Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 24 (1924)

Informatie terzijde

Titelpagina van Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 24
Afbeelding van Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 24Toon afbeelding van titelpagina van Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 24

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (5.16 MB)

Scans (50.88 MB)

ebook (4.21 MB)

XML (2.19 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
sec - letterkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 24

(1924)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Overzicht van tijdschriften

Ter eerste of nadere kennismaking met verscheidene beste literatoren vond ik deze maand in een en ander nummer der tijdschriften vrij belangrijke karakteristieken.

Over Hilaire Belloc een bijdrage van A.D. Cook in BOEKENSCHOUW.

De naam van dezen beroemden journalist is lang en onafscheidelijk verbonden geweest met dien van Chesterton, zoo zelfs dat men er één naam van maakte: Chesterbelloc, hetgeen hen maakte tot een soort van siameesche tweelingen. - Dit medewerkerschap berust op een legende zooals legende is dat Belloc Chesterton tot het katholicisme leidde. De twee verschillen enorm van mekaar.

‘Belloc's humor is hard, soms bitter, die van G.K.C. daarentegen speelsch, geestig, vlot. De eene heeft een diepen eerbied voor feiten en détails, hij beschouwt het raderwerk van het leven wetenschappelijk, hij bespiedt het leven als door een microscoop, terwijl de andere weinig ontzag voor feiten toont en het leven ziet meer met het oog van een dichter dan van een geleerde en alles opneemt bij de bliksemflitsen van zijn intuïtie.’

Belloc werd geboren te St-Cloud in 1870. Zijne moeder was een Engelsche en keerde na vader's dood, met hem naar Engeland terug. Belloc is van militair ras. Een der voorvaderen van moeder vocht als officier te Fontenay, vier ooms van zijn vader waren generaals onder Napoleon. Als leerling van de Birmingham Oratory onderging hij den invloed van Kardinaal Neurman. Hij voldeed aan zijn militieplichten in Frankrijk en kwam terug om in Oxford schitterende studies te maken. Hilaire Belloc is levendig, satirisch, dominator van natuur. Hij begon met kinderboeken: dwaze invallen bij even dwaze platen die echter dolgraag gelezen werden. Gaf vervolgens monographieën van Danton en Robespierre en zijn beste ironische roman ‘Emanuel Burden’. Studies bundelde hij onder titel: ‘On Nothing’, ‘On Anything’, ‘On’, Romans: ‘Mr Clutterbuch's election’, ‘A change in the Cabinet’, ‘The Mercy of Allah’, enz.. Hij zetelde vier jaar lang als afgevaardigde van Salford in het Parlement, maar het politiek geknoei walgde hem en woedend verliet hij de landsvergadering. In ‘Land and Water’ voerde hij over den oorlog de machtigste pen die

[pagina 668]
[p. 668]

journalist ooit voerde. Als dichter schreef hij eenige dingen die zullen blijven. Als reisbeschrijver in ‘The Path to Rome’ en ‘Este Perpetua’ is hij onovertroffen.

‘Als geschiedschrijver, essayïst en journalist bekleedt hij wellicht den hoogsten rang onder zijn tijdgenooten. Toch voelt men dat hij als mensch nog grooter is, dan alles wat hij verricht heeft.

Hilaire Belloc staat vooraan in de rijen der Engelsche Katholieken, die het volle recht hebben trotsch te zijn op zulk een medestrijder.’

Na dezen Engelschen literator, over den Ier Patrick Mac Gill een korte schets, geteekend L.B. in BIBLIOTHEEK-GIDS. P.M. Gill werd geboren te Donegal (Ierland) in 1891, deed dorpschool, werd boer, aardappelrooier, grondwerker aan waterleidingswerken en spoorbanen, wordt op zijn 20ste jaar journalist te Londen en werkt daarna aan afschrijven en in 't modern Engelsch overbrengen van tiende-eeuwsche handschriften. In 1912 verschijnt zijn bundel ‘Songs of a Navy’ die verbazing en bewondering wekt.

‘Hij wijdt zijn verzen aan het houweel en aan de spade; en laat mij dadelijk zeggen, dat hij de eerste dichter is, die meedoogenloos het volle epos van den arbeid zingt.

Er zijn allerlei stemmingen in deze poëzie - bittere, oproerige stemmingen; booze stemmingen; donkere stemmingen van haat en minachting; stemmingen van wilden humor, die doen denken aan gelach, aan de hel; zoete stemmingen vol verlangen, zwaar door de zielesmart van den Kelt. Daar is bijtend realisme - het realisme, dat u doorsnijdt als een zwaard. Daar is ook het romantisch visioen van den man, die het wonder en de pracht van het leven ziet...’

Het citaat is van Mr J. Douglas in ‘The Star’.

Volgde een verhaal ‘De Rattenkuil’, vertaald door Jo Arenberg (Uitgeverij ‘Ontwikkeling’ te Amsterdam). De rattenkuil is te Glasgow een slaapstee voor vrouwen en het boek is het ellendeleven-verhaal van Norah Ryan, de vrouw die de ‘groote zonde’ begaat en ‘het gevoel van moederschap hooger stelde dan de wetten der maatschappij’.

De tweede roman ‘Maureen’ verscheen einde 1920 als feuilleton in de ‘Nieuwe Rotterdamsche Courant’, vertaald door A. Moresco.

‘Weer de ontroerende schildering van het leven der armen in Ierland. Schrijnende ellende gekleurd met fantastischen humor. Wondere Iersche tegenstellingen die ons ook treffen in het werk van James Stephens en J.M. Synge (The Aran Islands) in sommige bladzijden van G. Moore en G. Egerton (The Weel of God).’

‘Patrick Mac Gill schildert zijn eenvoudig volk met donkere kracht. Een volk met geloof en bijgeloof, met hoedanigheden en gebreken... Maar humor ontbreekt niet, warme, milde humor waaruit zijn liefde en aanhankelijkheid spreekt.

Patrick Mac Gill is een stem uit de onderste lagen van het Iersche volk.’

Van Patrick Mac Gill weg naar Ilse von Stack voert ons

[pagina 669]
[p. 669]

Hein Hoeben in POGEN. Ilse von Stach is van oud-duitschen adel en werd geboren 1879 te Borken in Westfalen. Goethe en Droste Hülshoff waren haar geliefdste leiders bij de vorming vin haar talent. Zij groeide op in eenzaamheid en kende een jeugd van alle geestelijke ellende en twijfel tot zij God en Rome vond en vrede in een gelukkigen echt met den kunsthistoricus Prof. Martin Wachernagel. Zij is een overtuigde en rijk begaafde expressioniste. Haar tooneelwerken ‘Der Heilige Nepomuk’ en de christelijke tragedie ‘Genesius’ zijn lyrisch fijn en vol stemming maar missen ‘de heftige intensiteit van gevoel en de gespierde karakterbeelding welke het integreerend bestanddeel uitmaken van de dramatiek.’

Sterker is zij in hare romans ‘Die Sendlinge van Voghera’, ‘Haus Elderfing’ en ‘Weh dem der keine Heimat hat’ en in de lyrische werkjes ‘Missa Poëtica’ en ‘Requiem’. Als scheppende kunstenaresse is Ilse von Stack onvermoeid en wettigt rijke toekomstbeloften. Te vaak is zij abstract en niet te volgen, onbezonken vaag en onvoldoende zelfkritisch.

De taal waarin Hein Hoeben dit over Ilse von Stack aan den man brengt doet denken aan een mislukte duitsche vertaling.

Van Duitschland nu naar Frankrijk met als gids Gust L. Van Roosbroeck die van uit New York University in VLAAMSCHE ARBEID schrijft over ‘Een vergeten voorlooper van het modernisme: Della Rocca de Vergalo, Amerikaan van afkomst’. Over hem kunnen we heel kort zijn daar hij minder als scheppend kunstenaar en eigenlijk maar omdat hij zoo goed als de allereerste het vrijvers invoerde en verdedigde in een ‘Poétique nouvelle’ herdacht kan worden. Zijn hervormingen: de hoofdletter weglaten aan 't begin van 't vers, aanvaarden van opeenvolgend aantal mannelijke en vrouwelijke rijmen, verwerpen der ‘inversion’, ‘non seulement dans la phrase mais aussi dans la pensée’, een theorie over de eeuwige kwestie der klanklooze e; en ten slotte vond hij uit de ‘Estrofa Nicarina’ verzen van negen, elf of meer lettergrepen met een losse verplaatsbare cesuur. Die cesuur was zijn roem. Hij heette ze ‘la cesure vergaliana’. In den tijd der fransche symbolisten waren die hervormingen al heel wat!

En nu naar Holland.

Over C.S. Adama van Scheltema een bijdrage van Bernard Verhoeven in het 15 Juni - nummer van BOEKENSCHOUW. Gelijktijdig schier geschreven met mijn ‘in memoriam’ over Scheltema stemt het stukje met het mijne nagenoeg geheel overeen. Tot mijn vreugde, ik beken het rechtzinnig! Slechts dit citaatje uit ‘De keerende kudde’ moet men mij nog vergeven; ik vind het zoo mooi.

 
‘En ik ging menigen weg
 
Van macht en bezit en zoo velerlei schoonheid,
 
Gestreeld door zoo menige vreugde,
 
En zoo menig, menig geluk -
 
En toch nimmer tevreden,
 
Want zij maakt mij zoo eindeloos moe
 
En zoo langzaam ellendig,
[pagina 670]
[p. 670]
 
Die vreeslijke vraag:
 
“Waartoe -? Waartoe -?”’

Nu moet ik nog even op twee van reeds genoemde tijdschriften terugkomen. Vooreerst op POGEN. - Het nummer opent op een gedicht van Karel van den Oever.

Aanval.
 
Ochtend.
 
O jij, vrouw,
 
je staat tegen mijn oogbal op
 
als water tegen de dijk.
 
Zijt gij het uitgedaagd mes
 
van gene drinkebroer
 
langs het rietpad?
 
Kom nu, rooie boei in de Schelde
 
- roze teen van Neptuin -
 
(hij slaapt langs het riet)
 
dat ik aan jou denke tegen haar.

Ik hoop nu niet fanatiek of niet willend begrijpen tegenover gelijk welke richting te staan. Maar laat nu de zes eerste regels van dit vers ‘passeeren’. Dan echter: van den Oever ziet een boei op de Schelde drijven. Dat is voor hem de roode teen van Neptuin die op 't water drijft terwijl Neptuin ‘slaapt langs het riet’. Het verlangen van Karel van den Oever is nu aan dien teen te denken tegen die vrouw. Laten anderen de litteraire schoonheid van die regels ontdekken. Ik kan ze niet vinden. En de schoonheid van dat verlangen: te denken aan een boei in de Schelde om van die vrouw af te zijn? Natuurlijk denkt van den Oever aan wat hij wil als hij bekoord wordt, maar dat kan niet verhinderen dat men tegen bekoordheid andere gedachten mooier zal vinden, ander verlangen natuurlijker, vooral voor een christen mensch!

Mooi is daarentegen het vers van Wies Moens: ‘Het huis op den heuvel’. Hier voel je wat! De abdij op den heuvel (het stuk is opgedragen) ontroert de dichter. Het oude beeld van de wereldzee stormend rondom het oude huis van 't klooster wordt nieuw en geweldig onder de jacht van zijn ontroering. Dat is poëzie, ten minste, gezond, frisch, nieuw! Geef ons dat, en wij zullen enthousiast bewonderen!

VLAAMSCHE ARBEID bevat een flinke novelle van Fritz Francken ‘De Rit’. Victor Brunclair is door zijn gedrang heen. Het volkje uit de nachtbar brengt hij zoowaar terecht! Een van hen komt in het gekkenhuis terecht en een ander in een klooster! Alles zooals hij voorspeld had: ‘mystiek of waanzin’. Voorloopig weten wij echter nog verschil tusschen die twee wereld-afzonderende hulzen. - Paul van Ostaeyen bespreekt uitvoerig ‘Hollandse dichters of zichtbare wegen van de genitief’. Ik zal mij later eens wagen aan een bezadigd doordringen in wat Paul van Ostaeyen wil. Laat mij hem eerst nog wat ‘zien doen’.

DE NIEUWE GIDS. - J.A. Simons Mees zet haar drama uit den Hugenotentijd ‘Geloof’ voort, op de geschiedenis en haar historische personagen geweld plegend omwille van haar opzet. Niet gelukkiger is W. Kloos met het vervolg van zijn

[pagina 671]
[p. 671]

‘Binnengedachten’. In het Juninummer komt hij al aan zijn 42ste sonnet. Eigenaardig: in datzelfde nummer halen drie der voornaamste nog levende tachtigers herinneringen aan hun jeugd op. Kloos in genoemde sonnetten, L. Van Deyssel in ‘Uit mijn gedenkschriften’, en H. Swarth in ‘Schemeringen’. De eerste en de laatste, nu oud en grijs, hebben nog de innerlijke rust, de uiteindelijke levensvree niet gevonden.

In de kritiek van Kloos over Wouter Hulstyns' ‘Het boek der Doorschijningen’, nog in datzelfde nummer, vindt men hiervan, naar mijn bescheiden oordeel, de verklaring. Nooit eens buiten zichzelf kunnen treden, nooit eens zichzelf vergeten, nooit eens de waarheid,, de schoonheid elders en hooger zoeken, het verstarde exclusivistisch subjectivisme en ego-centrisme, versperren deze artisten den weg naar levensberusting, laat staan levensgeluk.

In het Mei-nummer schreef André De Ridder over Julien Benda. In Juninummer Frans Erens over Goethe's Werther.

Ongerekend het vervolg van Scharten Antink's ‘Leven van Francesco Campana’ brengt DE GIDS ditmaal weinig vermeldenswaards voor dit overzicht. Tenzij een vlotte novelle ‘Kodakplaten’ van Johan de Meester en een gedicht van J. Worumeus Buning dat zoo begint:

 
‘Hebt ge gezien met uw eigen oogen
 
de heilige golven van die zee,
 
gelegen achter de regenbogen
 
en zonder stranden of vaste rêe.
 
En als gij waart op dat duister water
 
zwervende, zwevende, onbekend,
 
zeg mij dan hoe gij nu en later
 
die weg doorheen in den nacht herkent.
 
Want van alle rust in droom en leven
 
heb ik geen vreugde te wachten meer...’

In DE STEM schrijft Streuvels over kinderlectuur onder motto van Tagore: ‘Children's books should be such as can partly be understood by them and partly not’. Maar hoe Streuvels dat kan verklaren, uitleggen, bewijzen, zoo doorleefd, zoo echt, en in een taal om erin te bijten! Verzen van Urbain Van de Voorde ‘Het nooit gezien gezicht’.

DE BEIAARD komt deze week minder in aanmerking: het nummer is geheel gewijd aan een enkwest over de moderne hollandsche jeugd.

Een jubelnummer van VROUWENLEVEN is gewijd aan Jufvr. Constance Teichmann ter gelegenheid van haar eeuwfeest dat zoo pas door Antwerpen heerlijk werd gevierd. De bijdragen van Jufvrouw M.E. Belpaire, de nicht en levensbeschrijfster der heldin-heilige en die van Dr Nuyens en Nic Winkeler vormen een luisterlijke hulde aan ‘klein Vrouwke’ zooals A. Snieders de eerste Jufvr. Constance genoemd heeft. Ontroerend schoon zijn de huldeverzen van Cyriel Verschaeve, Hilda Ram en Nic. Winkeler. Een nummer dat op duizenden exemplaren moest verspreid worden. Het is steeds verkrijgbaar bij het beheer van D.W. en B. Beggaerdenstraat, 19.

[pagina 672]
[p. 672]

ONS LEVEN. - Het uitvoerig, volledig verslag van het IX Groot - Nederlandsch studentencongres gehouden te Leuven 12-13-13 April '24. Een congres dat datum maakt in de studentenbeweging door de degelijkheid der voordrachten en de incidenten waartoe waalsche heethoofderij in dat congres aanleiding gezocht heeft.

Voor liefhebbers van anecdotische literatuur over groote schrijvers een bizonder interessante bijdrage in BOEKENSCHOUW van 15 Mei. Het is een uittreksel uit het dagboek van niemand minder dan Lady Shelley en over haar ontmoetingen met Walter Scott. Plezierig maar niet opbeurend de kleine kantjes van groote mannen gezien in kamerrok en pantoffel!

Aan te stippen in ONS GELOOF een bizonder klaar en documentarisch-gedrongen studie van P.J. Van Mierlo Sr S.J. over de meeste belasterde aller Pausen Alexander VI. Zij valt ietwat buiten het kader van dit letterkundig overzicht maar ik laat de gelegenheid niet voorbijgaan om de lezing van Mei en Juninummer warm aan te bevelen.

BOEKENGIDS, het tijdschrift dat aan bibliofielen en bibliothekarissen niet genoeg kan worden aanbevolen opent op een studie met portret, door E.H. Van Hoeck, over Louisa Duykers, de flinke romanschrijfster van ‘Hoogere Vlucht’, ‘Lena’, ‘Rosa’, ‘Stormen’, ‘Gehuwd Leven’, enz..

‘Ze heeft den Vlaamschen roman verplaatst in die wereld waar geestesverwarring en zedelijk misbegrip schering en inslag van 't leven zijn; ook in dat wereldje waar katholicisme een zondagsche pronkmantel is dien te dragen nu eenmaal een gewoonte ‘comme il faut’ blijkt, en midden daarin heeft ze hare zuiver-katholieke beginselen kordaat doorgedreven. En wij, katholieke bibliothecarissen en lezers, wij voelen het als een groote fierheid en christen vreugde aan, dat onze katholieke overtuiging de grondslag is van haar werk, dat een katholiciseerende en apostolische geest er ons uit toewaait.

Omdat ze hare werken de hooge zending oplegt mede te arbeiden aan de geestelijke en zedelijke gezondmaking, aan de algeheele opvoeding van ons Vlaamsche volk, is het ons een plicht deze, hare groote levenstaak ten volle te waardeeren en met dankbaar gemoed haar literair oeuvre te doen kennen en te verspreiden.’

 

G.W.

Aleksis Kivi.

De nota onderaan het artikel over den grondlegger der Finsche literatuur, in ons vorig nummer, is bij vergissing weggevallen. Wij vermeldden erin dat dit artikel speciaal voor Dietsche Warande en Belfort geschreven werd door F.V. Lehtonen, een der vooraanstaande Finsche letterkundigen.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken