Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1911 (1911)

Informatie terzijde

Titelpagina van Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1911
Afbeelding van Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1911Toon afbeelding van titelpagina van Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1911

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (6.43 MB)

Scans (55.31 MB)

ebook (4.76 MB)

XML (2.63 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
sec - letterkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1911

(1911)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Allerlei

Een der heuglijkste gebeurtenissen in den opgang naar ons Vlaamsch herworden is Vlaanderen's kunstdag, den 16n Juli te Gent gevierd. Onze lezers zullen daarover elders verslagen genoeg hebben gevonden: De stoffelijke bijzonderheden en de geestelijke beteekenis van dien merkwaardigen dag werden vooral goed geschetst door Aug. Van Cauwelaert in ‘Van onzen Tijd’, door J. Van den Eynde in ‘Hooger Leven’, en door F. Thiry in ‘Vlaamschen Arbeid’.

[pagina 232]
[p. 232]

Den 20n en den 28n Augustus en ook herhaalde malen in September a.s. is 't, als verleden jaar, opvoering van ‘Maria's Leven’, te Halle. Alles wordt in 't werk gesteld, ook bijzondere treinen uit Antwerpen b.v., om aan zooveel mogelijk liefhebbers van godsdienstige kunst gelegenheid te geven in 't bevoorrechte stadje van O.L.V. het vrome genot te gaan smaken.

Zooals men weet is dit ‘Spel van O.L. Vrouw of Maria's Leven’ gedicht door Al. Walgrave. 't Is een mysteriespel, volkomen naar middeleeuwschen trant, niet in den aard der Maria-spelen, die eigenlijk ‘mirakelspelen’ waren, maar veeleer in den aard der passiespelen, want ook dit Marialeven wordt gevuld, gelijk het echt-historische, met het leven en lijden van haar goddelijken Zoon.

In dit gedicht heeft Walgrave niet willen geven de volle maat van zijn dichterlijke vlucht, die men in zijn beide bundels poëzie naar beliefte kan meemaken; hij heeft willen doen zooals de middeleeuwers; tot ieders godvruchtige stichting het tooneel laten spreken de taal die 't eenmaal uitsluitend sprak, en die 't sinds lang heeft verleerd. Met bewonderenswaardige lenigheid heeft Walgrave zich in den geest onzer oude mysteriespelen ingewerkt. Dat hij zoo goed slaagde komt hierbij, wijl de priester het met zijn volle hart heeft gedaan, en niet met des liefhebberenden eigenwaan, waarmee b.v. daareven Gabriele d'Annunzio zich waagde aan ‘Le Martyre de S. Sébastien’ Buitengewoon kunstinzicht laat Walgrave blijken in de indeeling van zijn mysterie: zuiver tooneelspel, levende beelden, tafereelen, volksreien. - De muziek is van den bekenden Halschen toondichter Alfons Moortgat.

Goedheil de beiden in hun streven; en goedheil het volk, dat in terugkeer naar onzen ouden kunstzin zijn smaak en zijn ziele wil louteren.

Het spel duurt van 2 tot 6 uur. Tekstboekjes 1 fr. Kaarten tegen 5, 3, 2 fr.

 

Onder den titel ‘Wagner and his autobiography’ verscheen in de ‘Fortnightly Review’ van Juli, een artikel van E. Newman over het pas verschenen ‘Mein Leben’ van Wagner. Daaruit het volgende: ‘De boeken over Wagner's leven zijn reeds zoo volledig dat het even onwaarschijnlijk als onwenschelijk is, die met vele nieuwe bijzonderheden aan te vullen: waarlijk het grootste deel van hetgeen ons verteld wordt over zijn uiterlijk leven is ons zoo bekend, dat het werk ons dikwijls den vreemden indruk geeft, alsof Wagner zijn levensbeschrijvers had gelezen, en ons hunne vertellingen opdischte met wat minder uitvoerigheid, en een minder diepgegronde kennis van wat er eigenlijk gebeurde... Wagner was zoo heel oprecht waar het zijne vrienden en medewerkers gold - zelfs ploertachtig oprecht waar hij van zijne eerste vrouw, Minna, spreekt - dat we des te meer verwonderd zijn over zijn geheel gemis aan oprechtheid en zijn schaarsche bijzonderheden waar het Cosima geldt. Maar Cosima, we mogen het niet vergeten. schreef deze memories onder Wagner's dictaat; en misschien mag men totale oprechtheid onder deze omstandigheden niet verwachten. Daar

[pagina 233]
[p. 233]

noch Wagner die deze herinneringen dicteerde, noch Cosima die ze nu uitgeeft, het minste bezwaar hadden waar de goede faam in 't spel was van degenen die in deze bladzijden voorkomen, zonder twijfel met de gedachte bezield dat eenvoudige, ongesmukte waarheid, hare eigene verdediging meedraagt, moet een recensent geen bezwaar er tegen hebben, over hen zelven met de zelfde oprechtheid te spreken Sommigen onder ons komt hun gedrag voor, op vele punten, als gezonken tot het diepste van moreele laagheid, vooral waar het Minna geldt. Hier ziet men 's mans tweede vrouw, onder zijn dicteeren, de ergste bijzonderheden neerschrijven, die hij zich over het gedrag van zijne eerste vrouw kan herinneren. Nu, de gansche wereld weet dat deze tweede vrouw, toen Wagner op haar verliefd werd, zelve getrouwd was met den man dien zij in 't najaar 1863 echtscheidend verliet om met Wagner het huwelijk aan te gaan, en dat terwijl hun zoon, Siegfried, op den 6n Juni 1869 geboren werd, hun huwelijk eerst op 25 Oogst 1870 werd voltrokken. Eenvoudige menschen, gewoon de zaken eenvoudig bij hun naam te noemen, zouden zeggen dat deze deugdzame gentleman, die zoo streng was op Minna's gedrag, eerst en vooral de liefde stal van de vrouw zijns vriends - of in alle geval hare genegenheid aanvaardde als ze hem aangeboden werd - en dat hij daarna in overspel met haar leefde. Zoo staan de zaken voor den oningewijde; zoo ten minste zouden ze voorkomen indien in de plaats van den Heer Richard Wagner en van Mevrouw Cosima von Búlow er gesproken werd van om 't even welken M. John Jones en Mme Mary Smith. 't Komt ons dan voor, als een nogal gemeene handelwijze van wege een paar menschen die zelf over dit punt liever moesten zwijgen, dag op dag hun hoofden bijeen te brengen, om de wereld bekend te maken - vijftig jaar of zoo nadien - met de gebreken en fouten van een arm schepsel dat niet slechter kon zijn dan zij zelve, - en natuurlijk spreken de vooroordeelen niet weinig mêe...’ En verder: ‘De pracht van zijn muziek en zijn heerlijke moed als strijder voor zijn kunst, komen hier niet ter spraak. We hebben het enkel te doen met Wagner als man; en als man, het moet erkend worden, komt hij uit deze autobiographie maar klein te voorschijn... Nooit, waarschijnlijk, was er een geniale man zoo volkomen ‘self-centred’... Dat is juist de deugd die hem noodig was om het schip zijner kunst in de haven te sturen, tegen wind en tij; maar 't was ook die deugd die hem beroofde van alle zelf-critiek, en hem somwijlen met een zonderling moreele blindheid sloeg. We worden dat klaar genoeg gewaar in zijn financieele handelwijze met winkeliers en vrienden... Aan zijn schuldeischers schijnt hij niet eens een gedacht gegund te hebben zoo lang ze de wet niet tegen hem konden inroepen. Met zijn vrienden handelde hij niet beter. Hij was veeleer geneigd tot geld ontleenen dan tot dankbaarheid daarvoor... Hij dacht, waarlijk, dat hij er uit hoofde van een goddelijk recht aanspraak mocht op maken... Wanneer Frau von Rhoden, moe van zijn aanhoudend lastig vallen, hem eindelijk weigert geld te leenen, schrijft hij dat toe aan ‘de zwakheid van haar veranderlijk karakter’.

We moeten den ganschen tijd door erkennen dat wij met een uitzonderlijk karakter te doen hebben, dat enkel éen doel

[pagina 234]
[p. 234]

in 't leven zag - er te komen als artist - en dat andere menschen enkel achtte naar hun graad van dienstbaarheid tot zijn doel. Hij stond gedurig op den uitkijk voor een geldelijke gunst of de gift van een huis.... En in 1864 vertelt hij ons vlakaf dat hij het plan had opgevat ‘met Minna te divorceeren om een rijk huwelijk aan te gaan’. De gewone begrippen van moraal en welvoegelijkheid kunnen niet toegepast worden op een man die niet alleen op die wijze door het leven kan geraken, maar zichzelf nog bloot leggen voor ons ons onderzoek. Hij is schaamteloos, maar gelijk een dier schaamteloos is - niet omdat hij de schaamte vergeten is, maar omdat hij ze nooit geleerd heeft. Van iedereen vergde hij vanzelf-sprekende dienstwilligheid en volgzaamheid.... Men kan niet twijfelen aan de volkomene zuiverheid van zijne verhouding tot Mevr. Wesendonck en andere vrouwen... Doch... niets in de autobiographie is verbazender dan de koelheid waarmede hij den man op zij schuift om zijn weg tot de vrouw te maken. Otto Wesendonck was bijzonder goed en edelmoedig voor hem geweest; toch spreekt Wagner volgenderwijze van zijn weldoener: 't Was waarlijk ondraaglijk voor mij al mijne avonden door te brengen in gesprekken en vermaken waarin mijn goede vriend, Otto Wesendonck zich verplicht voelde zooveel deel te nemen als ik zelf en de anderen.’ (Dit in 't voorbijgaan gezegd, in Wesendonck's huis, waar Wagner enkel als gast vertoefde). Zijne vrees dat alles in zijn huis weldra mijn leiding zou volgen in plaats van de zijne, gaf hem die bijzondere kribbigheid waarmee een man die zich verwaarloosd waant, zich mengt als een uitdoover in ieder gesprek. Dit alles werd al heel gauw lastig en vervelend voor mij, en enkel zij, die mijn staat begrepen en er meê sympathiseerden, konden mij nog belang inboezemen, en dan nog een heel weinig....’

Hij schijnt waarlijk genoegen er in gevonden te hebben aan vrouwen 't gedacht op te dringen, dat hijzelf ver boven hun echtgenoot stond... Het volkomen gemis aan eenige spijt als hij oneenigheid in een huisgezin teweegbracht, getuigt voor de verbazende zielelaagheid die op zoo menige bladzijde van zijn autobiographie geschreven staat..

Uit de levensbeschrijving met hare talrijke verduidelijkingen van Wagner's egoïsme, gemis aan takt, grofheid en bitterheid van karakter, komt het duidelijk uit hoe gansch onmogelijk het voor hem was gelukkig met Minna te zijn... 't Begin der moeilijkheden ligt wel hierin, dat Minna nooit de vereischte houding kon aannemen van iemand die voor een relikwiekastje eerbiedig neerbuigt.... Wagner was altijd welsprekend genoeg in zijn brieven aan Minna, maar 't is moeilijk den indruk te verliezen dat ze vooral letterkundig werk waren. Zooals Nietzsche het zegde, was hij altijd een tooneelspeler: Het was eene zaak mooie gevoelens uit zijn pen te laten vloeien, en een andere ze over te zetten in zelf-opoffering. En, waarlijk, niets anders kon verwacht worden van een man die door het leven ging met de overtuiging dat hij het recht had te vragen aan de wereld al wat hij noodig had, en wiens overheerschende hartstocht was zijn kunst tot werkelijkheid te brengen ten koste van om 't even wien. Dat is de sleutel tot den man.... Wie kon vermoeden dat een natuur waarin zoo weinige edele ele-

[pagina 235]
[p. 235]

menten te vinden waren de heerlijke nobelheid en diepe menschelijkheid zou kunnen voortbrengen van de Meistersinger en van de Ring?’

Met deze woorden eindigt de heer Newman. Wij stellen ons de volgende vragen: Is er wel degelijk zooveel edels en grootsch in Wagner's werk te vinden? Wordt de ziel van den kunstenaar niet altijd trouw in zijn kunst weerspiegeld? En draagt Wagner's werk niet den stempel van zijn egoïsme, van zijn grofheid, van de laagheid zijner ziel?

 

Buitenrust Hettema heeft het in De Gids (Juni 1911) over Coster's ‘Eerste Nederduitsche Academie’. 't Is wel een episode uit de geschiedenis der hoogescholen. Coster wilde de Renaissance gelegenheid geven haar heidensche ideeën als opvoedingsmiddel in Holland te beproeven. Het verschil in kunstrichting met ‘In Liefde Bloeijende’ viel niet zoozeer op. Coster's doel was veeleer, tegen de Leidsche Hoogeschool aan Amsterdam een inrichting voor hooger onderwijs te geven De Leidsche Universiteit was het bolwerk van 't Calvinisme en stelde steeds de theologie voorop. De Academie ging uit van 't begrip: Wetenschap boven Geloof. - Vandaar de tegenwerking der Calvinistische predikanten. die er voor zorgden dat aldra de Academie eenvoudig een tooneelgezelschap werd. Coster trok zich ontstemd terug. Maar daarmee was 't niet uit. De ‘illustre Schole’ werd de voortzetting van deze eerste vrije Universiteit. Wel zette Leiden, gesteund door de Zwitsersche republieken, alles in 't werk om de nieuwe instelling te versmachten. Maar het Atheneum werd opgericht, en de anti-Leidsche geest kraaide in Amsterdam victorie. In 1877 werd het stadsatheneum tot gemeentelijke Universiteit. En in 1880 stichtte doctor Kuyper in de hoofdstad zijn ‘Vrije Hoogeschool’, en bracht daarmee opnieuw, maar in tegenovergestelden zin met Coster voorheen, de antithese voor den dag in de wetenschap.

 

Nevens Hooger Leven, het weekblad onzer intellectueelen, gaat in den loop dezer maand beginnen te verschijnen Ons Volk, het weekblad onzer ontwikkelde burgerij. 't Zal geïllustreerd zijn, en het wil, wat de techniek betreft, wedijveren met de beste Duitsche en Fransche uitgaven van dien aard. De namen der oprichters en vaste opstellers zijn: Fr. Van Cauwelaert, Dr Van de Perre, Ad. Henderickx, apotheker Hendrix, adv. Van den Broeck, adv. Vlietinck, Dr Van Huffelen, Aug. Van Cauwelaert, Dr Deckx, Om. Wattez, Alf. Martens.

Onder de medewerkers, die met bijdragen gereed zijn, haalt het prospectus o.a. aan: Persyn, De Cock, Vermandere, Streuvels, Dosfel, Frateur, Van der Essen, Van Tichelen, De Wolf, Verschaeve, Prims, pater Rutten, past. Cuppens, Belpaire, Lebon, Dr Meeus enz.

Jul. Persyn verzoekt ons bij alle ernstige menschen protest aan te teekenen tegen den titel van zijn bijdragen, dien uitgever Splichal, van Turnhout, naievelijk grootsch laat luiden: ‘Geschiedenis der Wereldletterkunde’. Die bijdragen zullen heeten: ‘Gezichten op de letterkunde van elders’.

[pagina 236]
[p. 236]

Het weekblad zal verschijnen van af 1 September in gewone uitgaaf en in prachtuitgaaf. 't Abonnement op de gewone kost 5.00 fr. per jaar, op de prachtuitgave fr. 10.00.

 

In Oud Holland (XXIX, aflev. 2) wijdt G.D. Hoogewerf een studie aan dichter Johannes Stalpaert van der Wielen. Hij duidt er op dat deze hoogstaande man al te lang miskend werd. Hij geeft eerst een levens overzicht van den katholieken priester, en dan behandelt hij zijn voornaamste werken: Zijn ‘Heiligenlevens in epischen trant’: Het Hemelrijck, de Evangelische Schat, het Vrouwelick Cieraet van Ste-Agnes versmaedt, de Roomsche Reys.

Eigenaardig vooral zijn de lofzangen van Stalpaert, in 1628 volledig uitgegeven onder den titel ‘'t Gulden jaer Ons Heeren Jesu Christi’. In 1634, vier jaar na zijn dood, verscheen een ‘Nalezing van liederen op heiligedagen’. - ‘Misschien het belangrijkste werk’ is de derde liederenbundel: Extractum catholicum tegen alle gebreken en verwarde harsenen (1631), polemische gezangen tegen de protestanten. Hoogewerf zet deze sereene polemiek in parallel met die van Anna Byns en Marnix. Hij vindt eindelijk een blijde verwantschap tusschen Stalpaert, den priester-dichter der 17e eeuw, en Guido Gezelle, zijn genialen nazaat in de 19e.

 

De Deensche schrijver Jörgen Bergsoë stierf den 26n Juni, 76 jaar oud. Hij was begonnen met natuurwetenschap, zooals meer letterkundig-aangelegde Denen. Zijn romans spelen of in Italië of in zijn geboorteland. Onder de meer bekende telt men zijn novelle: ‘Bruden fra Norvig’, Gjengangerfortaellinger’ en ‘Italienske Noveller’.

 

In Hannoverland, Juni 1911, verscheen een studie van Fritz Goebel: ‘Die ältere niederdeutsche Dichtung in ihren Hauptrichtungen.’

 

In Grenzboten (LXX, 21) een lezenswaarde ‘Beitrag zur Erforschung der Romantik’, door Ed. Havenstein.

 

Onze Eeuw (April) wijdt een opstel aan de katholieke grootvorstin der Duitsche poëzie: Annette von Droste-Hülshoff.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken