Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 24 (1924)

Informatie terzijde

Titelpagina van Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 24
Afbeelding van Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 24Toon afbeelding van titelpagina van Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 24

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (5.16 MB)

Scans (50.88 MB)

ebook (4.21 MB)

XML (2.19 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
sec - letterkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 24

(1924)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 760]
[p. 760]

Overzicht van tijdschriften

De voornaamste bijdragen van ‘DE BEIAARD’, Julinummer,, zijn ongetwijfeld de poëtische. Vooreerst de ‘drie vreedes-sonnetten’ van Frederik Van Eeeden, een trits van zwaardragende, grootsch golvende gedichten.

 
‘In een hoogtij van haat vergaan de zielen,
 
tot eindlijk, door verstikkend gas omwolkt,
 
heel 't waereldrijk verwoest is en ontvolkt.’

Waarna volgt een andere trits gedichten, getiteld ‘Maria's kindje’, door Aug. Van Cauwelaert. Uit het eerste, misschien wel het beste, deze prachtige aanhef:

 
‘Zoolang nog kindjes aangezicht
 
in het schrijn der moeder versluierd ligt
 
en slaapt onder haar hart als onder
 
den scherm van een boom; zoolang 't zelfde bloed
 
met eenzelfden slag de moeder voedt
 
en het teeder wassende wonder;
 
Zoolang ge uw verlangen en droom onvervuld
 
moet dragen in heerlijk ongeduld,
 
kent uw dag geen schaduw van zorgen.
 
Uw vrouw is weer als een kind dat wacht
 
en schreit van geluk en denkt: met den nacht
 
misschien... of den keerenden morgen...’

Denzelfden lof kan men het Juni-Julinummer van ‘VLAAMSCHE ARBEID’ niet toezwaaien. Hier zijn het de prozabijdragen nam. die waarde geven aan de aflevering. ‘De opvoeding en het leven der Atheensche vrouw’, door Dr Wilhelmina Kosten en ‘De Tsjechen en de wereldoorlog’ door Dr G. Schamelhout, zijn de twee brokken die dit nummer interessant maken. Want wie durft nu de zuiverheid verdedigen van de volgende poëtische visie, onderteekend door Victor J. Brunclair:

 
‘over alle horizonnen is rosareveil
 
een hooglied als fuseeënfontein naar de hemelboog.’

Of wie neemt het op voor de ‘poëtische ontroering’ in het gedicht ‘Boksmatch’ door Frank van den Wyngaert. Het begint inderdaad zoo:

 
‘Oh mijn manager Goedester!
 
Gij waart eerst en vooral een prakties man!
 
Gij waart een monument van schranderheid!
 
Mijn goede engel!
 
Mijn voorzienigheid!’

Volgt de beschrijving van des dichters boksmatch met Fatum, de neger. Lezer is nieuwsgierig hoe de match is afgeloopen? Ziehier dan: de dichter is in den derden round gevallen, waarschijnlijk knock-out want hij

[pagina 761]
[p. 761]
 
‘plofte in een holle leegte weg’

en

 
‘Ontzettend zwart en hoog begluurt me onverpoosd een
 
ondoordringbaar neger: Fatum, wereldkampioen!’

Verder: de heer Victor Brunclair heeft ‘terloops en even getornd aan de vogue die de school Moens tot op nu in de literaire bent had verworven’. De heer Van den Oever is daartegen kalm opgestoven in ‘Pogen’. De heer Brunclair komt daartegen in dit nummer nog eens op. De heer Van den Oever zal daar waarschijnlijk nog op terugkomen. Waarop de heer Brunclair... enz.

‘BIBLIOTHEEKGIDS’ geeft, van de hand van G.M. een karakteristiek van den ijslandschen geleerde en literator Sigurdur Nordal.

‘Hij werd in 1886 op de plaats Eyjolfstad in het Vatnsdal in het noorden van Ysland geboren, kreeg tot zijn dertiende jaar geen onderwijs buitenshuis maar las en leerde wat hij zelf wilde. Toen nam hij een jaar les in het latijn bij een ouden predikant, den vader van Einar Kvaran en kwam, veertien jaar oud, op het gymnasium te Reykjavik, dat hij in zes jaar afliep. Daarop werd hij student in Kopenhagen, studeerde Noorsche filologie en wierp zich tegelijkertijd op buitenlandsche dichtkunst en filosofie, werd in 1912 magister conferens, ongeveer gelijkstaande met ons doctorandus, en promoveerde in 1914 op een proefschrift over de sage van Olaf den Heilige, dat door professor Finnur Jonsson, de groote autoriteit op dat gebied, een werk van beteekenis genoemd werd. Een groot staatsstipendium stelde hem in de gelegenheid ook na de promotie zijn studiën in Kopenhagen, Berlijn en Oxford voort te zetten, tot hij in 1918 benoemd werd tot professoor in de Yslandsche filologie aan de universiteit van Reykjavik, welke hij dit jaar verlaten zal voor die van Christiania, waar hij in 1923 benoemd werd.’

In ‘BOEKENSCHOUW’ schrijft de heer Sylvain De Rouck over ‘Ernest Claes, een vlaamsche volksverteller’. Ik heb dit stuk met zooveel te meer belangstelling gelezen daar de schrijver zoo maar klakkeloos een heele passus overneemt uit mijn wat langere recensie over werk van Edw. Vermeulen in het Aprilnummer van D.W. en B. zelf. In 't begin van de alinea is hij zoo ‘fair’ mijn zinnen wat dooreen te werpen, zoodat hij met mijn woorden, wat ik zegde, ietwat anders zegt; om dan den laatsten zin ten slotte maar letterlijk over te nemen: ‘Immers, niet alleen het werk dat een cultuur verhoogt is van hoog cultureel belang, maar ook - en waarlijk in geen geringere mate - het werk dat cultuur brengt’. Het doet genoegen te bemerken dat ‘Boekenschouw’ D.W. en B. in zijn plaats laat denken, maar in het vervolg weze S.D.R. zoo hoffelijk te zeggen waar hij te leen is gegaan. Hij weze met een lieven glimlach verwittigd dat het niet geraden is literaire unfairnes te begaan tegenover iemand die ambtshalve een overzicht van tijdschriften maakt. Je kunt nooit weten waar die zijn interesantigheden gaat opsnuffelen... Sylvain De Rouck! En u komt er vrij roemloos van af... Sylvain De

[pagina 762]
[p. 762]

Rouck wil bepaald D.W. en B. niet vermelden. ‘Voor den moment werkt hij (Claes) ijverig aan ‘Het Leven van Herman Coene’, dat broksgewijs verschijnt in ‘De Beiaard’. Sylvain De Rouck weet dus niets af van wat D.W. en B. uit dat werk publiceert? Maar genoeg... Er ware anders nog wel een woordeke te wisselen over het ‘ontzaglijke’ van Ernest Claes' literaire tekorten. Wij vinden die niet zoo ontzaglijk als S.D.R. maar nog eens: het is genoeg. Want ik zou graag nog een wat lang citaat geven van A.D. Cook die in 't zelfde nummer heel wat raker over John Galsworthy schrijft:

‘Hij heeft den eerbied van den jurist voor feiten en détails, hij zoekt de waarheid en niets dan de waarheid en dit geeft aan zijn boeken zekere dorheid, maar ook klaarheid van omtrek. Hij schildert zijn personen niet alleen, maar vertelt ons alles van hun leven, hun families, hun vrienden, hun smaak in kleeding en meubels; hij heeft oog voor de kleinste bijzonderheden; inventariseert hun deugden en ondeugden met eene nauwkeurigheid, die den lezer onder den indruk brengt van hun volkomen realiteit. Hij spaart hem niets in zijn beschrijvingen; en deze bijzonderheden dienen om de karakters van zijn personen en de scherpte van hun conflicten beter te doen uitkomen.

Galsworthy vermijdt overgevoeligheid en toch is hij vol medelijden voor de armen en verstootenen en grijnslacht over de oude, welgestelde families, die zich in de beste kringen bewegen en aan hun geld alleen de schoonheid van hun vrouwen, huizen en meubels danken. Toch weet hij bij den strijd tusschen de belangen van een rijken parvenu en een verarmden patricier de juiste balans van recht en onrecht zoodanig op te houden, dat wij moeilijk kunnen zeggen wie van de twee het meest onze sympathie verdient.

Hij neemt het leven heel ernstig. Hij schrijft om zijn denkbeelden ingang te doen vinden, waardoor zijn boeken meestal een tendenz vertoonen, die lang niet altijd in overeenstemming is met godsdienst en moraal. Hij bestrijdt de wreedheid van het engelsch gevangensisysteem en wat hij de tyrannie noemt der huwelijkswetten, de huichelarij van den godsdienst en der zedenleer, de ijdelheid van den rijkdom, de dwaasheid van het onderscheid der klassen, enz.

Men ziet dus, dat het gevaarlijke onderwerpen zijn, die hij behandelt en dat voorzichtigheid en rijpheid van oordeel bij den lezer gevorderd worden.

Galsworthy's meest gelezen werken zijn ‘Forsyte sage’, drie romans, die de geschiedenis der familie Forsyte gedurende eenige geslachten beschrijven. ‘The dark Flower’, zwoel en sensueel het recht der liefde bepleitend tegen alle hinderpalen; ‘The Freelands’, ‘Faternity’ en de drama's ‘Strife’ en ‘Skin Game’.

In ‘WIL EN WEG’ waagt zich Nico Van Suchtelen aan metaphysica, rubriek spookhuizen. Het is verbazend tot wat would-be wetenschappelijke ‘conclusies’ en redeneeringen een Nico Van Suchtelen, die toch niet een eerste de beste is, zich verstouten kan wegens gemis aan wat eenvoudige gezond-ver-

[pagina 763]
[p. 763]

standsphilosophie, vooral bij gemis aan een ernstige geloofsovertuiging.

‘POGEN’ begint met een bijdrage van Wies Moens die enthousiast te spreken is over Laethem-aan-Leie, het heilig Mekka der vlaamsche schilders dat daarbij in geen geschiedenis der Van Nu en Straksersliteratuur onvernoemd kan blijven. Hij heeft er het landschap zoo eenig schoon gevonden en zoo'n goede groep van Vlaamsche artisten: G. De Smet, F. Van den Berghe, Minne, Servaes, en anderen.

Volgt een suggestief vers van Frans Delbeke.

Laat mij den lezer zelf laten proeven het eerste gedicht:

‘Geluk’:
 
‘Omdat de lucht weer blauw is en schalmeien al de lenteboden
 
En joelt in mij waanzinnige vreugde door U bemind te zijn
 
(Ik heb U lief - Gij hebt mij lief)
 
Omdat ik storm-gehavend, eindelijk
 
U heb bereikt
 
Veilige ligplaats, heer Jesu,
 
- Oh dronken overmoed, oh zatte weelde:
 
Niets dat me nog van U kan rukken -
 
Omdat mijn leven is festijn van dag aan dag
 
En uur aan uur, en Gij de Gastheer
 
(Vandaag was voller weer dan gisteren aan smartelijke vreugd en vreugdiger smart)
 
Omdat nu alles - alles -
 
Uitdijt in mij, en juicht, en juicht,
 
Ben 'k door de straten wild gaan loopen,
 
De menschen: jagend - jachtend
 
En spottend mij beziende,
 
Mij, die te zingen liep van u:
 
JESU.’

Alvast toch veel frisscher dan de niet-willende-ophouden vervolgen der ‘Binnengedachten’, al zijn die ook van Willem Kloos, in ‘DE NIEUWE GIDS’.

't Laatste sonnet der Julireeks begint met de kostelijke vraag die de sonnetist zich al veel vroeger had moeten stellen: ‘Ben ik een dichter?’ Het antwoord dat kort moet klinken ‘Geweest’, geeft Kloos maar niet. Van Deyssels' ‘Jonge liefde en oude bergen’ vervolgen ook nog immer. En eindelijk komt hier het tweede deel voor de pinnen van Felix Timmermans' ‘Pieter Breughel’. Hier heeft het Pallieter weer getroffen! Allemaal over ‘dikke sauzen, vette brokken, kriekenspijs, rijstpap, Onzelievenheerken, rostbiffen en worst’... - Heerlijk!

‘HET GETIJ’. Een paar verzen die er goed door kunnen, van Groenevelt, De Hon, Theunisz. Martin Pernijs doet aan ‘portretten’. Maar zeer interessant. Hoor maar 't begin, hoe persoonlijk en raak: ‘Gefortuneerd, licht van tred, haar en stem, weerstandsloos als een lief meisje, droomerig gelijk een verlaten vijver, komt de immer piepjonge Erik Wijnmalen u voor als een vleeschgeworden, zacht kindertandenborsteltje, even gebogen aan het uiteinde, blond van schier doorschijnen-

[pagina 764]
[p. 764]

de celluloïd-incarnatie en veerkrachtig van kuif en wimper. - Hij is goed.’ Enz....

Alsof ‘TOONEELGIDS’ onze verwittigingen ter harte had genomen, komt het ons deze maand verrassen en verheugen met een zeer flink nummer dat veel van de vorige met een slag goedmaakt. Een merkwaardige studie van Th. De Ronde over ‘De Shakespeare-kwestie (met groot portret) zet het nummer in. Na een klare en zaakrijke kritische biographie van zijn held, besluit steller: ‘De grootschheid van die dertig en eenige spelen dient niet gezocht te worden in menschelijke kennis, zoals ze uit de boeken kan opgediend worden: men mag zeggen dat die geleerdheid Shakespeare zijn leven lang vreemd gebleven is. Het vuur van het genie vindt zijn voedsel in zijn eigen binnenste.’ Hierop volgen twee echt lezenswaardige besprekingen, de eene van Godelaine over Dirk Coster's ‘Torenspel’ en ed andere van denzelfden De Ronde over Lootens' boek ‘Shakespeare et la religion’.

Het zoo flinke ‘ONS GELOOF’ brengt deze maand een studie van E.H. Elebaers over Frederik van Eeden's ‘Uit Jezus' oopenbaar leven’. Kijk, het mooie slot der bijdrage, is mede mooi om dit maandelijksch overzicht te sluiten: ‘In wat Van Eeden ons geeft raken wij zoo'n teer-heilige zaken aan van zijn persoonlijkheid en van die van den Heiland, dat, boven het aesthetisch genot van schoone literatuur, wij voelen den zaligen luister van menschelijken triomf in goddelijk bezitten. En dàt moet deze bekeerde een aanmoediging zijn en een niet-geringe troost. Ook katholieken bewonderen hem en zijn laatste werk, al is het niet onvoorwaardelijk. Voor andersdenkenden kan dit boek de roepstem zijn. Voor hen overigens heeft Van Eeden het geschreven. Want hij weet dat ‘in alle eeuwen miljoenen zielen Hem zouden zoeken’. Hij was één dier miljoenen en vond den vrede. 't Vuur van het apostolaat brandt in hem. Immer heeft hij meegedeeld aan anderen van wat hij, hoogmoedige, dacht te bezitten aan gelukbrengende, zelfverworven wetenschap. 't Was ijdel op 't zand gebouwd! Nu wil hij van wat hij, nederig, van God heeft ontvangen, zaaien over de wereld het goede zaad...

Literatuur zoo ge wilt, maar een literatuur die verraadt een schoone, edele ziel. Anders schrijft men geen bladzijden als deze waarmee dit boek sluit:

‘Met een innigen wensch voor aller vreede en geluk geef dit zielsgeschenk den menschen.
Dat er voor veelen een druppel van zaligheid mooge vallen uit deeze bron.
Jezus zelve heeft haar tot leeven geroepen.
Jezus zelve zal haar blijven vullen.
Het leeven geeft telkenmale in nieuwen vorm Zijn oovergroote liefde.’
En voor dat zielsgeschenk geven wij onze beste gebeden!’

 

G.W.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken