Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1914 (1914)

Informatie terzijde

Titelpagina van Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1914
Afbeelding van Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1914Toon afbeelding van titelpagina van Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1914

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (4.29 MB)

Scans (39.38 MB)

ebook (4.89 MB)

XML (1.87 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
sec - letterkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1914

(1914)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 81]
[p. 81]


illustratie

Leenaard-Willem-Jacobus Lenaerts

Den 16en December 1.1. overleed zeer godvruchtiglijk te Landen, na een langdurige, pijnlijke en ongeneesbare kwaal, die hij met heldhaftige verduldigheid en heiligen moed onderstond, mijn zeer Eerw. Heer L.W.J. Lenaerts, pastoor-deken der kerstenheid Landen.

Hij werd geboren te Zonhoven (Limb. Kempen) den 30 April 1862, uit een oude, deftige Limburgsche oorije, waaraf hij de laatste mannelijke afstammeling was.

Zijne twee heeroomen, broêrs van zijn vader, stierven ook als deken, de eerste van Vlijtingen, de andere van Sint-Truyden; zijn derde oom was het in de streek welbekende ‘doktoorke’ Lenaerts, die als geneesheer stond, eerst te Zonhoven, daarna te Hasselt, waar hij - zooals al de Lenaertsen - op betrekkelijk jeugdigen ouderdom overleed.

Jacobus Lenaerts verloor zijne moeder Lucia Thijs, toen hij twee jaar- en zijn vader: Bertrand toen hij zes jaar oud was; ontving zijne opvoeding als weesknaap bij zijne heeroomen te Vlijtingen en te Diepenbeek, voltrok zijne humaniora in het Klein-Seminarie van Saint-Roch (in de Ardennen) studeerde wijsbegeerte te Sint-Truyden en godgeleerdheid te Luik, waar hij, in de kerk van het Seminarie, priester gewijd werd door wijlen Mgr. Doutreloux den 11 April 1886, op denzelfden dag als zijn vriend August Cuppens en omtrent drie jaar vóór zijn anderen vriend J.M. Winters, met dewelke hij later het zoogenaamde ‘driemanschap’ van limburgsche priesters-dichters uitmaakte.

Met den eersten dezer vrienden bracht hij van af de klas van poësis te Saint-Roch, tot den laatsten dag van zijn verblijf op het Groot-Seminarie, haast al de vrije uren door die hij op de scholen beleefde. Deze twee waren zoo onafscheidbare vrienden en deelden lief en leed, gedachten en strekkingen zoo gebroederlijk, dat hunne leermakkers hunne namen bijna nooit afzonderlijk noemden, maar het vriendenpaar - dat overigens door allen, dietschen en walen even geerne gezien en te vriend gehouden werd - niet anders hieten dan Coob-en-Cup.

[pagina 82]
[p. 82]

In 1884 stichtte Jacobus Lenaerts met zijn vriend Cuppens, en onder de leiding van Guido Gezelle, met wien zij in drukke briefwisseling verkeerden sedert 1883 en die hun zeer genegen was, het limburgsch tijdschriftje ‘'t Daghet in den Oosten’ dat nu zijn dertigsten jaargang ingetreden is. Dit ‘stichten’ geschiedde in 't grootste geheim, buiten de weet zelfs van hunne beste en vertrouwbaarste dietsche vrienden, want zij waren toen beiden in 't derde jaar hunner priesterstudies, en hunne al te onverholene, onwrikbare overtuiging van dietsche drijvers werd met leede oogen aanzien door hunne toenmalige overheid, die nog niet goed begreep waar zij heenwilden.

Zij wisten het evenwel zoo slim aan te leggen dat de brave President van het Seminarie, wijlen Kan. L. Leroy, hun zeer geestdriftig kwam aanbevelen... de lezing en verspreiding onder theologanten van... ‘'t Daghet’ hetwelk, beweerde hij, door.. bezadigde en geleerde mannen opgesteld werd. En hij staafde zijne aanbeveling met de verzekering dat al de vlaamsche heeren professors op ‘'t Daghet’ ingeschreven hadden!

‘Coob Lenaerts’ was het die het ‘'t Daghet’ doopte. - ‘Wat prachtige naam!’ schreef hun Guido Gezelle, en ‘moge de inhoud al zoo prachtig zijn!’ - en hij stelde het twee jaar lang op met E.H. Polyd. Daniëls, Cuppens en Guido Gezelle. Later, wel twintig jaar lang, bestierde en schreef hij ‘'t Daghet’ bijna gansch alleen met J.M. Winters, en bleef er de getrouwe en hoogstgewaardeerde medewerker van toen het limburgsch tijdbladje dat tot dan toe eerder een taalkundig en folkloristisch blad was dan een letterkundig tijdschrift, onder de leiding kwam van Cuppens en Jef Leynen.

Het ‘oude’ 't Daghet is een ware goudmijn voor de ‘liefhebbers van limburgsch-dietsche taal’ - folklore - ‘en andere wetensweerdigheden’. Terwijl hij zijn ‘'t Daghet’ opstelde en ophield - hij was ondertusschen kapelaan te Val-St-Lambert (in 't Walenland) - hulp - ‘veldpater’ te Leopoldsburg, waar hij zelfs een eereteeken verdiende door zijn toewijding bij 't verzorgen der soldaten die aan typhuskoorts leden, - schreef Lenaerts zijn limburgsch ‘epos’ van ‘de Verdwijning der Awelen’, waarvan de eerste druk verscheen bij Van In, te Lier, in 1893 en de tweede, eenigszins her- en bijgewerkte uitgave bij J.-E. Buschmann, te Antwerpen, in 1899, onder de hoofding: ‘De Verdwijning der Alvermannekens, Limburgsche overleveringen uit het heidendom, opgefrischt door den schrijver.’ Wijlen P. Buschmann, die een prachtuitgave van dit allereigenaardigst en zeer merkweerdig dichtwerk bezorgde, was er zoodanig meê ingenomen, dat hij

[pagina 83]
[p. 83]

zelf de naïef-schoone prenten en versieringen teekende die deze uitgave maken tot een prachtboekske dat, in latere tijden, voor zijne uit- en inwendige weerde, als een zeer gezochte en gewaardeerde ‘rareteit’ zal gelden.

In die jaren schreef Lenaerts ook zijn alleraardigst en diep-gaande ‘blijspel’: Heer-tant, dat, gelijk al zijn overig letterkundig werk, hem teekent als een afzonderlijke figuur in onze letterkunde, als een oorspronkelijk dichter die, uit oorzake van de sterke limburgsche tint zijner overigens zeer zuivere en gekuischte taal - want hij kénde zijn taal! - en van 's dichters bescheidenheid en ootmoed, nooit tot zijn volle recht kwam tenzij bij het nog klein getal vlaamsche menschen die op een verfijnde ontwikkeling mogen bogen.

Hij dichtte ook nog de ‘heiligen-legende’ van ‘Oda en Ylfken’ waarin hij zijne rijke en soms wat onbesnoeide fantazij van autodidakt wat al te onbetoomd botvierde.

De ‘Alvermannekens’ waren de vrucht van jaren-lang gedragen liefde voor zijn geboortegrond; ‘Oda en Ylfken’ schudde hij uit zijn mouw met het gemakkelijk gebaar van den hoog-begaafde die de techniek van den dichter als of het pose ware, opzettelijk verwaarloost.

Hij schreef ook talrijke eigenaardige bijdragen, spotverzen enz. in het limburgsch tijdschrift ‘De Banier’, en, met zijn vriend J.M. Winters, gaf hij nog uit hunne gezamentlijke studie over de ‘Germaansche Heidenleer’ (bij Eug. Leeën, te Hasselt). Dit werk zou, veertig jaar vroeger, een standaardwerk geweest zijn; nu kwam het te laat. De twee limburgsche kerels schreven het neêr na hunne zeer-diep-gaande studie der oude germaansche wangeloovigheden, doch zij vermoedden niet - dan toen het te laat was -, dat hunne pijnlijk-opgedolven vondsten die, - gezien de geringe middelen waarover deze wetenschap hier te lande destijds beschikte een reuzenarbeid vergden - reeds sedert langen tijd door duitsche en scandinaafsche geleerden gedaan en wereldkundig gemaakt waren en als vaste wetenschap onderwezen werden op de germaansche hoogescholen van het buitenland. Niemand zal ooit vermoeden welke prachtige oerkrachten hier te lande ‘verspeeld’ werden door hoogbegaafde mannen als Gezelle, Lenaerts, Winters en An, omdat zij de leermiddelen derfden die nu op de Universiteit als gemeengoed dienen. Deze mannen zijn de martelaars geweest van de wetenschappelijke vorming van hun volk.

Toen J. Lenaerts pastoor werd te Bevingen-Halmael en korts nadien te Membruggen, eene nog al lastige parochie die hij op korten tijd gansch ómzette en dan weêr - over pas vier

[pagina 84]
[p. 84]

jaar - deken van Landen, moest hij, langzamerhand en ook wel uit oorzaak der kwaal die hem reeds vasthield, meer en meer afzien van het verwezenlijken zijner jeugd-droomen: het heropbeuren van eigen-dietsch en schoon leven in zijn dierbaar Limburg dat hem aan 't harte lag, van zijn kinderjaren af, als een klein, misacht en miskend, doch heerlijk schoon koninginnetje!

En nu besteedde hij al de stille kracht van zijn schoone ziel, al zijn wijsheid, al de goedheid van zijn hert, al de beminnelijkheid van zijn zachtaardig en oprecht gemoed, al de snedigheid van zijn allerfijnsten geest aan dat eenig-groot en heilig werk: zijn priesterarbeid.

Op vier jaar tijds - zoo getuigde zijn Bisschop Mgr Rutten die ook een groot Vlaming is - wist hij wonderen te verrichten in de kerstenheid Landen. Zijne pastoors aanbaden hem, zijne parochianen volgden zijne leiding met liefde en volle gedweeheid.

Toen de kwaal die hem neersloeg op al te jeugdigen leeftijd en in de volle kracht zijner buitengewone gaven van verstand en hert als onverbiddelijk gekend werd, ging bij parochianen en vrienden de bittere kreet op: hoe spijtig toch! hoe jammer!

Den laatsten keer dat hij het H. Misoffer opdroeg - dit werd bekend gemaakt door de Z.E. Heer Van Cooth die zijne lijkrede uitsprak - was het: pro amicis, voor zijn vrienden! Deze woordjes, opgeschreven in zijne koortabelle, teekenen den goeden Coob Lenaerts heel-en-gansch...

Hij werd begraven te Landen op een heerlijk-zonnigen winterdag, den 19 December. Een honderdtal priesters, allen zijn vrienden, en toegestroomd uit al de gewesten van het bisdom Luik, woonden zijne begrafenis bij met de dood in 't hert. Wat daar geweend geweest is! Andere honderden van vrienden waren niet verwittigd geweest over zijn heengaan, en weten er misschien nog niets van...

Wij vragen hun een gebed en een memento voor den goeden, envoudigen vriendelijken man die zijn Volk en Taal zóó bemind heeft en dien wij zullen blijven betreuren als iemand waarvan het verdwijnen een pijnlijk verlies blijft, een rouw verwekt die niet meer kan getroost worden.

Amicus.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken