Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 24 (1924)

Informatie terzijde

Titelpagina van Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 24
Afbeelding van Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 24Toon afbeelding van titelpagina van Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 24

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (5.16 MB)

Scans (50.88 MB)

ebook (4.21 MB)

XML (2.19 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
sec - letterkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 24

(1924)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Overzicht der tijdschriften

Henri Borel, in een van de vele nieuwe tijdschriften, met naam ‘Boek en Kunst’ onder redactie van Wilhelm Loeb en F.M. Huebner en uitgegeven door de firma ‘Lumière’ durft met een oprechtheid die men niet dan bewonderen kan, waarschuwen voor een nederlandsch letterkundig gevaar: ‘het bedenkelijk verschijnsel, zich in de laatste jaren voordoende, van bizondere waarde aan literatuur toekennen “omdat” officieele regeeringspersonen zoo minzaam zijn er belangstelling voor te toonen, dan wel voor te wenden, en “omdat” de Regeering (in naam: de Koningin) een letterkundige met een lintje of rozetje opsiert’. Uit de geschiedenis, zegt Borel, leert men dat de allerbeste kunstwerken geschreven zijn in eenzaamheid en onbekendheid.

‘Deze Nederlandsche litteratuur gaat op bedenkelijke wijze den kant op, zich gaarne te koesteren in officiëele erkenning, en zoodrà een litterator officiëel gearriveerd is, draait ook de litteraire critiek om. Terecht is er onlangs in “Het Getij” op gewezen, hoe (2e bundel studies, blz. 233) Querido indertijd

[pagina 478]
[p. 478]

waarschuwde tegen den “lyrischen hansworst” Couperus. - Later, toen Couperus officiëel erkend en beleeuwd was, - schreef en sprak Querido heel anders over hem.’

En naar aanleiding der tentoonstelling van letterkunde in den Haag:

‘Als de Tentoonstelling van Letterkunde in 1888 of 1890 had plaats gevonden, zouden mannen als Kloos en van Deyssel in ‘De Nieuwe Gids’ daarover geschaterd en gefulmineerd hebben, dat het gansche land er van klonk, maar nu liepen zij goedig tusschen al de hooge meneeren langs ontstellende hoeveelheden boeken, waarvan die hooge potentaten natuurlijk de allerbesten nooit ingezien hadden.

In ‘De Gids’ komt de oude Helene Swarth tien sonnetten lang vertellen over haar kinderjaren. Hoe zij zat in een zetel toen ze tien jaar oud was en droomde van groot zijn; hoe ze op dien ouderdom op den schoot zat van een grooten buurknaap en door dezen gekust werd; hoe zij thuis op den zolder oude staalgravuren vond; hoe ze een poes waarvan ze hield eens kwijt raakte; hoe ze eens hield van een school-vriendinnetje en deze haar niet begreep. En al zulke dingen meer. Het is hopeloòs vervelend.

Hoeveel mooier is dan dit van Elise Kaathoven; in hetzelfde nummer:

 
‘Als de zeeharpen de golven slaan
 
haar greep en zangen wegbreken in klachten,
 
dan moeten wel al de eenzame gedachten
 
ter zee uitgaan...’

Men is, bij 't lezen van deze Helene Swarth-sonetten tot weemoedig mediteeren geneigd. Quantum mutata ab illa! En men denkt aan den tijd toen men met Swarth dweepte (want ieder student heeft met Swarth gedweept en vaak meest zij die 't nu niet meer willen bekennen). Maar neen, dit is niet meer de groote Helene Swarth van zoo menig heerlijk sonnet! Te licht veroordeelen wij tachtigers om de verzen waartoe zij hier en daar in een tijdschrift nog den treurigen moed hebben. Hun verval steekt te duister af bij de jeugd van zoo menige moderne schoonheid, maar zij blijven toch de schrijvers van eeuwig schoone verzen en ik geloof dat wij, jongeren, die nog altijd moeten leveren.

Enkele bladzijden zeer zonderling proza waarvoor destijds Van Deysel in zijn zonderlingste buienjaren nauwelijks zou te vinden geweest zijn, vond ik in ‘Het Getij’ dat overigens ook wel wat moois kan geven (als b.v. ‘Ecce Homo’ van C. Wilkeshuis en hier en daar een vers van J. De Hon). De bijdrage ‘Flakkeringen’ b.v. van Martin Permijs, die van Stibbe en die van Simon Koster, alle drie in Maartaflevering, bevreemden je wat, al ben ik ook van geen kleintje vervaard. Wil de lezer een fraai, nog niet het komiekste staaltje, wat nl. Simon Koster van zichzelf zegt: ‘Bal masqué. Ik ben een harlekijntje dat danst op den top van een vulkaan. Op het alleruiterste puntje. Danst met malle, kromme sprongetjes, hiphop, hip-hop, precies volgens den wil van het elastiekje. Ik bungel namelijk aan een elastiekje. Een rood. Maar omdat

[pagina 479]
[p. 479]

ik met mijn hoofd naar omlaag hang, heb ik nooit kunnen ontdekken wie het elastiekje vasthoudt. Jammer.’

Een oogenblik heeft de achterlijke tijdschriften-verslaggever van het het achterlijke Dietsche Warande en Belfort gehoopt over de allermodernste kunst nou eens precies te vernemen het allerfijnste en hoe dat nou eigenlijk in mekaar zit. Hij heeft het na drie kwart uurs worsteling à la Jacob-met-den-engel erbij laten steken aan het artikel ‘Over kunst in 12 punt’ door Fernand Berckelaers in ‘Het Overzicht’. Zoo begon dat: ‘Belang van het woord rond de kunst als ingang tot publiek. Het woord is maar toestand tot kunst en publiek, d.i. het licht van de zon vervalst weerkaatsend. Het woord nieveleert de kunst tot publiek of maatschappij-materialisme, maar die nievelleering is de tol der offisieele konsakratie. - Breughel en Memlinck zijn niet genietbaarder dan de plastiek van Jozef Peeters of het pittoresk van Léger.’ Eenzame aandacht en sommige stukjes van Gezelle doorstaan op verrassende wijze de vergelijking met b.v. ‘Taptoe’ van Paul van Ostaeyen of het in ons vorig nummer gepubliceerde ‘Daggeknetter’. Er is enkel een verschil van offisialiteit: het woord volbracht zijn rol, er werd literatuur geweven. Voor wat er staat geschreven... en gangbaar onderteekend is maakt publiek zich klein’. Voor wie van het dolste, literair sensationeele wil op de hoogte blijven is ‘Het Overzicht’ onmisbaar om de dosis dito poëzie die het levert en de overzichtelijke verslagen over buitenlandsche... uitspattingen. Bij voorbeeld ziehier een brokje uit het gedicht ‘Vrijheid en geus’ door M. Senphor:

 
‘de deur is alles,
 
de deur is mijn gefronste voorhoofd
 
de deur is een grafsteen
(dialoog tusschen Lord Carnarvon en de geest van Toutankamon)
de deur is Pic de la Mirandole (His master's voice)’
enz., te dwaas om te melden.

Een der schoonste novellen die ik in langen tijd las heet ‘De Menschenvriend’, een romantisch verhaal uit dezen tijd door Jos. Panhuizen Jr., verschenen in ‘De Stem’, afleveringen Maart en April. Dit stuk is eenig als psychologie, als fijnheid en eigenaardigheid van vondst, beknopt en direkt van verwoording, gedurig beklemd van vreemde ontroering. Het moet gezegd dat onder leiding van Dirk Coster en Just Havelaar ‘De Stem’ op dit oogenblik vast het meest belangwekkend nederlandsch literair tijdschrift geworden is. Dit onder het noodige roomsche voorbehoud, natuurlijk. In het April-nummer nog waard om lezen Gabrielle Van Laenen over Louis Couperus' Zwevende schaakbord.

In het laatste nummer van ‘Tooneelgids’ schrijft de ijverige Ghéon-zeloot, Prosper Thuysbaert, over zijn lievelingsdramaturg dien hij de eer heeft in Vlaanderen te hebben bekend gemaakt door opvoering en vertaling. Men is het over het Gheon - experiment in Vlaanderen nog lang niet eens en hoe hij 't ook inzie, de definitieve rekening van Ghéon zal Thuysbaert de eerste jaren nog niet opmaken. Bij al de successen

[pagina 480]
[p. 480]

voegt zich nu kortelings weer het feit dat de Antwerpsche nederlandsche schouwburg met ‘Le pendu dépendu’ een fiasco haalt.

De belangstelling voor tooneel wordt het cultureel - artistiek feit van den dag. In aansluiting met het brusselsch tooneelcongres wijdt Pogen zijn April-Meinummer aan tooneel. Het is een eenig interessant nummer, dat opent, als een poort op een prachtigen bloemenhof, met een prozagedicht over ‘Liefde’ door Anton Vandevelde. Waarop volgt een mooi gestelde en even mooi doordachte bijdrage, waarin we den schrijver, den huidigen bestuurder van den Ned. schouwburg maar nauwelijks meer herkennen, over ‘Leidende gedachten bij het oprichten van de Gentsche tooneelschool’. Over het klassieke drama heeft het Balthasar Verhaegen en over het maskerspel Albert Van Valsum. Iets is zeker: van al de literaire kunst-vakken is er op het oogenblik geen dat zoo druk wordt beoefend en zoo keer op keer met wezenlijk hoogstaand werk verrast als de tooneelkunst in Vlaanderen. Waaraan dit alles toe te schrijven is en waar het naartoe moet zijn twee vragen die wij liever niet sporadisch of terloops wilden oplossen maar gaarne tot onderwerp nemen van een uitgebreidere verhandeling in dit tijdschrift.

Indien in dit overzicht belangstelling voor architektuur op haar plaats is, past het dat wij met den hoogsten lof vermelden de drie eerste nummers van ‘Bouwgids’ ons ter recensie gestuurd. De bouwkunde die mede met de andere kunsten de verjeugdiging van het moderne ondergaat, vindt in dit tijdschrift, vast het typografisch verzorgdste dat in ons land verschijnt, hare gansch up-to-date verkondiging. Alleszins lezensen vermeldenswaard zijn bijdragen als die over meubelschildering door Leo Vandorpe en over bouwmeester H. Vandevelde door den uitgever - hoofdredakteur Dirk Devos.

Om te eindigen de vermelding van het afsterven der groote engelsche romanschrijfster Mary Corelli en van de befaamde italiaansche actrice Eleonora Duse, die triomftochten heeft gevierd over de Fransche, Spaansche, Engelsche, Duitsche, Oostenrijksche, Russissche, Scandinavische en Amerikaansche tooneelplanken. Cavour belastte haar destijds met een diplomatische zending voor Rusland, voor d'Annunzio was zij de bizonderste vertolkster van zijn tooneelwerk.

 

G.W.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken