lied... hij beheerscht den dichterlijken vorm, en wel den moeilijksten: het sonnet volkomen’; en bij dat van den Maasbode: ‘Eduard Brom belooft een der beste Nederlandsche dichters van den tegenwoordigen tijd te worden.’
De Heer Craeynest zond op den 8n Maart aan de Redactie twee afdrukken van zijn werk ‘Hoe dient onze tale te heeten’, overgedrukt uit Biekorf 1893 en 1894. Het antwoord luidt: Dietsch moet de tale heeten. Daarmede zijn wij het geheel eens en zullen ons verheugen, wanneer elke bewoner der N. en Z. Nederlanden, van Groningen tot Maastricht, van Grevelingen tot Antwerpen weder dat historisch woordeke zal bezigen, want Dietsche taal beteekent niets anders dan volkstaal; daarom noemt dit tijdschrift zich sedert vele jaren Dietsche Warande. | |
[pagina 343]
| |
A. Gittée. Lectures néerlandaises graduées à l'usage des wallons avec l'indication de l'accent tonique et des principales difficultés de la prononciation. Cours inférieur et moyen. Namur, Wesmaal-Charlier, 1894. 8o, x-286 bl. fr. 3,00. In de laatste jaren heeft men menige schoolboekjes uitgegeven, om aan de Waalsche jeugd het aanleeren van het Nederlandsch te vergemakkelijken: ik denk toch niet dat er tot nu toe een nuttiger boek verschenen is om dit doel te bereiken dan het onlangs gedrukt leesboekje van prof. Gittée. Met de Waalsche toestanden allerbest bekend weet de schrijver zeer goed wat eigenlijk het moeielijkste is voor Waalsche kinderen om daartoe te komen onze taal te kunnen lezen en spreken; maar zulks was niet voldoende. Prof. Gittée is daarbij nog een waar man van 't vak; hij bezit eene rijpe ondervinding van het onderwijs en weet aldus dat indien pedagogisch pedantismus eenen leeraar belachelijk maakt in de oogen zijner leerlingen, pedante boeken onbruikbaar, ja zelfs gevaarlijk zijn, voor het onderwijs. Ook heeft hij gezegd: ik wil een aantrekkelijk leesboekje maken; hoe meer het den leerlingen aan zal staan, hoe liever zij het zullen lezen, en zoo ook er nut uit putten. Wij ontmoeten aldus in dit leesboekje stukken van allen aard: vertelseis, sprookjes, raadsels, gedichtjes, en wat al meer is; enkel vervelende stukken zijn uitgesloten. Aan het hoofd van ieder stukje, - en dit wel om het gevaarlijk gebruik van een woordenboek te vermeiden, - komt de vertaling van de woorden die de leerling nog niet kent; het leesstukje zelfs is op zulke wijze gedrukt dat de leerling met een weinig oplettendheid dadelijk den klemtoon juist weet te plaatsen; dan volgen eenige eenvoudige regels over uitspraak en noten over spraakkunst in betrekking met het voorstaande leesstukje. Het leesboekje bestaat uit drie afdeelingen, zoodat de leerlingen trapsgewijs van zeer eenvoudige geschrevene stukjes tot het bestudeeren van betrekkelijk moeielijke lezingen kunnen doorgaan. De eigenaardigheid van het leesboek van Prof. Gittée bestaa juist in de leesstukjes die hij uitgekozen heeft. Deze keus is ons dunkens zoo goed gelukt dat het boek voor de leerlingen aantrekkelijk moet zijn. Zij zullen het goed lezen en aldus ook zullen zij goed onze taal leeren. Prof. Gittée heeft alzoo eenen grooten dienst bewezen met ernstig iets bij te dragen tot het verspreiden der kennis der Nederlandsche taal in de Waalsche gewesten. Overigens zijn wij gelukkig te bekennen dat, gelijk het door de uitslagen der prijskampen van het middelbaar onderwijs bewezen wordt, het aanleeren onzer moedertaal dagelijks meer veld wint bij de Waalsche jeugd. Boeken gelijk het leesboek van Prof. Gittée kunnen enkel dien toestand nog verbeteren; en indien men in dit vooruitgaan volhardt, zoo zullen, - wij aarzelen niet het hier te zeggen juist gelijk het is, - na weinige jaren de leerlingen der Waalsche | |
[pagina 344]
| |
Staatsscholen beter het Nederlandsch machtig zijn dan de Vlaamsche jongelingen der verfranschte vrije gestichten van Vlaanderen alwaar het onderwijs onzer moedertaal hoogst gebrekkig is. Adolf de Ceuleneer.
Félix Nève. Mgr. T.J. Lamy heeft onlangs voor de hoogeschool te Leuven geschieven en uitgegeven in den Annnaire de l'Université 1894, een leven van dezen in 1893 overleden oriëntalist, F.J.B.J. Nève, in 't buitenland niet minder dan in zijn vaderland hooggeschat wegens zijne groote geleerdheid. Lamy geeft de beschrijving van het leven, dat meer door innerlijke waarde dan door uiterlijken glans heeft geschitterd en een overzicht van Nève's werken, met evenveel nauwkeurigheid en zorg bewerkt, als de gestorven geleerde gewoon was zelf te arbeiden. De schrijver stelt de verdienste des afgestorvenen vooral in 't licht wegens diens studie van het Collegium trium linguarum te Leuven, wat een glanspunt is geweest der hoogeschool in de 16e eeuw, en wegens de geschiedenis der oorlogen van Tamerlan en Schah-Rokh uit onbekende armenische bronnen geput; Lamy duidt verder met hoogen lof op Nèves studie der Indische beschaving waardoor hij zich den roem van een uitstekend Indianist heeft verworven. Wat Nèves beoordeeling der beschavingsgeschiedenis in 't algemeen betreft - oordeelde hij over den invloed der zoogenaamde Renaissance alleen naar hare vruchten voor de latijnsche studiën, en daarom schatte hij die beweging terecht zeer hoog. Dat het woord Renaissance in zichzelf eene tegenspraak bevat en dat in die geheele opbloei van een nationaal standpunt gezien, achteruitgang der dichtkunst beteekent - om dit te verstaan, behoorde Nève te zeer tot eene vóór-negentiende-eeuwsche school.
La Pédagogie â Giessen, par F. Collard, professeur à l'Université de Louvain. Louvain, Ch. Peeters, 1893. Onze negentiende eeuw heeft zeer veel gedaan ter bevordering en verspreiding van het onderwijs; een enkele oogslag op de ontzaggelijke sommen, in de verschillende landen aan het openbaar onderwijs besteed is voldoende om zich daarvan te overtuigen. Of echter de uitkomst aan de gekoesterde verwachtingen beantwoordt, en in evenredigheid staat tot de hulpmiddelen, is eene andere vraag. In 't algemeen hoort men klagen over het lage peil der geestelijke ontwikkeling, ook bij de gegoede standen; over het groot getal halfgeleerden welke, onbekwaam om eene passende betiekking te vervullen, en te lui om hard te werken, door kwade praktijken een bestaan zoeken; over de gebrekkige kennis der oude talen, na eene aanhoudende studie van zes jaren; over het gemis aan de noodige voorbereiding om het onderwijs met vrucht te volgen. Nauwelijks treedt de nieuwe wet op het hooger onderwijs in werking, of zij wordt van alle zijden als een onvolkomen, haastig, ondoordacht werk gegispt en over den hekel gehaald. | |
[pagina 345]
| |
Vroeger toen men het multum, non multa voor oogen hield vormde de school degelijke mannen, wier werken nog heden tot vraagen lichtbaak strekken; thans, dewijl men het gezegde omkeert multa, non multium, wordt men met eene oppervlakkige kennis van vele zaken en vakken uitgerust, welke den onnadenkende kan verblinden, maar aan wetenschap en ware beschaving meer nadeel dan voordeel verschaft. Geen wonder, dat gedurende de laatste jaren in alle landen waarschuwende stemmen werden gehoord over de noodzakelijkheid om ernstige hervormingen van het schoolwezen in te voeren, en vooral de leermethode te wijzigen en te verbeteren. De paedagogie maakte groote vorderingen, en kan thans op eene uitgebreide letterkunde wijzen, welke dag aan dag door nieuwe werken wordt verrijkt. In dit opzicht heeft Duitschland het voorbeeld gegeven, en zich door talrijke schriften en praktische instellingen zeer verdienstelijk gemaakt. Wij achten daarom het werk van den hoogleeraar Collard zeer nuttig en belangrijk, te meer omdat hij uit eigen aanschouwing mededeelt, hoe men te Giessen, onder de leiding van een uitmuntend schoolman, de laatste verbeteringen op het gebied der paedagogie toepast. De heer Collard heeft de veertien dagen van zijn verblijf te Giessen niet in ledigheid gesleten. Hij woonde van 8 tot 1 uur al de lessen bij van het gymnasium, volgde 's namiddags en 's avonds de oefeningen van het paedagogisch seminarie, nam inzage van allerhande gedrukte en geschreven documenten, van de programma's, de reglementen, de schrijfboeken der leerlingen; verkreeg talrijke inlichtingen van den directeur en de leeraren, en doorliep vele werken gewijd aan de paedagogie. Zijn bock geeft als vrucht van zijne reis een beknopt overzicht van zijne waarnemingen en werkzaamheid. Na eenige bladzijden over de leermiddelen, den directeur, de leeraren en leerlingen, gaat hij tot het onderwijs over, eerst in de voorbereidende afdeelingen, en dan in het gymnasium; hij verklaart de beginselen welke het geheel onderwijs beheerschen, en schetst vervolgens de kenmerkende trekken van de lessen in het latijn, het grieksch, het duitsch, het fransch, de geschiedenis en de aardrijkskunde; vooral heeft hij zijne aandacht op de oude talen gevestigd. In het laatste deel beschrijft hij de oefeningen van het semmarie, om ze nader toe te lichten en te wettigen. Men begrijpt dat het boek tal van inlichtingen, wenken, op- en aanmerkingen bevat, van het hoogste belang voor de mannen van het vak. Niemand zal beweren, dat de paedagogie te Giessen het toppunt der volmaaktheid heeft bereikt, en dat enverwijld de Belgische scholen op duitsche leest moeten geschoeid worden; desniettemin zal iedereen toegeven, dat het zeer nuttig is, de leermethode bij onze naburen ingevoerd, van nabij te beschouwen, hare voordeelen en gebreken in het licht te stellen, te onderzoeken of zij met ons karakter, met onze gebruiken en instellingen strookt, en door ervaren meesters kan toegepast worder. Alvorens onzen tuin met eene plant te versieren, wier groeikracht | |
[pagina 346]
| |
en schoonheid wij bij den vreemde bewonderen, moeten wij ons afvragen, zegt de heer Collard, of onze grond voor deze plant geschikt is, en of wij tuiniers bezitten, bekwaam om haar met kundige hand te kweeken, te snoeien en tot rijpheid te brengen. Het onderwijs vormt slechts een deel van de opvoeding: want de mensch vermag meer door zijn' wil en karakter, dan door zijn geest en zijne kennis. Eene natie wordt niet door de wetenschap alleen, maar door hare zedelijke ontwikkeling vooral, groot en machtig. Kennis en wetenschap zijn noodzakelijk, maar onvoldoende voor het geluk van den mensch en de welvaart der maatschappij. Dit erkent volmondig de heer Collard, maar zijne reis had slechts één doel: het onderzoek der programma's en leerwijze van de gymnasiën; de lezer zal zich overtuigen dat hij dit doel volkomen heeft, bereikt. Dr. A. Dupont. | |
Zedegeschiedenis.1. Ratschläge von Pfarrer Seb. Kneipp. Kinderpflege in gesunden und kranken Tagen. Donauwörth, L. Auer, 7. Auflage. 2. Ratgeber für Gesunde und Kranke, von Seb. Kneipp. ibid. 3. Aufl. 1. Deze twee uitstekende werkjes kunnen wij den ouders niet genoeg aanbevelen. Indien vooral het eerste door vele moeders gelezen werd, zou de 19e eeuw niets weten van de névrose, die thans ons geslacht ondermijnt en nog rampzaliger gevolgen voor het nageslacht zal hebben, dan die waaronder wij reeds lijden. Niet alleen voor het lichaam is immers de tegenwoordige opvoeding nadeelig, ook de ziel der ‘moderne’ kinderen wordt door haar van alle energie beroofd. Ook voor de moeders zelven, staat er in dit lezenswaardige, goedkoope boekje, waarvan binnen korten tijd zeven uitgaven zijn verschenen, veel wat zij dienden te behartigen. 2. Ook deze raadgever is een trouwe vriend voor gezonden en zieken. Eenige hooggestelde personen hebben Mgr Kneipp verzocht, nadat het boek ‘De waterkuur’ zulk een reusachtig succes had behaald en in verscheiden talen was vertaald, er een te schrijven, dat ook op... platte beurzen berekend zou zijn. Dit boekje beantwoordt nu aan alle eischen. Het is bestemd om door allen gelezen te worden, die zich geerne in een lang leven zouden verheugen. Er komen in voor: 1o de hoofdartikelen der waterkuur; 2o raadgevingen tegen allerlei ziekten; voor het behoud der tanden, haren, enz.; 3o de opsomming aller kruiden die Kneipp nevens de waterkuur gebruikt met eenige woorden over de uitwerking derzelven.
Op bijzonder verzoek plaatsen wij de volgende aankondiging in hoogduitsche sprake. Der häusliche Ratgeber. Praktisches Wochenblatt fur alle Hausfrauen, das nun schon im 8. Jahrgang erscheint, enthält so viel des | |
[pagina 347]
| |
Belehrerden und Beherzigenswerten, dass das reich ausgestattete Blatt jeder Hausfrau empfohlen werden kann, zumal der niedrige Abonnementspreis (Mk. 1.25 vierteljärlich) es auch den minder Bemittelten gestattet, das Wochenblatt mitzuhalten. Es kommen darin interessante Leitartikel, Gedichte, Romane, eine Rubrik Arbeitsstube, Haus- und Zimmergarten, Backwerk, Getränke, Kchenrezepte, Modebilder und Nachrichten vor. Das Blatt ist mit zahlreichen Illustrationen ausgestattet-Probenummern sendet die Verlagshandlung von Rob. Schneeweiss in Breslau gratis und franco.
Nederlandsch te Luik. De heer Karel Piot geeft in de Commission royale d'histoire (III, 2, 3e série) Trois ordonnances uit van Luiksche bisschoppen der 16e eeuw: 2 van Gerard v. Groesbeek, en 1 van Ernest van Beieren (1566, 1567 en 1582). Zij behelzen waarschuwingen tegen gevaarlijke boeken enz. 1 en 3 zijn gedrukt, reeds vroeger besproken, maar nr 2 is een handschrift. Wegens de zeldzaamheid verdient nr 3 bijzonder de aandacht. Doch voor alles moet opgemerkt worden, dat zij in 't nederlandsch zijn opgesteld. Het blijkt alle dagen meer en meer dat in geene eeuw zoo weinig nederlandsch of vlaamsch in België geschreven en gesproken werd als heden, sedert dat België een afzonderlijk koninkrijk is geworden | |
Nederlandsche en andere oudheden.Jacques Le Roy, Baron de Broechem et du Saint-Empire, Historien Brabançon et sa famille. Gand, Eug. Vanderhaeghen, 1893. Deze schets is getrokken uit den Messager des Sciences historiques de Belgique, lxvi, 1892. Zij is versierd met een schoon wapen. Le. Roy was, gelijk men weet, een geschiedschrijver van de 17e eeuw. De heer Th. de Raadt heeft ons daarmede duidelijk bekend gemaakt- Wij vinden hier een aantal merkwaardige bijzonderheden voor de geslacht kunde. | |
Kleine aankondigingen.P. Germ. Morin in Maredsous heeft het tweede deel van Anecdota Maredsolana uitgegeven. Verder geeft Dom Ursmer Berlière Documents inédits pour servir à l'histoire ecclésiastique de la Belgique. Deel I (Maaredsous), vi en 325 blz. Vele keizerdiplomen komen hierm voor, alsmede Gesta abbatum S. Jacobi. Leodiensis (bl. 37-57). Verder komen nog Annales Eenanmenses, oorkonden van Lobbes, enz. in dit deel voor. |