Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1910 (1910)

Informatie terzijde

Titelpagina van Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1910
Afbeelding van Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1910Toon afbeelding van titelpagina van Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1910

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (5.79 MB)

Scans (52.66 MB)

ebook (4.24 MB)

XML (2.67 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
sec - letterkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1910

(1910)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 402]
[p. 402]

Allerlei

Eerst vijf en veertig jaar oud is Adriaan van Oordt gestorven aan een hartkwaal. Hij behoorde tot de waarlijk levenslustigen, tot hen die nooit vroegen: waarom hun de last des levens werd opgelegd, maar lustig en trillend van doenlust ontwaken in elken nieuwen dag; en het is weemoedig te bedenken, hoe wellicht juist deze energie die geen grens aan zijn krachten scheen te stellen, hem eindelijk gebroken heeft.

Nu wordt ons duidelijk wat vroeger wel eens twijfelachtig was: de eenheid van zijn leven en zijn kunst; van die droomige ontzaglijk visionnaire verhalen uit een voor ons 19e eeuwers zoo schimmig verleden en zijn ruige, bij uitstek- nuchter- practische- zelfdoende leven in een boschhut aan den heidezoom.

Maar in die verwijdering van de menschen en het gekunstelde leven, in die liefde tot natuur en eenzaamheid, die spontaan en schier onbewust geschapen sfeer van oer-eenvoud en norsche afzondering was wel de van Oordt van Irmenloo en Warhold, de dichter, die zelfs in de drukke stad, op de plaats die de ironie van het lot hem aanwees te midden van het wreedst en felst verkeer, een halsstarrig tot zijn kunst gerichte eenzame bleef en van de moderne maatschappelijke verhoudingen eigenlijk nooit meer dan het oppervlakkige heeft gekend.

De omwenteling van 80 had ook wel dit talent gewekt met haar roep om persoonlijkheid en passie. Zij liet hem zijn zinlijke levenslust en natuurliefde breed uitvieren, zij ook deed hem in zelfgenoegzaam individualisme alle gemeen- verstaanbaarheid minachten. Maar hij had meer dan dat:

Zoo zijn levenslust het uiterlijk schoone van lijn en kleur vierde, het was toch vooral in het verleden dat hij die schoonheid zocht en waar alleen zijn verbeelding algeheele voldoening vond. Zijn hart ging uit naar dat verleden dat hij simpelijker en tegelijk kleuriger gevoelde dan het egaalgrijze heden, sterker van emotie, edeler van plastiek en beweging. Van het middeleeuwsche klooster- en ridderleven, met zijn geestelijke en zinlijke schoonheid vooral kwam een groote bekoring tot hem. Hun onstuimige kracht, hun verheven geestdrift heeft van Oordt dunkt mij begrepen en nagevoeld als hier te lande enkel Ary Prins en in het buitenland niemand heeft vermocht.

Hij sprak niet, hij ‘verhandelde’ niet over dat vroeger gebeurde, met angstvallige zorg voor zoogenaamde ‘historische juistheid’ hij leefde er zelf in of beter: het verleden herleefde in hem, een middeneeuwsche geest kwam nog eens voor ons die verre wonderen waar maken en getuigen van de pracht eener verloren werkelijkheid.

Zoo verliezen wij dan veel door zijn dood, want zijn ontwikkeling was nog niet tot volheid gekomen. Ook in Warhold nog vertoont zich de overmaat in het gedrang van een jonge felle verbeelding, die nog niet leerde zich te beheerschen en uit het vele het beste te geven. Wat in de taal den indruk maakte

[pagina 403]
[p. 403]

zwaar en doorwerkt te zijn, was in waarheid vluchtig en snel neergeschreven uit een overrijke, overkrachtige stroom van visie. Op den duur zou van Oordt rustiger geworden zijn, en ook zijn nu reeds wonderlijk bloeiende taal hebben gezuiverd van het al te gewrongene, al te grillige en eigengerechtigde.

Eerst dan zou zijn kunst tot het grootste, morumentale geworden zijn, waarop zij blijkbaar gericht was.

Maar wij mogen toch tevreden en dankbaar zijn voor wat hij gaf, overtuigd dat hij in de na-tachtiger kunst een zeldzame verschijning was, een die de macht had een schoon verleden te wekken, waarmee onze tijd alle verband scheen te hebben verloren. (Naar Frans Coenen, in de Amsterdammer, 16 Oct 1910).

Van Oordt was geboren te Dresden. Hij kwam vroeg naar Holland, werd er postbeambte, kreeg zijn pensioen, en leefde sedert zooals hierboven beschreven. Buiten 't aangehaalde werk schreef hij nog een paar tooneelspelen: ‘Floris de Ve’ en ‘Eduard van Gelre’.

 

J. Huf van Buren, of liever hij die schuilde onder dien naam: J. Heuff Az, stierf in den loop van September. Hij verwierf zijn eerste bekendheid met een drietal historische novellen, die, als kunstgenre, een zwak voorspel zijn van 't later werk der neo-romantiekers, speciaal van Warhold: ‘De Kroon van Gelderland’ (1885). ‘De Mannen van St. Maarten’ (1882), ‘De Laatste der Arkels’ (1885). Meer naar boeienden verhaaltrant dan naar stijlkunst streeft hij in zijn later werk: ‘De Jonker van Duynestein’, een zwaren roman, in twee dikke deelen. De vertelkunst bleef eveneens zijn sterke kant in ‘Johannes de Speelman’, een prachtige ontplooiing van Geldersche geschiedenis.

Ook schijnt het thans wel bewezen dat hij ‘Cosinus’ moet zijn geweest, die 't eigenaardig ‘Kippeveer’ heeft geschreven.

 

De Nieuwe Gids viert zijn zilveren jubelfeest, en in plaats van zich allerhande geschenken te laten vereeren komt hij zelf af met een cadeau, dat inderdaad vorstelijk heeten mag. ‘Het Gedenkboek’ zal, wat er ook tegen dit saamgebracht werk van honderd en nog meer literatoren te zeggen valt, een boek blijven dat alleszins het gedenken waard is.

Eerst eens doerbladerd: De groote portretten van de redacteurs van het tijdschrift (met uitschakeling natuurlijk van Frederik Van Eeden, Paap en Van der Goes): Kloos, Aletrino, Boeken, Van Deyssel, Fr. Erens, Jac. van Looy. Fransch Netscher. - Dan volgen, alphabetisch geschikt, tien, soms twintig, op éen blad. de portretten van al de medewerkers door de wisselvalligheden der jaren. En elk, of bijna toch, met een bijdrage in vers of in proza. 't Proza weegt zwaarst, in hoeveelheid en in hoedanigheid. Dit wil niet beduiden dat geen onbenulligheden zouden zijn binnengeslopen. Maar éen bladzijde als die van Frans Erens b.v. doet veel minderwaardigs vergeten; en tegen het marktvertoon van Bolland kan men troost vinden in de bijdrage van Kloos: ‘Hoe De Nieuwe Gids tot stand kwam en wat hij heeft gedaan, of in Aletrino's vertelling hoe deze student met Kloos kennis maakte. Kloos gaf inderdaad iets echt feestelijks. Het verschil van standpunt kan zeker heel veel aandragen

[pagina 404]
[p. 404]

tegen Kloos' opvatting. Maar de wijze waarop hij zijn standpunt verdedigt is éenig. De meester is hier waarlijk nog eens Meester. En waar hij het heeft over 't bovenste beste in de Europeenche literatuur, krijgt hij te zijner beschikking de volle kracht van zijn geniale critische gaven. Na deze twintig bladzijden luistert men eerbiedig naar 't sonnet van Jeanne Kloos aan haar man, - een sonnet dat aanvangt: ‘Mijn hooge held.’

Veel heeft Kloos tegenover ons, katholieken, op zijn kerfstok. Maar den wensch kunnen we niet weerhouden, dat hij nog lang de kunst zou mogen dienen zooals hij het in deze bladzijden heeft gedaan. Dan bereikt hij nog wel niet ‘het licht’, zooals zijn vrouw beweert dat nu reeds het geval is, - het licht straalt aan horizonten, die de agnostieker Kloos nog niet heeft aangestaard. Maar stijgen tot waar de blik reiner en ruimer wordt doet hij zeker.

Ter gelegenheid van dit jubilee verzoekt de Redactie dat alom zou worden voortgezegd wat ze in haar feestelijke stemming voor de Nederlandsche letterkundigen wil doen:

‘Voor de eerste maal worden thans uitgeloofd twee prijzen, elk tot een bedrag van tweehonderd gulden, of een zilveren lauwerkrans, naar keuze, en wel:

Eén aan de(n) auteur van de beste dichtkunstwerken, en eén aan de(n) auteur van de beste prozawerken, die sedert 1 Januari 1901 in eerste uitgave in de Nederlandsche taal zijn verschenen en tot de kennis van de Commissie ter Beoordeeling zijn gekomen.

Bij de prijzen zal een gecalligrafeerde oorkonde worden gevoegd.

Zoowel Noord- als Zuid-Nederlanders kunnen bekroond worden.

De oprichters van De Nieuwe Gids, de leden der tegenwoordige Redactie en der Commissie ter Beoordeeling, zoomede zij, die in de eerste twee jaren, na de oprichting, tot de medewerkers van het Tijdschrift hebben behoord, zijn van eene bekroning uitgesloten.

De Commissie ter Beoordeeling bestaat uit de Heeren: Dr A. Aletrino, Dr H.J. Boeken, Mr Frans Erens, Willem Kloos, Jac. van Looy, Frans Netscher en Ary Prins.

De Heer Lodewijk van Deyssel is tot zijn leedwezen verhinderd, lid dezer Commissie te zijn.

De uitspraak der Commissie zal den 1n Mei 1911 in de Nieuwe Gids worden bekend gemaakt.’

 

In de Amsterdammer van 28 Aug. ll. staat een geestige recensie over de ‘Bloemlezing uit de nieuwste Nederlandsche Dichtkunst 1905-1910 samengesteld door H. Gutteling en Maurice Uyldert. Men krijgt wat men verwachten kan: een bloemlezing uit ‘de Beweging’. En Frans Coenen, de recensent, zegt het raak. ‘Het karakter van de Beweging is een piramide of trapgevel, of dichterlijker, een troon. Daarop zit de Meester, de Dichter, op 20 bladzijden druks. Hem het naast, eenige treden lager, staat het tweelingpaar Gutteling-Uyldert, samenstellers, vermoedelijke troonopvolgers en erven der Beweging, resp met 15 en 14 pagina's. Weer een trede lager de blonde Van Suchtelen, hij ook oogappel des Meesters met 13 blaadjes. Dan de Hooge

[pagina 405]
[p. 405]

Oomes der Kroon: W.L. Penning en Jan Prins, elk met 12 blz. Het vorstelijk huis der Beweging is hierna compleet en wij gaan over tot de hoogere hofbeambten. De heer Is. P. De Vooys, als een soort kanselier, fungeert hier op 8 treden van den grond. Van Ameide, Henriette, Labberton-Drabbe, Aart vanden Leeuw, halen maar 2 en 5, en op den grond, heel beneden, bevindt zich dan de lage menigte, Boutens, Van Eeden, Van Eyck en dergelijken, nie maar een enkele, hoogstens twee bladzijden 't schamel eigen kunnen noemen,’

 

‘Nederland in den aanvang der XXe Eeuw’ zoo heet een lijvig prachtwerk, onlangs bij de firma Sijtthoff verschenen. Bij 't enkel doorblaren van 't monumentale stuk in den boekwinkel kunnen we zien dat de uitgever alle eer haalt van zijn onderneming, èn voor de bijdragen én voor de illustratie. De leiding der standaard-uitgave was toevertrouwd aan Jhr. Mr H. Smissaert. Prof. Blok geeft de bijdrage over de vaderlandsche geschiedenis; Dr Blink die over de Hollandsche aardrijkskunde; M. Plemp van Duiveland die over staatkunde; Dr Bastiaanse die over letterkunde; Jhr Dr van der Wijck die over wetenschappen; Dr Kielstra die over de koloniën; Van Sandick die over waterstaat; Prof. S.D. Van Veen die over godsdienst; Dr D. Bos die over onderwijs; Rijksarchitect C.H. Peters die over bouwkunst; Berckenhoff die over schilderkunst; J.H. Rössing die over tooneel; Ph. Ketner die over landbouw en nijverheid; Anna Polak die over visscherij, handel, bankwezen, spoorwegen, vrouwenbeweging; J. Blankenberg die over cooperatie, armwezen, enz. Men ziet dat over 't algemeen de medewerkers goed werden gekozen.

 

Einde Juli ontviel aan Frankrijk en aan Europa een der grootste palaeologen en philologen: Léopold Delisle. De man werd, ondanks zijn muf kabinetswerk, heel oud; een geval dat men meer ziet onder de geleerden, die, volgens de faculteit, zooveel perkament-microben inademen.

Delisle heeft in de eerste plaats groote verdiensten als herinrichter van de Bibliothèque nationale, waar hij aanvankelijk conservator der handschriften, en later ‘administrateur général’ was.

Delisle is in vele opzichten een baanbreker geweest: Een der eersten hield hij zich bezig met landbouwmonographie. Zoo gaf hij een hooggeprezen boek uit over den boerenstand in Normandië in de 13e eeuw. Niet minder opzien baarde zijn studie over de financieele verrichtingen der Tempeliers, die orde eenmaal zoo machtig en rijk, de bankiers der Middeleeuwen.

Eigenaardig was Delisle vooral in zijne studiën over middeleeuwsche handschriften en boekerijen. Hij is de groote stuwer geweest in de nieuwe paleografische richting, die er zich niet toe bepaalt het oude werk goed te lezen en te dateeren maar oorsprong en geschiedenis der handschriften vervolgt door de verschillende oude scholen van calligrafie heen.

 

Op den 57n Katholikentag, dit jaar te Augsburg gehouden, zijn woorden gesproken, betreffende de letterkunde en haar verschillende richtingen, die ook bij ons velen eens ernstig

[pagina 406]
[p. 406]

mogen overdenken: Dr Bernhart sprak over ‘die Bildungsaufgaben der deutschen Katholiken’ en zegde o.a. met klem:

‘Der Begründer, Schützer und Vollender der christlichen Persönlichkeit ist Christus. Er hat ihr ewige Schranken gesetzt um ihrer Freiheit willen. Aber er als der magister unus trug Achtung vor der Eigenart, vor dem Einzigartigen. das jede Persönlichkeit bedeutet, horchte auf jede Schwingung des Temperaments, nahm Rúcksicht auf soziale Stellung, auf Bildungsstufe, Nationalität. Diese götliche Pädagogik hat ihr Zerrbild im modernen Subjektivismus. Aber müsten wir uns auch mit Abscheu wenden vom Sklaventum des “Herrenmenschen”, so bleibt doch die Weisheit dessen bestehen, der gesagt hat: “In meines Vaters Hause sind viele Wohnungen...” Wir lassen Richtung neben Richtung gelten, wenn ihre Werke nur kein Herz verderben.... Und hätten wir zehnmal mehr überragende Begabungen, es bliebe doch bedaurenswert, ehrlich ringende Talente zu lähmen oder aus unseren Reihen hinauszudrängen. Sturm musz die Kritik sein, das Morsche niederwerfend, aber auch Leben weckend im Verstreuen guter Keime.’


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken