Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1914 (1914)

Informatie terzijde

Titelpagina van Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1914
Afbeelding van Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1914Toon afbeelding van titelpagina van Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1914

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (4.29 MB)

Scans (39.38 MB)

ebook (4.89 MB)

XML (1.87 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
sec - letterkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1914

(1914)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 280]
[p. 280]

Het pauselijk rekenhof in vroegere eeuwen

De Apostolieke Dateria & Cancelleria. - De Apostolieke Rekenkamer. - De collegies van ambtenaren der Roomsche Curia sedert de herinrichting van Sixtus V. - ‘Vacabili’ en ‘Vacabilisti’. - Hoe de Pauzen hunne inkomstgelden benuttigden. - De Spaansche schadeloosstelling. - De kerktienden, de Italiaansche ‘Wet der Waarborgen’, en het recht van den sterkste.
Aangehaalde werken: Müller = Der Islam im Morgen und Abendland (Allgemeine Geschichte).
Amydenus = De origine et antiquate numeris. De officio ac jurisdictione Datarii (1654).
Rosi = Del sommo Pontefice e della Corte di Roma.
Moroni = Dizionario Storico - Ecclesiastico (CIX).
De Luca = Relatio Romanoe Curioe.
Ciampioni = Degli Abbreviatori dei Brevi Apostolici (1671).
Villani = Storia d'Italia (Muratori) 1729). - Le croniche Fiorentine (1581).
Cohelli = Bolle di Sommi Pontefici (1642).
Marini = Storia dei Pontefici.
Vitale = Memorie istoriche dei tesorieri Pontefici (1782).
De Vecchis = De bono regimini. De censo Apostolico.
Coppi = Annali d'Italia (sulle finanze di Roma nei secoli di mezzo).
Bondi = Storia di Forli.
Novaes = Storia del Papato - Benedetto XIV.
Catena = Vita di Pio V (1586).
Tempesti = Vita di Sisto V (1754).
Plettemberg = Notitiae Curiae Romanae.
Alveri = Roma in ogni stato (1664).
Cartari = Notitia Cardinalatus Romanae aulae officialibus.
Cardella = Memorie istoriche dei Cardinali (I-IX) (1792).
Marchetti = Del denaro straniero. Calcolo ragionato.
Ottieri = Storia d'Europa.
Bercastel = Storia del Cristianesimo.
Diario di Roma (1716).
Annali parlamentari (D. 163).
Bullarium Romanum (1585, 1751, 1816, 1908).
[pagina 281]
[p. 281]

Door den pauselijken bevelbrief ‘Sapienti consilio’ werd de inrichting van het pauselijk rekenhof en dezes bureelen merkelijk gewijzigdGa naar voetnoot(1). Men zal de gewichtigheid begrijpen van den maatregel door Pius X genomen, als men bedenkt hoe Hij na een tijdverloop van drie eeuwen, de hervorming van Sixtus V met kloeke hand verandert en vervolledigt. Ingezien deze kwestie fel besproken werd, en grootendeels diegenen aanbelangt die met Rome moeten onderhandelen, dacht ik het wellicht goed, ter vergelijking, eenen vluchtigen oogslag te werpen op deze kerkelijke inrichting gedurende de middeleeuwen.

Hoe bewonderenswaardig deze wereldomvattende instelling in het ‘Caput orbis’!

- ‘Daar is geen staatsbestuur beter ingericht als de Heilige Kerk’, riep volksvertegenwoordiger Toscanelli uit, in kamerzitting van 23n Januari 1871. ‘Hare gemeenten noemt zij parochiën, hare provinciën, bisdommen. De Paus is Opperheer, het Concilie = grondwet, het H. Collegium = parlement, de Roomsche Congregaties = ministeries, de Propaganda Fide = koloniën, met voor krijgslieden = de missionarissen, voor ambtenaren = de pastoors, voor onderdanen = millioenen geloovigen.

Dát is, Mijne Heeren, de Heilige Kerk!’

Hoe het Pausdom tevens de voorzienigheid, de vuurbaak was van het Kristendom in de middeleeuwen, getuigt de protestantsche geschiedschrijver Müller: ‘Wij moeten het bekennen, dat zonder het Pausdom Italië, ja gansch Europa den dag van vandage barbaarsch en Mahomedaansch ware geweest.’

Dit zullen wij straks met cijfers en datums nader toelichten.

De apostolieke dateria.

De Dateria was het voornaamste gerechtshof van den H. Stoel. Zij werd ook genaamd ‘curia graziosa’, hof der gunstverleeningen, want door hare tusschenkomst werden toegekend: de kerkelijke prebenden, de rustgelden, de aanstellingen van coadjutors met recht van opvolging, de vergunningen van prelaatsgewaad en eereteekens, de eeremantels, het ontslaan van onregelmatigheden of voldoeningen, het ontheffen van huwelijksbeletsels en alles wat kerkelijke gewetenszaken

[pagina 282]
[p. 282]

betrof. Door middel der Dateria onderhandelde de Paus met de Katholieke wereld in zake van geestelijke vergunningen, en hare rechtsmacht strekte zich uit over alle wereldoorden, waar de Paus als Opperhoofd der Katholieke Kerk werd geëerd.

De rechtsgeleerde Amydenus in zijne verhandeling over de Dateria, bevestigt dat zij het ware en oudste gerechtshof der H. Kerk was, door hetwelk de Paus zijn zedelijk en geestelijk gezag uitoefende over de gansche Kristenheid.

Buiten de uitspraak in vele gewetenszaken had de Dateria daarenboven de macht om bezoldigingen en eereloonen te verleenen in vorm van kerkelijke prebenden aan die geestelijken, die zich verdienstelijk hadden gemaakt jegens de Heilige Kerk.

In vroegere tijden waren de inkomsten der Dateria zeer aanzienlijk. Doch ingevolge concordaten en andere pauselijke toegevingen zijn zij, bijzonder in de laatste tijden, gansch te niet gegaan.

Voor ieder gunst door den Paus toegekend, afgekondigd door de Dateria en verzonden langs de Cancelleria, stortte de aanvrager eene zekere som gelds als vergoeding voor de ontvangene weldaad. Deze geldstorting was min of meer aanzienlijk naar gelang den rang en den stand van den belanghebbende. De daad alleen der offergift, die men nu ‘taxa’ heet maar eertijds aalmoes, veronderstelde van den kant des aanvragers onderwerping, gehoorzaamheid, en liefdevolle bijdrage in het onderhoud van het Opperhoofd der H. Kerk, die met de aalmoezen der geloovigen moest bestaan Alzoo abt Tosi, in zijn werk ‘Del Sommo Pontifice’ B. II, § XXV, verklaart dat al de aalmoezen voor gunstverleeningen aan een aalmoezenier werden overhandigd, die, na aftrek der onkosten voor bureelen en beambten, dezelve stortte in de schatkist der Dateria, dewelke de bijzondere kas der Pauzen was.

Men zal zich wellicht afvragen welk gebruik men zoo al miek met de Dateriagelden?

Alhoewel de Pauzen geheel en al meester waren over het vruchtgebruik der Dateria, belastten zij haar nochtans met het rentmeesterschap der Vatikaansche en Lateraansche penitenciers, het verleenen van toelagen aan sommige collegies en godshuizen, aan de gerechtshoven en de congregaties van geestelijken en kardinalen, aan de ministers van den H. Stoel, aan de Oostersche geestelijkheid, aan de bezetten voor armen en behoeftigen, vergeldingen aan de in nood verkeerende huisgezinnen der overledene Dateria-ambtenaars, eereloonen aan de schamele familieleden der apostolieke schrijvers, toelagen

[pagina 283]
[p. 283]

aan de grafdelvers der Catacomben en Roomsche kerkhoven, aan de stichtingen van sommige bedeoorden, aan de bischoppen, prelaten, priesters en geestelijken, die oftewel in nood verkeerden, of zich der H. Kerk verdienstelijk hadden gemaakt; verder nog hulpgelden aan den pauselijken aalmoezeniersdienst, rustgelden aan de pauselijke dienstlieden, en ten slotte, geldelijke tusschenkomst in de noodwendigheden en het onderhoud van het pauselijk paleis, de inkomsten der Dateria rechtstreeks voortkomende uit de uitoefening van het geestelijk gezag.

De geleerde Moroni, in zijn Woordenboek van Kerkelijke Geschiedenis, (B. 4, blz. 125), verklaart hoe in vroegere tijden de inkomsten der Dateria niet alléén voorzagen in de hierboven aangehaalde behoeften, en die van het tijdelijk gezag, maar hoe zij in dure tijden volken en vorsten ter hulpe kwamen; en hoe er ontzaglijke sommen gelds besteed werden om de invallen der ongeloovigen af te slaan.

De apostolieke cancelleria.

De Cancelleria (Kanselarij) was die inrichting, waar de bullen en gunstbrieven door de Dateria toegestaan, ingeschreven en verzonden werden. Alle verzendingen waren voorzien van looden zegels tot wettigverklaring der pauselijke gunstverleningen.

Kardinaal De Luca, in zijne 9e verhandeling over de Roomsche Curia, bewijst hoe vroeger de Cancelleria van de Dateria afhankelijk was, ja haar gansch ondergeschikt. Gedurende de middeleeuwen werden de twee gerechtshoven door overmaat van werk van elkander gescheiden en ieder zelfstandig opgericht.

Alzoo noemde men de Dateria: gerechtshof der verleende gunst ‘grazia concessa’, en de Cancelleria: gerechtshof der verzondene gunst ‘grazia spedita’.

Tot meerdere opheldering zeggen wij met Kard. De Luca: ‘Dateria en Cancelleria waren een en hetzelfde lichaam, maar door de Dateria vroeg en verkreeg men de pauselijke gunstbrieven, die daarna door de Cancelleria gewettigd en besteld werden’.

De apostolieke rekenkamer.

Ten onzent zou men zeggen ‘Ministerie van Geldwezen’. Zij was de eigenlijke en algemeene pauselijke schatkist.

Deze inrichting, door een schatbewaarder beheerd, in de

[pagina 284]
[p. 284]

laatste tijden meest een kardinaal, omvatte de rekenplichtigheid van al de andere lichamen en miek er jaarlijks een algemeene balans van op. Het verschil tusschen de inkomsten en de uitgaven liep gewoonlijk uit op een deficit. Alsdan diende de schatmeester een bijgevoegd verslag in bij den Paus, waarin de redenen uitgelegd werden van het tekort, en de noodige middelen om er in te voorzien.

Gewoonlijk stelde men eene vermeerdering van belastingen voor, en dan namen de Pauzen meestal dit tekort voor eigen rekening. Doch bijaldien buiten de jaarlijksche staatsbegrooting de Pauzen terzelfdertijde verplicht waren de kristene vorsten ter hulp te snellen of de Kristenheid te helpen en te onderhouden, dan ging de Apostolieke Rekenkamer over tot de veiling der burgerlijke en geestelijke ambten, ‘vacabili’ genaamd.

De collegies van ambtenaren der roomsche curia sedert de herinrichting van Sixtus V.

Voornoemde pauselijke beheeren werden bediend door een groot aantal bevoegde ambtenaren, die eene wereldomvattende briefwisseling onderhielden, en tevens de verzending bezorgden der bullen, apostolieke brieven, diploma's, breven, en van alles wat door de Pauzen verleend werd in zake van geestelijke voordeelen, huwelijken, of andere geloofs en gewetenszaken. De ambtenaars der meeste beheeren vereenigden zich in onderscheidene collegies, in den zin onzer neringen en gilden. Ieder collegium had zijne bijzondere voorrechten en toekenningen, die bezoldigd werden met inningsaandeelen op de verzendingen der bullen en gunstbrieven. Deze collegies werden genaamd: ‘Uffizi della Curia Romana’. Hier volgt de reeks dezer 44 ambts-waardigheden, volgens de nieuwe inrichting van Sixtus V.

Getal der beambten Naam der bediening Waarde in gouden Romeinsche scudiGa naar voetnoot(1)
1 Kamerling der H. Roomsche Kerk 50.000
1 Auditor der Roomsche Apostolieke Rekenkamer 60.000
1 Commissaris der Roomsche Apostolieke Rekenkamer 40.000

[pagina 285]
[p. 285]

Getal der beambten Naam der bediening Waarde in gouden Romeinsche scudi
1 Algemeen Schatbewaarder der Roomsche Apost. Rekenkamer 100.000Ga naar voetnoot(1)
1 Sommist 25.000
1 Beheerder der Apost. Cancelleria 30.000Ga naar voetnoot(2)
1 Kashouder 15.000
18 Auditors van de rechtbank der Sacra Rota 54.000Ga naar voetnoot(3)
12 Collegium der Apostolieke Protonotarissen ‘participanti’ 49.000Ga naar voetnoot(4)
42 Collegium der Apostolieke Abbreviatori ‘parco maggiore’ 72.000Ga naar voetnoot(5)
22 Collegium der Apostolieke Abbreviatori ‘parco minore’ 36 000Ga naar voetnoot(6)
28 Collegium der Apostolieke geheimschrijvers 84.000Ga naar voetnoot(7)

[pagina 286]
[p. 286]

Getal der beambten Naam der bediening Waarde in gouden Romeinsche scudi
101 Collegium der Apostolieke schrijvers 114.000Ga naar voetnoot(8)
81 Collegium der Brevenschrijvers. 162.000Ga naar voetnoot(9)
101 Collegium der Oorkondschrijvers 170 000Ga naar voetnoot(10)
104 Collegium der schrijvers en procurators ‘di minor grazia’ 208.000Ga naar voetnoot(11)
108 Collegium der overschrijvers der Apostolieke breven 225.000Ga naar voetnoot(12)
4 Meesters der registers 16.000Ga naar voetnoot(13)
3 Bewaarders der registers 1.800Ga naar voetnoot(14)
140 Collegium der kameniers 180.000Ga naar voetnoot(15)
140 Collegium der schildknapen 292.000Ga naar voetnoot(16)

[pagina 287]
[p. 287]

Getal der beambten Naam der bediening Waarde in gouden Romeinsche scudi
752 Collegium der voorzitters en aandeelhebbers der Ripa 532.000Ga naar voetnoot(17)
401 Collegium der S. Pietersridders 394.000Ga naar voetnoot(18)
200 Collegium der S. Paulusridders 250.000Ga naar voetnoot(19)
535 Collegium der Vroomridders 300.000Ga naar voetnoot(20)
260 Collegium der Loretaansche ridders 520.000Ga naar voetnoot(21)
350 Collegium der Lelieridders 250.000Ga naar voetnoot(22)
88 Collegium der sollicitators der Apostolieke brieven 174.000Ga naar voetnoot(23)
143 Collegium der plumbators 143.000Ga naar voetnoot(24)
100 Collegium der deurwaarders 100.000Ga naar voetnoot(25)
48 Collegium der notarissen der S. Rota 72.000

[pagina 288]
[p. 288]

Getal der beambten Naam der bediening Waarde in gouden Romeinsche scudi
24 Collegium der penitenciers 24.000
9 Collegium der kamerklerken 36.000
25 Collegium der stafdragers 25.000
19 Collegium der Apostolieke boden 19.000
16 Collegium der bestraffers 24.000
1 Hofmeester of bewaker der Kanselarij 2.000
1 Deurwaarder der Rekenkamer 1.500
1 Auditor, corrector & procurator der betwistingen, en zijn gerecht 8.000
1 Notaris der betwistingen 3.000
2 Notarissen der Ap. Kanselarij 7.000
4 Notarissen der goedkeuringen 16.000
3 Notarissen van het Vikariaat 12.000
4 Notarissen van het goed bestuur 4.000
_____   _____
Bedrag 3898   4.900.300

Voornoemde ambtsbedieningen der Romeinsche Curia werden geveild, en ‘vacabili’ genoemd.

Vacabili & vacabilisti.

Gelijk wij gezien hebben, waren de ‘vacabili’ de verschillende ambten of beheeren der Roomsche Curia: ‘officiorum venalium et vacabilium Romanoe Curioe. Deze ambten of beheeren werden veilbaar gesteld door het Pauselijk Hof, de Apostolieke Rekenkamer, de Kanselarij, de Dateria.

Kardinaal De Luca bewijst hoe de ‘vacabili’ ingesteld werden om te kunnen voorzien in de immer aangroeiende behoeften van den H. Stoel, en der Openbare schatkist.

Hij verdeelt ze in drie afdeelingen:

1.Officia praelatitia et primi ordinis.
2.De Officiis secundi generis quoe non sunt praelatitia, sed aliquam habent administrationem.
3.De officiis tertiae classis quoe nullam habent administrationem.

De ‘vacabili’ waren vereenigd in onderscheidene collegies naar gelang de noodzakelijkheid. Ieder collegium telde een min of meer aanzienlijk getal leden met verschillende rang en waardigheid; had eigen bestuur, eigene wetten, en stond onder het onmiddelijk gezag van den Kardinaal-Prodatarius. Andere

[pagina 289]
[p. 289]

hadden één enkelen vertegenwoordiger, die een zeker ambt vervulde in Kanselarij of Dateria. Aan allen werden bepaalde inningsrechten toegekend, waarvan het bedrag op het einde van het jaar verdeeld werd onder de leden.

Nemen wij bij voorbeeld het collegium der Loretaansche ridders, eene instelling van Sixtus V.

Zij waren ten getalle van 260, vergaderden één maal in het jaar om hunnen vertegenwoordiger te kiezen, ‘Kapelaan’ geheeten, die steeds bij de verzending der pauselijke bullen moest aanwezig zijn, om den vastgestelden taks te heffen. Deze gaf dan op het einde van het jaar verslag in de vergadering der ridders, en ieder collegiaal ontving zijn winstaandeel. Wie nu verlangde deelgenoot te worden, om mêe te kunnen genieten van de voorrechten en winsten, kocht eene vacabile, t.t.z. een der 260 plaatsen tegen 2000 gouden scudi, éénmaal te storten, mits te voldoen aan alle de voorwaarden vervat in de stichtingsbulle van het collegium. Hij ontving dan eene breve in perkament, die hij gedurende zijn leven voorts mocht veilen, maar altijd voor eene hoogere som en met toelating des Pauzen. Bij zijn afsterven liet hij bij testament zijne Vacabilibreve aan zijnen opvolger, of stervende zonder, hadden de erfgenamen 40 dagen tijd om hunne rechten te doen gelden. Na die tijdruimte werd de ‘vacabile’ vervallen verklaard, en keerde terug tot den H. Stoel, die ze ten haren behoeve voortveilde.

Zóó had de vacabilibreve eene echte handelswaarde.

Daar waren vacabili der Apostolieke Rekenkamer aan één drager ‘camerali’ als b.v. deze van het algemeen schatbewaardersambt, van het commissariaat, en die in de stichtingsakte een vast aandeel in zekere renten der Apostolieke Kamer was toegewezen (= echte grondpandrechten). De Pauzen immers, bij de inrichting der vacabili-ambten van de Rekenkamer, hadden zich groote onkosten moeten getroosten en zware schulden gemaakt. Alzoo dan om de teruggave der geleende gelden te verzekeren, moesten zij de goederen en de renten der Apostolieke Rekenkamer belasten, hypothekeeren. Zij werden daarom ‘porzionari’ genoemd. De andere vacabilisten hadden een onvast en wisselvallig winstaandeel, naar gelang de verzendingstaksen der Dateria- en Cancelleriabullen, hetgeen veel overeenkomt met de ‘dividende’ onzer hedendaagsche banken.

Men denke daarom niet dat eenieder vacabilibreven kon bekomen. Alleen die prelaten, die de vereischte bekwaamheid en waardigheid daartoe hadden en hunne verknochtheid aan S. Pieters' Stoel door oprechte daden hadden betoond, werden tot de Curia-ambten toegelaten. De geschiedenis ten andere leert ons hoevele beroemde en uitmuntende prelaten er in de

[pagina 290]
[p. 290]

Roomsche Curia werkzaam waren, die door middel der vacabili er toegang hadden gekregen.

Daar waren machtige sommen gelds noodig om de Pauzen toe te laten in alle de noodwendigheden van Kerk en Missien te voorzien, de kristene vorsten te steunen in den oorlog tegen de Turken, de volken te helpen tegen de ketters en omwentelaars, aan de barbaren den toegang tot Europa te beletten, de streken door pest en hongersnood geteisterd van de noodige levensvoorraad en hulpmiddelen te voorzien. Aan den anderen kant beperkte zich het tijdelijk bewind der Pauzen over Italië tot een slag van zedelijke voogdij, eene verantwoordiging voor de openbare orde en veiligheid. Verre dus van belastingen of rechten te heffen. Iedere gemeente regeerde haar eigen. De volkomenste gemeentevrijheid heerschte onder het bewind der Pauzen.

Waar nu de middelen gevonden om de Pauselijke staten, om de Kristene wereld te kunnen helpen en bijstaan?

Die vond men in het heffen van een taxa op alle de Pauselijke gunstverleeningen, bullen, breven, apostolieke brieven, getuigschriften en ook aflaten. Nochtans zijn de geschiedschrijvers het eens om te bekennen dat deze laatste taxa geheel en al ten profijte was der bevrijding van het H. Land.

Toch was de opbrengst dezer belastingen op verre na niet toereikend om in ieders noodwendigheden te kunnen voorzien, en zóó kwam het dat de Pauzen genoodzaakt werden de Curiaambten veilbaar te stellen. Bij voorbeeld: Het collegium der Voorzitters en deelgenoten der Ripa (haven van Rome) was een vacabilambt der Apostolieke Rekenkamer. Zij waren in 't geheel met 140, en moesten voor Rome's levensvoorraad zorgen. Was er ooit schaarschheid, dan verloren zij hun vacabilirecht.

Julius II ontving van hen 391.000 gouden scudi, maar het derde deel der graantaksen was voor hen. Zij beschikten dus over eene vaste rent. Leo X bekrachtigde en vergrootte hunne instelling (‘della Annona’) en bracht hun ledengetal tot 743, ten einde beter te kunnen voorzien in het overgroot graanverbruik, veroorzaakt door duizende pelgrimsvaarten. Deze vacabiliveiling bracht hem 486.000 gouden scudi op.

Daar deze vacabili van de Apostolieke Kamer afhingen, werden zij genaamd ‘Camerali’, en samen aan ‘vaste rent’, ingezien hun winstbedrag verpand stond op het inkomen der Apostolieke Rekenkamer. Zóó luidde immers de stichtingsbulle. Zien wij nu het collegium der Vroomridders, eene instelling van Pius IV in 1559. Zij waren met 525 leden en bezorgden aan de Rekenkamer 467.000 gouden scudi. Daarvan moest deze hun jaarlijks 34.500 zilveren scudi uitkeeren, opbrengst der vleeschtaks, der schatkist van Camerino, en der Roomsche douanen.

[pagina 291]
[p. 291]

Alzóo stond het vastgesteld in de stichtingsbulle. Ook deze vacabîli waren ‘camerali’, daar zij eene vaste rent hadden, en mieken deel van de 3e reeks ‘quae nullam habent administrationem’.

Een ander voorbeeld: de Lelieridders. Dit collegium werd opgericht door Paulus III; Paulus IV vermeerderde het ledengetal tot 350 ridders, van wie de Apostolieke Rekenkamer 275.000 gouden scudi ontving. Naar luidt de bulle van Paulus IV, trokken zij van de Rekenkamer eene jaarlijksche vaste rent van 18.000 zilveren scudi, en behoorden ook tot den 3n rang.

Voornoemde vacabili ‘camerali’ werden door Motu-proprio van Benedictus XIV, uitrooibaar verklaard na een zeker tijdverloop, of omzet in Aandeelen der Bergen van Barmhartigheid die door Pius VII later uitbetaald werden. Alzóo werden de verschillende staatsinkomsten ontdaan van hunne eeuwenoude grondpanden.

Hoe de pauzen hunne inkomsten benuttigden.

Sommige kerkhaters hebben de Pauzen durven uitkrijten voor verkwisters der openbare penningen en uitbuiters der aflaten. Hiernavolgende geschiedkundige tafel zal met cijfers en datums aantoonen, en gesteund op gezaghebbende geschiedschrijvers, hoe de Pauzen in het taxeeren der bullen en aflaten geenszins hun eigen voordeel, maar dit der gansche Kristenheid voor doel hadden. Europa ware sedert lang een wingewest der Halve Maan geweest, maar de Pauzen waakten en ijverden onverpoosd om de herhaalde invallen der Turken af te slaan. Toen de Grieksche keizers de Katholieken aan hun lot over lieten, toen de Longobaarden ze vervolgden, sloegen alle kristene volken de oogen Romewaarts: de Pauzen waren hunne eenigste voorstaanders en beschermers. En de geschiedenis, de onvervalschte, bewijst klaar en duidelijk hoe het Pausdom in vrede of droeve tijden Europa's vuurbaak en redding was, de toevlucht voor Vrijheid en Wetenschap.

1316-1334.

Bij de dood van Joannes XXII, den 4n December 1334, bezat de Pauselijke schatkamer 25.000.000 gouden florijnen = 18 millioen in gereed geld en 7 millioen in gouden en zilveren vaatwerk. Villani in zijn ‘Croniche fiorentine’ (1581) verklaart hoe deze overgroote som, ontzaglijk voor dien tijd, bestemd was voor de Kruisvaarten naar het H. Land.

Deze som kwam voort van de veiling der Curia-beheeren.

1417-1431.

De geschiedschrijver Coppi in zijne ‘Vita dei Papi’, verhaalt

[pagina 292]
[p. 292]

ons hoe de kristene vorsten, onder Martinus V, de ketters in Bohemen beoorloogden. Daar er gebrek was aan geld, schonk de Paus hun door eene breve (1423) het vijfde deel der inkomsten van de Apostolieke Rekenkamer, en tevens de tienden van al de Curia-beheeren en geestelijke prebenden.

In 1427, voor den strijd tegen de Boheemsche ketters, de Hussieten en de Wiclefieten, schonk hij tot dekking der oorlogskosten, het tiende van al de inkomsten der Katholieke wereld en het vijfde der renten van de Pauselijke Staten.

Bij zijn afsterven, den 3n Mei 1431, bepaalde hij in zijn testament dat de overgroote Apostolieke schat zou dienen om de Turken te bestrijden, en om de reiskosten te betalen aan de Grieken, die naar de Kerkvergadering van Bazel zouden komen ten einde het verbond met de Latijnsche Kerk te vernieuwen.

Dusdanige schat was de opbrengst der geveilde Curiaambten.

1431-1446.

Volgens Cohelli: Bolle di Sommi Pontefici (1642) deed Eugenius IV, opvolger van Martinus V, overgroote onkosten om het eiland Rhodus te bevrijden en de Turken te verslaan. En toen Hij de Grieken wou helpen, die naar de kerkvergadering van Florentië kwamen, en terzelvertijde de Bazelsche scheuring moest bestrijden met den tegenpaus, Felix V van Savooien aan 't hoofd, was hij genoodzaakt zijnen mijter bij de Florentijnen te verpanden voor 50.000 Romeinsche scudi.

1455-1459.

Wij lezen in Marini: ‘Storia dei Pontefici’ hoe Calixtus III, in 1455, om de Turksche overmacht te verpletten de Apostolieke schatkist tot den bodem toe ledigde, alle gouden of zilveren voorwerpen tot geld bracht, het pauselijk gewaad verpandde, en zelfs eenige landgoederen der kerkstaten vervreemdde.

Dank aan Hem werden de Turksche legerhorden teruggeslagen en het Kristen Europa bevrijd.

1459-1464.

De rechtsgeleerde Vitali, sprekende over Pius II, getuigt hoe deze Paus de opbrengst der rijke aluingroeven van Tolfa (bij Civita-Vecchia), rond de 300.000 scudi 's jaars, besteedde aan den Turkschen oorlog, zonder de gelden der bullen en aflaten mede te rekenen.

1471-1484.

De Vecchis, in zijn werk: ‘De bono regimini, de censo Apostolico’, verhaalt hoe Sixtus IV, geholpen door de koningen van Hongarië en Napels, de Turken met eene aanzienlijke legermacht uit Otranto verjoeg, en hoe de pauselijke vloot hunnen buit afnam. Hij ledigde de gansche schatkist, lei de

[pagina 293]
[p. 293]

Roomsche Curia eene zware belasting op, verhoogde de lasten op het meel, vermeerderde de Curia-ambten, en stelde ze veilbaar. Daar dit alles nog niet voldoende was, zag hij zich gedwongen zijnen ganschen huisraad met al het zilveren vaatwerk onder den hamer te laten brengen.

Maar bij zijn afsterven mocht hij de voldoening smaken der Turken overmoed geknakt te zien, en Europa van de Mahomedaansche barbaarschheid te hebben gered.

1492-1503.

Onder de regeering van Alexander VI, zegt Coppi, in zijne ‘Levensbeschrijvingen der Pausen’, hernamen de Turken hunne woeste strooptochten, en drongen door tot Polen, Hongarië, Kroatië en Peloponesié.

De gansche Kristenheid was met schrik en angst bevangen, bijzonder in Italië.

Alexander VI riep al de kristene vorsten te wapen, en schonk hun tot vergoeding der oorlogskosten, een tiende der kerkrenten van geheel de kristene wereld. Hij vermeerderde het getal der ‘vacabili’, stelde een plechtig jubeljaar in, opende de ‘porte sante’, en alwie de aflaten wou verdienen zonder naar Rome te bedevaarden, moest het reisgeld storten in de Apostolieke schatkist.

Alzoo mocht de Paus 2709 libbre in goud (bij de 1000 kgr.) naar Venetië's gemeenebest sturen om de Turken te bekampen.

1522-1523.

Ameyden, in zijn reeds aangehaald werk, verhaalt hoe Adrianus VI bij zijne troonbeklimming, de Pauselijke schatkist zoodanig uitgeput vond door de overgroote prachtuitgaven van Leo X, dat de Apostolieke Rekenkamer geheel en al te niet was.

Maar deze Paus wist op korten tijd, door zuinigheid en strengheid, de Pauselijke renten zoodanig te doen stijgen, dat Hij 400.000 gouden dukaten naar Hongarie kon sturen om de invallen der Turken af te slaan. Tezelvertijde zond hij drie welgewapende oorlogsschepen naar het eiland Rhodus om de kristene ridders te helpen, dit alles zonder in 't minst de belastingen op te slaan, enkele en zuivere opbrengst der bullen en vacabilirechten.

1523-1534.

De heer Bondi, in zijne ‘Storia di Forli’, IIe Deel, beschrijft de vreeselijke plundering van Rome door de Lutheraansche krijgsbenden, die de 20.000.000 zilveren scudi der Apostolieke schatkist roofden, bijeengebracht door Clemens VII, en bestemd voor den oorlog tegen de woeste Muzulmannen.

Toen de kalmte teruggekeerd was, trachtte deze Paus zijne staten op te beuren, en om mede Keizer Karel te kunnen helpen

[pagina 294]
[p. 294]

in den oorlog tegen de Turken van Afrika, vermeerderde hij de vacabilibreven, stelde de bergen van barmhartigheid in, en verkreeg daardoor 1.774.800 gouden scudi voor den oorlog.

1536-1549.

De letterkundige Angelo Colucci van Jesi, sprekende over Paulus III, die Clemens VII onmiddellijk opvolgde, verzekert dat deze Paus de overgroote som van 4.169.000 gouden scudi uitgaf voor de bestrijding der ongeloovigen, alles voortkomende van de vacabili en de lombards.

1559-1565.

In zijne ‘Storia del Papato’ verhaalt Novaes, hoe Pius IV 400.000 gouden scudi naar de Jerusalemridders zond om de Turken te verjagen, en 800.000 naar Karel IX, koning van Frankrijk.

Toen er in 1564 hongersnood was te Rome, kocht hij tegen 560.000 zilveren scudi, opbrengst van sommige vacabilibreven, al het graan op aan acht scudi de maat, en schonk het aan het volk voor vijf scudi, zelfde gewicht.

1566-1572.

Catena, het leven van S. Pius V beschrijvende, getuigt dat deze heilige Paus de Apostolieke schatkist voorzag zonder zijne onderdanen eenigzins te moeten belasten. Hij betaalde daarenboven alle de oorlogskosten van de beroemde zeeslag te Lepanto, die boven de 2.000.000 gouden scudi, (rond de 220 millioen frs.) beliepenGa naar voetnoot(1).

Van een andere kant zond Hij nog 1.000.000 gouden scudi naar de koning van Frankrijk, om de oproerige Hugenoten te onderwerpen, 680.000 aan Venetië's dapper gemeenebest, 1.000.000, en achterna nog 600.000, om het eiland Cyprus te bevrijden, 200.000 aan de beklagenswaardige koningin van Schotland, Maria Stuart, en nog 50 000 aan Engeland's Katholieken, die zoo bloedig door Elisabeth vervolgd werden.

Bij zijn afsterven behield de Pauselijke schatkist nog 1.500 000 gouden scudi, dit alles opbrengst der taksen op bullen, vacabili en lombards.

1585-1590

De levensbeschrijver van Sixtus V, Pater Tempesti, verhaalt hoe deze Paus door zijne hervormingen een nieuw tijdperk opende voor het Pausdom.

Door het Pauselijk bevelschrift ‘In conferendis’ (V) gaf Hij eene nieuwe richting aan den geestelijken en bestuurlijken staat, bepaalde en verzekerde de inkomsten der openbare schat-

[pagina 295]
[p. 295]

kist bij middel van vaste wetten. Alzóó werden de vacabili en de lombards heringericht en vermeerderd. Met hunne opbrengst versierde en verrijkte hij Rome met machtige gedenkteekenen, zond 564.400 gouden scudi naar den koning van Frankrijk in strijd tegen de oproerige Hugenoten, en beschikte nog over een millioen gouden scudi voor den oorlog tegen de Turken.

Coppi in zijn ‘Vita dei Papi’ verzekert daarbij dat Sixtus V 1.000 000 gouden scudi aan het Katholieke Savooien vooruitschoot, dat toen in strijd was met het kettersch Geneven. Bij zijne dood liet Hij in de versterking van Sant' Angelo een bewaarfonds van 5.150.000 zilveren scudi, dat de H. Kerk slechts mocht gebruiken in uiterste gevallen van nood, zonder de onderdanen te moeten belasten. Deze stichting deed hij waarborgen door de bulle ‘Ad Clavum Apostolicoe’ van 21 April 1588, door 34 Kardinalen onderteekend.

1590-1591.

Pater Plettemberg verhaalt ons in zijn werk der Roomsche Curia, hoe Gregorius XIV in 1591, aan het Italiaansche volk dat met hongersnood en pest geteisterd was, 3 000 000 gouden scudi deed uitdeelen, en daarbij nog 500 000 scudi naar Frankrijk zond - alles opbrengst der vacabilibreven.

1592-1605.

De rechtsgeleerde Vitali, sprekende over Clemens VIII, bevestigt dat deze Paus achtereenvolgens 265.000, - 175.000, - en in 1601, 385.600 gouden scudi uitgaf voor den oorlog tegen de ongeloovigen, alles voortkomende der bullen en vacablili.

1605-1621

Wij lezen in Alveri ‘Roma in ogni stato’ hoe Paulus V in 1610 meer dan 1.000.000 gouden scudi naar Hongarië zond om de Turken te bevechten, en nog 200 000 naar den koning van Frankrijk voor de onderdrukking der Hugenoten. Hij liet Rome met prachtige gebouwen versieren, en verklaarde daarmede een tweevoudig doel te bereiken = van den eenen kant zou het uitgegeven geld van Rome eene der heerlijkste steden der wereld maken, waardig van het ‘Caput Orbis’, van den anderen kant was het eene broodwinning voor duizenden werklieden, die anders ten laste vielen der Katholieke liefdadigheid.

Door de bulle ‘Universi agri’ van 21n Maart 1620, gaf hij eene nieuwe inrichting aan de gerechtshoven en vacabili-beheeren, waardoor de Apostolieke schatkist met 900.000 gouden scudi werd verrijkt.

1621-1623.

Zijn opvolger Gregorius XV (9n Februari 1621) vermocht, zóó verhaalt de rechtsgeleerde Vitali, binst zijn kortstondig pontificaat aanzienlijke geldelijke hulp verleenen aan keizer

[pagina 296]
[p. 296]

Frederik II om de ketters te bestrijden, eveneens aan Sigismundus, koning van Polen, in oorlog met de Turken, en tezelvertijde nam Hij bezit van het betwiste Valtellina.

Daarom vermeerderde Hij de Bergen van Barmhartigheid, en veilde menige vacabilibreven.

1655-1667.

Cartari, in zijn ‘Notitia Cardinalitus Romanae aulae officialibus’, herinnert hoe Alexander VII bij zijne troonbeklimming, den 7n April 1655, buiten de machtige geldsommen die hij besteedde om de vreeselijke pestziekte van 1657 te keer te gaan, nog 400.000 scudi aan keizer Ferdinand II vooruitschoot voor diens oorlog tegen de Turken, en zeven jaar later, nog 380.800 aan zijnen opvolger Ferdinand III.

Hij kwam ook het dappere Polen edelmoediglijk ter hulp, en herstelde den Apostolieken rekendienst zonder eenigszins de lasten te verzwaren. Alleen de ‘vacabili’ ondergingen eene merkelijke vermeerdering.

1667-1669.

In de ‘Levenschetsen der Kardinalen’ van Cardella, lezen wij hoe de eerste daad van Paus Clemens IX in 1667, de afschaffing was van vele belastingen op de levensmiddelen, tot groote voldoening van het volk. Aan Venetië schonk hij 600.000 gouden scudi voor den oorlog tegen de ongeloovigen, en zond de Pauselijke vloot, door zijn eigen broeder aangevoerd, naar het eiland Kandia (Creta) om het van de Mahomedaansche roovers te bevrijden.

1670-1676.

Gaètano Moroni verhaalt ons in zijne uitgebreide Kerkelijke Geschiedenis, hoe weinig na de dood van Clemens X alle lasttienden werden opgeschorst. In 1676 immers hield de Turksch-Poolsche oorlog op, en dank aan de vrijgevigheid der Pauzen had het roemrijke Polen den Muzulmanschen overmoed verslaan.

1676-1688.

Volgens de getuigenis van voornoemde heer Coppi, kon Innocentius XI, dank zijne uiterste spaarzaamheid, al de schulden van de Apostolieke Rekenkamer vereffenen, die verscheidene millioenen bedroegen. Daarenboven zond hij 400.000 scudi naar keizer Leopold I, en 850.000 naar den koning van Polen, om het Turksch gevaar af te weren. Dit alles kwam voort van de taksen op bullen en vacabili.

1689-1691.

Verders verhaalt de heer Coppi hoe Alexander VIII de pauselijke vloot (7 galeien, en 2000 krijgslieden) ter hulpe zond aan het dappere Venetië, alsmede eene aanzienlijke som gelds. Toen in 1691 een schrikkelijke hongersnood heerschte te Rome,

[pagina 297]
[p. 297]

kocht hij 180.000 maten meel en deelde ze den arme kosteloos uit. Hij ontsloeg het gemalen graan van den ‘paolotaks’ (0,50 fr. voor iedere maat) en evenzoo het vleesch van den ‘quattrinotaks’ (0,01 ¼ fr. de libbra, of derde kilo).Ga naar voetnoot(1)

1691-1700.

Kardinaal De Luca, in zijne ‘Relatio Romanae Curiae’ verzekert dat Innocentius XII den koning van Engeland, Jacobus II, machtig ondersteunde om hem den troon zijner vaderen te doen herwinnen. Ook aan de vereenigde kristene vorsten zond hij groote sommen gelds voor den strijd tegen de ongeloovigen.

Ongaarne zag hij het vervreemden der Curia-ambten, en den 25n October 1696 verbood Hij alle veiling der ‘Vacabili’; aan meer dan de helft der dragers schonk hij de gestorte gelden terug. Deze bewerking kostte den H. Stoel meer dan 2 000.000 scudi. En daar de Dateria toen in bloeienden toestand verkeerde, liet hij het paleis der ‘Curia Innocenziana’ oprichten (het huidige Monte Citorio: Kamer van volksvertegenwoordigers) alsmede de gebouwen van Ripagrande.

Hij voegde bij het pauselijk bewaarfonds der Sint Angelo-Burcht nog 1.000.000 gouden scudi, en tevens 800.000 aan de openbare schatkist.

1700-1721.

Het ‘Diario di Roma’, dat dagteekent van 1716, vermeldt groote onkosten door Clemens XI gedaan om den Spaanschen inval in het Comacchiogebied (Ferrara) af te slaan.

Ten dien einde herstelde hij de ‘Vacabili’. en met goedkeuring van 32 Kardinalen lichtte hij 500.000 gouden scudi van het bewaarfonds der Engelenburcht, vormde een leger van 20.000 man, en bevrijdde het Comacchiogebied.

Voor den oorlog tegen de Turken schonk hij 475.000 gouden scudi.

Hier maken Coppi en andere geschiedschrijvers eene kleine samentelling van al de gelden door de Pauzen uitgegeven voor den Turkschen oorlog, te beginnen met Paulus III tot Clemens XI, en zij komen tot een bedrag van 24.358.000 gouden scudi Van den anderen kant Marchetti, in zijne verhandeling over de inkomstgelden van den H. Stoel uit het buitenland, geeft in 't geheel 29.632.143 gouden scudi, die de Pauzen van Paulus III tot Clemens XI, in hulpgelden aan de kristene vorsten uitdeelden, zonder die van den Turkschen oorlog mede te rekenen. Alzoo komt men tot een gezamentlijk bedrag van 53.990.143 goudens

[pagina 298]
[p. 298]

scudi, of 1.079.802.860 zilveren scudi, of in hedendaagsche munt de ontzaggelijke som van 5.803.940.372 frs. 50, door de Pauzen van Rome ten behoeve van 't Kristen Europa uitgegeven in minder dan twee eeuwen tijds.

Al deze gelden kwamen voort der taksen op bullen en aflaten, der vacabili en lombards.

1721-1724.

Wij lezen in Ottieri's ‘Storia d'Europa’ 7e Boek, blz. 20, hoe Innocentius XIII een verbond sloot met de Kristene vorsten, gelijk ten andere al zijne voorgangers, om den overmoed der Muzulmannen te beteugelen.

Hij spoorde alle de kardinalen aan om de Jerusalemridders geldelijk te ondersteunen, en schonk de eerste 100.000 gouden scudi. Aan Jacobus III zond hij 80.000 gouden scudi en verkocht daarenboven nog zijnen ganschen huisraad voor 30 000 zilveren scudi, om hem toe te laten den rechtmatigen troon van Engeland te herwinnen.

1769-1776.

Onder de regeering van Clemens XIV woedde er rond het jaar 3771 grooten hongersnood in Italië, en deze Paus, zoo verhaalt Moroni, schonk 900.000 gouden scudi om graan te koopen en het den arme uit te deelen.

Dees geld was de opbrengst der bullen en Pauselijke gunstbrieven.

1776-1814.

Hier zou men de groote geldelijke uitgaven kunnen aanstippen die de Pauzen, Pius VI en Pius VII zich getroosteden om de katholieke vorsten ter hulp te komen, bijzonder onder de fransche omwenteling. Doch deze geschiedkundige tafel volsta, denk ik, om het gebruik der gelden uit te leggen die de Pauzen mieken met de opbrengst der taksen op Bullen en Aflaten, der geveilde vacabili-breven, en der lombardsleeningen.

De Spaansche schadeloosstelling.

Benedictus XIV, vooraleer de overeenkomst met Spanje te sluiten, wou eerst het erfgoed vaststellen der Apostolieke Rekenkamer. Moroni legt deze zaak breedvoerig uit (B.V., & VI, blz. 25). De Pauzen immers, om de kristene vorsten te kunnen bijstaan, buiten al het geld dat voortkwam der ‘Vacabili’ en ‘Bergen van Barmhartigheid’, der taksen op de Apostolieke verzendingen der Dateria en Kanselarij, hadden daarenboven de Rekenkamer met eene schuld van 9.500.000 gouden scudi bezwaard. De kroozen van dit overgroot kapitaal vielen ten laste der kloosters en der abdijen van Italie. Benedictus XIV, oordeelende dat de kerkgoederen ten dienste der Kerk moesten

[pagina 299]
[p. 299]

zijn, gebood door eene bulle aan alle kloosterorden van het overeenkomstige kapitaal uit te betalen. Alzoo werd de Apostolieke kamer van dien schromelijken last ontdaan

Vervolgens gaf hij door Motu-proprio van 8n Januari 1744, aan de Rekenkamer de volmacht om de vacabilibreven uit te rooien der vreemdelingen, t.t.z. van diegenen die geene vaste verblijfplaats in Rome hadden, of niet in dienst waren van den H. Stoel, b v. het collegium der Annona of van Ripagrande, het collegium der S. Pietersridders. Daar in 't algemeen de dragers dezer ‘vacabili’ in het buitenland verbleven, beval hij dat hunne vacabilibreven regelmatig zouden uitbetaald worden in geld of lombardsaandeelen, binnen de veertig dagen hunner intrekking of faling. Daardoor werd de Rekenkamer bevrijd van die groote, jaarlijksche renten der ‘vacabili-camerali’, die eeuwenlang de staatsinkomsten hadden bezwaard, o.a. die van den levensvoorraad, van het graan, en andere.

Doch wat het pausdom van Benedictus XIV bijzonder kenmerkt was het sluiten van het berucht concordaat tusschen den H. Stoel en de Spaansche regeering.

Ziehier hoe Novaes, Benedictus' levensbeschrijver, deze gebeurtenis verhaalt:

‘Daar was veel spraak in het begin van 't jaar 1753 van een schip vol goud, dat in de haven van Napels aangeland was en toebehoorde aan den koning van Spanje. De tongen gingen voorgoed los, de praatjes hunnen gang, toen dit geld den 11n Februari te Rome aankwam, in wagens bedekt met spaansche overkappen en voortgetrokken door 30 muilezels, terwijl eene afdeeling Napolitaansche ruiterij ze begeleidde. De schat werd afgelost ten paleize van Bermudes, den Spaanschen rentmeester, en weinige dagen daarna overgebracht naar 't Pauselijk kasteel der Engelenburcht.

Niemand vermoedde dat deze schat rechtmatige eigendom was van den H. Stoel, en het gevolg eener geheime overeenkomst tusschen den Paus van Rome en den Koning van Spanje, gesloten te Madrid door Markies D. Ensenada, 's konings eerste minister, en te Rome door Mgr Figueiroa, Spaansch auditor der Sacra Rota.

De akt werd opgemaakt te Rome, den 11n Januari, onderteeltend door voornoemd Spaansch prelaat en den kardinaal staatssekretaris Valenti, goedgekeurd door Zijne Katholieke Majesteit Ferdinand VI, den 31n derzelfde maand, en eindelijk door den Paus plechtiglijk afgekondigd in eene Bulle.

Die overeenkomst was voorwaar eene der gewichtigste gebeurtenissen van deze eeuw en van het pontificaat’. Tot hier de schrijver.

[pagina 300]
[p. 300]

En nu een woordje uitleg.

Reeds verscheidene jaren was men in Spanje in beroering over eene kerkelijke aangelegenheid die dreigde op eene scheuring uit te loopen. Het Spaansche Hof verlangde in eigen hoofdstad kerkelijke rechtbanken en opperste rechters te hebben, die onafhankelijk van Rome waren. Daarbij wilde het beschikken over alle opene bisschoppelijke zetels en prebenden, en voor ieder bisschop de macht om te ontslaan in huwelijksbeletsels van 3n en 4n graad, zonder te moeten den pauselijken Nuntius toestemming vragen, gelijk het te voren geschiedde. Tot overmaat van aanmatiging eischte de regeering nog krachtens haar beschermingsrecht over de Katholieke wereld, de macht om ten allen tijde, ook in voorbehoudene gevallen, de benoemingen te doen der opengevallene zetels in aartsbisdommen, kloostergemeenten en consistoriale prebenden, zóó voor Spanje als voor Spaansch Amerika. Tot getuigenis dier zoogezegde voorrechten vertoonde het Spaansch Ministerie allerhande oude titels, bullen en pauselijke gunstbrieven.

Benedictus XIV, na de zaak rijpelijk en in 't geheim te hebben onderzocht met geleerde rechtskundigen van het Pauselijk hof, besloot dat de koning van Spanje voort zijn benoemingsrecht mocht uitoefenen over de openstaande zetels der aartsbisdommen, bisdommen, kloosters en consistoriale prebenden; alleen in zake van eenvoudige eereprebenden behield de Paus er 52 te zijner beschikking, om daarmeê die Spaansche geestelijken te kunnen loonen, die zich door zeden en leering van dergelijke onderscheiding hadden waardig gemaakt. De vergunningsbrieven dezer 52 prebenden moesten te Rome opgesteld en verzonden worden tegen de gebruikelijke inningsgelden van Dateria en Kanselarij. De kwestie werd bepaald geregeld door den Apostolieken brief van 8n November 1751. ‘Cum nuper charissimus in Christo Filius Noster Ferdinandus Hispaniarum Rex Catholicus’, en de Bulle van 9 Juni 1753: ‘Cum alias nempe’.

Koning Ferdinand VI, om zijne erkentelijkheid te betoonen jegens den H. Stoel, en verheugd over de zóo bevredigende oplossing van het geschil, schonk aan Benedictus XIV de som van 2.000 000 zilveren scudi, opdat daardoor (zie Bercastel: Storia del Cristianesimo, B. XXXII, n. 167) de verliezen eenigszins zouden vergoed worden door Dateria en Kanselarij ondergaan bij die berooving hunner Spaansche volmachten. Vandaar de benaming ‘Spaansche schadeloosstelling’.

Deze gelden werden door Benedictus XIV verdeeld onder de verschillende beheeren der Romeinsche Curia: 69 952,56 scudi jaarlijksche rent aan de collegies der vacabili, en idem 5530,02 aan de pensioenkas der Dateria-ambtenaars.

[pagina 301]
[p. 301]

Het Fransch of beter Napolitaansch staatsbestuur, bij wet van 5n Juni 1811, bevool de uitbetaling van al de vacabilibreven (op twee vijfden der waarde): der ‘camerali’, der ‘capitolini’, der ‘Dateria’ en der ‘Kanselarij’. Bij den terugkeer van Pius VII, ingevolge bevelbrief van 26n Juli 1816, werden die van 2e en 3e klas heringerichtGa naar voetnoot(1). Maar toen 50 jaar later het heerschzuchtig huis van Piëmonte zich van het Italiaansch schiereiland meester had gemaakt, volks- en kerkrechten onder de voeten tredend, zijn door de afkondiging van een nieuw burgerlijk wetboek, der wet van 1867 (afschaffing der kloosterordenGa naar voetnoot(2), der wet van 1871 (die 's Pauzen gevangenschap waarborgde!), der wet van 1873 (afschaffing der kerkelijke en geestelijke stichtingen) enz., enz., de inkomsten der Dateria en der Kanselarij zoodanig verminderd, dat deze gerechtshoven in de laatste tijden gewoonlijk het jaar sloten met een deficit.

De laatste hervorming van Pius X heeft daar een totalen ommekeer en eene oneindige verbetering in te weeg gebracht. Nieuwe tijden, nieuwe toestanden, alhoewel de rechten der Kerke Christi eeuwig blijven bestaan.

De kerktienden, de Italiaansche ‘wet der waarborgen’, en het recht van den sterkste.

Steeds hebben de kerkhaters voor stokpaardje dat de rijkdommen der Kerk uitgebuit worden bij onwetende en bijgeloovige lieden. Dit gezegde laat hun toe de onrechtvaardigste wetten te stemmen en uit te voeren. Vrijheid en eigendom worden ijdele woorden als er spraak en zaak is van de H. Kerk.

De kerkelijke rent nam aanvang bij de stichting zelve des Kristendoms. De eerste geloovigen brachten geld en goed bij, vrijwillig en edelmoediglijk, om te voorzien in het onderhoud hunner bedeoorden en hunner zielenherders. Deze offergiften, die willekeurig en dus onvast waren, werden op de eerste kerkvergadering van Jerusalem, door S. Pieter zelve voorgezeten, in

[pagina 302]
[p. 302]

vier deelen gescheiden: éen deel ten behoeve van den bisschop, éen voor de geestelijkheid, éen derde voor den bouw der kerk en de uitoefening van den eeredienst, en het overige vierde deel voor de armen, de pelgrims en de zieken. De diakens werden met de uitdeeling der gelden gelast, en deze voorschriften der eerste kerkvergadering werden tot den huidigen dag trouw nageleefd.

Na een zeker tijdverloop, ten aanzien der wonderbare groei en bloei der H. Kerk bijzonder door de vrijheidskeure van keizer Constantinus, werden die offeranden in vastgestelde kerktaksen omzet, te betalen door alwie gunsten en voorrechten van den H. Stoel verlangde, de armen uitgenomen. De H. Augustinus op de kerkvergadering van Carthago, in zake van bisschoppen en geestelijken, deed afkondigen dat zij over de kerkrenten dienden te beschikken als over panden in bewaring, en geenszins in eigendom verkregen, die achterna aan anderen moesten overgelaten worden. Het jaarlijksch batig slot was het recht der arme menschen. Deze beslissingen van den H. Augustinus bekrachtigden de maatregelen door S. Pieter genomen. In de H. Kerk is de luister en de pracht het aandeel, niet van eenige maar van alle geloovigen, zoo armen als rijken, zonder onderscheid.

Onder Gregorius II, rond het jaar 726, begonnen de aal moezen der geloovigen den gewonen vorm onzer kerktienden aan te nemen. Deze Paus begreep de noodzakelijkheid van een vast inkomen te verzekeren aan het Opperhoofd der H. Kerk, niet alleen voor zijn onderhoud en in aanzien zijner waardigheid, maar tevens ten behoeve van zoovelen zijner ambtenaars en zaakgelasten die de gansche Kristene wereld moesten bedienen. Daarenboven, in zijne vaderlijke bezorgdheid voor de arme lidmaten Christi, bepaalde Hij dat de pastoors jaarlijks een ten honderd zouden heffen op gezegde kerkrenten om die aan de arme menschen uit te deelen.

De H. Kerk breidde zich meer en meer uit, het Evangelie trok de oceanen over, en alhoewel de Pauzen, naar gelang de tijden, sommige veranderingen toebrachten, weken zij toch nooit af van de innings- en verdeelingswijze der kerkgelden, door S. Pieter vastgesteld.

Men begrijpe nu het allergrootst en hemeltergend onrecht dat het Italiaansch Staatsbestuur bekrachtigde, zóó onder oogpunt van algemeen en burgerlijk, als van kerkelijk en staathuishoudkundig recht, toen het den 13n Mei 1871 de beruchte kluchtwet der ‘Waarborgen’ afkondigde, waardoor de Opperherder der Katholieke wereld als een eenvoudig Italiaansch burger werd behandeld, van staats- en kerkinkomsten beroofd, en onder de voogdij gesteld van zijn overweldiger ‘tegen een jaarlijksch pensioen!’

[pagina 303]
[p. 303]

Ook in het Italiaansch parlement stegen verontwaardigde stemmen op:

‘Ziedaar nu tien jaren dat men Haar met volkomene berooving bedreigt. En dan durft men Haar nog van onverzoenlijkheid beschuldigen! Met recht antwoordde Kardinaal Antonelli aan de mogendheden, in zijne nota van 19n November 1864, toen deze (Pilatussen) Hem aanraadden vrede te maken met het (verraderlijke) Savooien: ‘Maar, Mijne Heeren, als eenerzijds een verzoeningsgezinde tot uitdrukkelijke voorwaarde de volkomene afstand uwer bezittingen stelt, wie van U zou “zulke verzoening” kunnen onderteekenen?’

.... ‘Daar zijn in Itaalje twee richtingen. De eene beschuldigt het Pausdom den ondergang van ons vaderland te zijn, en hoe alle kwalen die het overkwamen Haar moeten toegeweten worden. Anderen integendeel begroeten in het Pausdom eene heerlijke Italiaansche instelling, die zich boven de puinen verhief van het Romeinsche keizerrijk, er een zedelijke en geestelijke macht in de plaats stelde, die door de eeuwen heen aan ons vaderland eenen wereld-invloed, eenen nationalen roem bezorgde. En deze maken van de Romeinsche kwestie eene levenszaak.

.... Neen, Mijne Heeren, het Pausdom is geen gevaar voor Itaalje, maar wel de glorie van ons vaderland, en daarom dienen wij het uit al onze krachten te beschermen en te verdedigen!’ Alzoo volksvertegenwoordiger Toscanelli. (Atti parlementari. - Wet der Waarborgen. - Zitting van 23 Jan. 1871. D. 163, blz. 292).

Volksvertegenwoordiger Billia verklaarde in zelfde zitting:

... ‘De Kerk heeft recht tot vrijheid van onderwijs en van eigendom, want zonder dat is er geene vrijheid mogelijk.

... De zaak alléén dat de Paus op 's lands begrooting voorkomt, maakt van Hem reeds een soort van staatsambtenaar, van schuldeischer, van Italiaansch onderdaan. Zijn tijdelijk bewind was de waarborg zijner onafhankelijkheid en zijner algemeenheid. Vrij moet de Paus zijne heerschappij kunnen uitoefenen, los van rechts- en staatkundige banden. De Paus is geen mensch, maar eene macht, een bovennatuurlijke instelling, een zedelijk lichaam, dat zich uitspreidt en vereenigt in eene eerbiedwaardige regeering. Onze herroepelijke wetten kunnen Hem noch de onafhankelijkheid, noch de opperheerschappij waarborgen. De onafhankelijkheid berust in eene vaste on veranderlijke wet, en alléén de gezamentlijke Katholieke Mogendheden kunnen Hem die waarborg geven’. (A.P., blz. 379).

Genoemde Heer Toscanelli nam hier andermaal het woord:

[pagina 304]
[p. 304]

... ‘In deze Kamer zijn verscheidene onzer collega's Raadsheeren van Staat. Zij hebben de kwestie moeten onderzoeken der vijf millioenen voor den Sint Pieterspenning, en kunnen bestatigen hoe de Katholieke Kerk millioenen, millioenen en millioenen heeft gestort in 's Lands openbare schatkist.’

Volksvertegenwoordiger Bembo, in zitting van 26n Januari 1871, verklaarde:

... ‘Opdat die vrijheid volkomen zij, opdat die vrijheid geene huichelarij weze, moet men, gelijk hier gisteren het achtbaar lid Bonfadini getuigde, het verbod van eigendomsbezit aan de Kerk intrekken, moet men Haar de vrijheid van onderwijs verleenen.’

Maar wat baten de schitterendste pleidooien van het weerlooze lam tegen den vraatzuchtigen wolf! De ‘roofwet’ der zoogezegde Waarborgen werd gestemd, het erfgoed van Sint Pieter verbeurd, alle kerkrenten binnengepalmd, de gelden van armen, weduwen, weezen en overledenen aangeslagen, de vrijheid van eigendom en onderwijs ontrukt, in een woord het Kruis gekruisigd door het kruis (dat Savooien in zijn wapen voert).

‘God sterft niet’, riep Garcia Moreno uit.

Adua! Monza! Lisbona! Messina!Ga naar voetnoot(1)

Remo.

voetnoot(1)
Zie: F. Capello ‘De Curia Romana’. Romae, 1912.
M. Martin, S.J. ‘The Roman Curia as it now exists’. London, 1913.

voetnoot(1)
Ieder gouden Romeinsche scudo telde 20 zilveren scudi. Een zilveren scudo = 5 fr. 375. Dus een gouden scudo = 107 fr. 50.
voetnoot(1)
Beheerder der pauselijke schatkist. Sixtus V veilde zes maal het schatbewaarschap op eene tijdruimte van vijf jaar, terwijl Hij den beheerder den kardinaalshoed schonk.
voetnoot(2)
Volgt op den kardinaal-onderkanselier, en bewaakt de verzending der bullen in zijne hoedanigheid van eersten ambtenaar. Onderwerpt de zaken in beroep aan het oordeel der verschillende prelaten der Curia bij middel van volgende onderschrijving: De mandato D.M.D.P.P. audiat Magister.
voetnoot(3)
Dagteekenen van de eerste tijden der H. Kerk. Daar het den Pauzen onmogelijk was door overmaat van bezigheid alle verzoekers te aanhooren, om tevens met recht en rede over hunne belangen te kunnen beslissen, gaven zij daarom aan de bekwaamste geleerden hunner omgeving volledige volmacht.
voetnoot(4)
Het collegium der protonotarissen wordt gerekend onder de eerste beheeren der Curia Romana, daar zijne instelling opklimt tot de eerste eeuw der H. Kerk. Deze ambtenaars waren gelast met het overschrijven der Apostolieke brieven.
voetnoot(5)
Dees prelatencollegium was een der gezaghebbendste der Roomsche Curia. Vele Pauzen en Kardinalen zijn er uit opgetreden. Er waren twee afdeelingen: ‘di parco maggiore’ en ‘di parco minore’, met wereldlijke en geestelijke leden. Zij waren gelast met het schrijven der Apostolieke brieven, in verkorten tekst. Vandaar het woord: ‘breve’.
voetnoot(6)
Dees prelatencollegium was een der gezaghebbendste der Roomsche Curia. Vele Pauzen en Kardinalen zijn er uit opgetreden. Er waren twee afdeelingen: ‘di parco maggiore’ en ‘di parco minore’, met wereldlijke en geestelijke leden. Zij waren gelast met het schrijven der Apostolieke brieven, in verkorten tekst. Vandaar het woord: ‘breve’.
voetnoot(7)
Dagteekent van zeer ouds. Aanzienlijke waardigheid. Waren getuigen bij het afdrukken van den visschersring-stempel op de te verzenden breven.
voetnoot(8)
Is het oudste collegium. Vele Kardinalen en geleerden mieken er deel van uit. Moesten de pauselijke bullen op perkament neerschrijven De Paus is bij rechte voorzitter van dit collegium: Ciampini in zijne verhandeling over de ‘Abbreviatori’ B. II, § 24 verhaalt hoe Urbanus VIII in zijn antwoord aan het Collegium der Apostolieke schrijvers, zich volgender wijze uitdrukte: ‘nos quoque sumus scriptores, et si nos non scriberemus, vos quoque minime scriberetis.’
voetnoot(9)
Dit collegium werd opgericht door Innocentius III om de Apostolieke gunstbrieven te verzenden.
voetnoot(10)
Julius II stelde dees collegium in, dat ook het collegium der verbeteraars werd geheeten.
voetnoot(11)
S Pius V door zijn bevelbrief 84a, richtte dees collegium op om alle de gunstverleeningen der Penetenzieria te verhandelen.
voetnoot(12)
Werd in 1335 te Avignon ingesteld. Had voor taak om alle Apostolieke brieven in volgorde aan te teekenen.
voetnoot(13)
Waren gelast de vergelijking te bestatigen tusschen de registers en de oorspronkelijke teksten der Apostolieke brieven, bullen, breven, en getuigschriften. Onderaan schreven zij hunne goedkeuring: ‘auscultata.’
voetnoot(14)
Zij droegen groote zorg voor de registers der Pauzelijke Handelingen: hedendaagsche archivisten.
voetnoot(15)
S. Leo I stelde dit collegium in, en Leo X vermeerderde het ledengetal. Moesten oog houden over de bullen, waar jaargelden aan vast waren. Men zal de belangrijkheid van dees collegium begrijpen als men bedenkt dat het jaarlijks 90.000 florijnen (1.000.000 frs.) opbracht.
voetnoot(16)
Wie dit collegium oprichtte is ons onbekend. Zelfde ambt als de kameniers. Hadden een jaarlijksch inkomen, (ten tijde van Benedictus XIV), van 112.000 gouden florijnen.
voetnoot(17)
Dees collegium dankt zijne stichting aan Julius II. Zij waren verplicht van Rome voortdurend met den noodigen levensvoorraad te voorzien, om alle schaarschheid te vermijden. Naderhand bracht Leo X hun getal van 140 op 752.
voetnoot(18)
Leo X door den bevelbrief 36, A, stelde een collegium in van 401 ridders, tot meerder prachtvertoon.
voetnoot(19)
Paulus III richtte dees collegium op, waarvan de leden aanzien werden als deelmakend van de pauselijke familie. Zij droegen roode kleederen of te wel de rouw, bij 's pauzens dood.
voetnoot(20)
Ingesteld door Pius IV in 1559, tot meerderen luister van het pauselijk Hof.
voetnoot(21)
Sixtus V stichtte dees collegium ter eere van het H. Huisje van Loreto.
voetnoot(22)
Paulus III was de insteller, terwijl Paulus IV het vergrootte.
voetnoot(23)
Dees collegium is zooveel als het tegenwoordige der kerkelijke zaakwaarnemers.
voetnoot(24)
Hadden voor taak de looden zegels te bereiden voor de pauselijk bullen. Deze zegels werden omwerkt met zijde van verschillende kleur en pracht, naar gelang de verzondene gunstbrief.
voetnoot(25)
Sixtus V stichtte dit collegium en gebood dat 25 vacabilisti-deurwaarders levenslang ten dienste zouden staan van den Kardinaal-Onderkanselier. Hun ambt komt veel overeen met dit onzer huidige apostolieke verzenders. Sixtus V gaf hun een prefekt in den persoon van zijn bloedverwant Evangelist Pallota, naderhand Kardinaal. Vandaar de bijnaam van dees collegium: ‘Uffizio del Pallotta’. Het prefektuurschap werd uitgeoefend door twee ambtenaars der Apostolieke Kanselarij.

voetnoot(1)
Zie Guglielmotti ‘Storia della Marina Pontificia Marcantonio Colonna alla Bataglia di Lepanto’. Roma, 1913.

voetnoot(1)
Het vleesch gold 4 quattrini voor éene libbra. Zie Coppi: ‘Sulle finanze’. Men kan hieruit de geldwaarde berekenen van dien tijd.

voetnoot(1)
Werden heringericht: De Collegies der Apostolieke Protonotarissen, Abbreviatori, Scrittori, Archivisten, Procurators ‘di minor grazia’, Registrators, Kameniers, Schildknapen, Voorzitters der Ripa, S. Pietersridders, S. Paulusridders, Vroomridders, Loretaansche- en Lelieridders, Sollicitators, Plumbators, Stafdragers, Voorraadmeesters, Notaris der Kanselarij, Sommist.
voetnoot(2)
‘- Wij hebben 2300 kloosters afgeschaft vóór 1868. en 2165 daarna. Vervolgens hebben wij 35.000 fondaties binnengepalmd.’ Alzóó luidt 't Kamerverslag van het koninkrijk Italië, op 28n Maart 1892.

voetnoot(1)
Adua. Den 1n Maart 1896 leed het Italiaansch leger in Abyssinië zulk eene verpletterende nederlaag vanwege koning Menelik, dat de gansche wereld in verbazing opzag. Menelik's krijgslieden waren gewapend met Remington geweeren, hun te voren als waardeloos speeltuig geschonken door het verraderlijke Savooien, hetwelk ze in 1851 den Paus ontstolen had!
Ik zal hier niet spreken van den laatsten rampvollen oorlog in Tripolis, waarvan de protestantsche militaire medewerker van de ‘Daily Express’ van Londen, verleden jaar getuigde: ‘Eigenaardig, het koninkrijk Italië, sedert zijne stichting, heeft nog niets anders gekend dan klopping en nederlaag’.
Monza. Den 29n Juli 1900 viel koning Hubert I, zoon van Victor Emmanuel, te Monza onder het staal van een anarchist.
Lisbona. In April 1908 werden de koning van Portugal, Carlos I, kleinzoon van Victor Emmanuel, en zijn zoon Luiz Filippe door de anarchisten vermoord. De koningin moeder. Maria Pia, dochter van Victor Emmanuel werd bij deze ramp krankzinnig.
Messina. Den 28n December 1908 werden Messina en Reggio-Calabria door eene aardbeving onder hunne puinen begraven: 100.000 slachtoffers. De Italiaansche bladen bekenden dat het de grootste ramp was sedert de verwoesting van Pompei.
Al deze rampen overvielen het Huis van Savooien op nauwelijks 12 jaren tijds!... ‘Chi mangia del Papa, nè muoie.’
Die van den Paus eet, sterft ervan.’

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken