Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1925 (1925)

Informatie terzijde

Titelpagina van Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1925
Afbeelding van Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1925Toon afbeelding van titelpagina van Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1925

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (5.91 MB)

Scans (87.58 MB)

ebook (6.53 MB)

XML (2.22 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
sec - letterkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1925

(1925)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 764]
[p. 764]

Varia

G. Kalff. - De nieuwe eeuw bracht in haar nummer van 9 Juli; vijf allerraakste portretten van Nederlandsche overleden of afgetreden hoogleeraars. Dit is het portret van den literatuurman Dr. G. Kalff.

 

‘Stoere Zwollenaar, met z'n onaf, onbehouwen gezicht, z'n roode boerenwangen en z'n verregaande onhandigheid in het praten, had hij wel niets van huis uit, dat hem uiterlijk aanwees tot literator. Ik durf dan ook wedden, dat de lezers van zijn latere boeken, die hem nooit persoonlijk hebben ontmoet, zich een totaal verkeerd idee van zijn persoonlijkheid gevormd hebben. Kalff was ruw, en houterig, een beetje maniak op 't stuk van lichaamsontwikkeling en onderlinge oefening in den wapenhandel, van nature een soort vechtersbaas. Ongevoelig vooral in het godsdienstige, met een sterke maar stijf in toom gehouden antipathie voor ons Roomschen, en alles wat naar kloosterdeugd of ascese ruikt. Met de Winkel vergeleken lijkt Kalff toch zoo poeslief. Maar pas op. Juist daarom is zijn venijn te gevaarlijker. Jan te Winkel hakt er met 'n stevige drift en een vrijmoedigheid zonder blaam op in, op al die Middeleeuwsche heiligenlevens en mystieke boeken, op dien aflaathandel en de fouten der geestelijkheid. Hij neemt vierkant de vette kleuren. Van hysterie en erotiek, van drinkenbroers en lekkerbekken op zijn paneel, en kloddert er dan maar wat op raak, tegen de figuren van Hadewyck of Christina de wonderbare en tegen alle kloostergeestelijken samen, en dat deert ons niet hoegenaamd, maar Kalff doet of hij het begrijpt, waardeert zelfs, maar staat er in werkelijkheid even buiten, en nog afwijzender tegenover. Ik zeg dit, omdat ik het zeker weet, en anderen die Kalff niet zoo van nabij kenden, dit schijnen te betwijfelen: en Kalffs literatuurgeschiedenis een voor ons katholieken aannemelijk boek achten. Maar nu de verklaring van het raadsel? Had Kalff dan geen litteraire gaven? Jawel, maar van een Tukkersche soort. Kalff moet de wondere gave hebben gehad: het bij het lezen van litteraire taal in zich heel stil te laten worden, alles te vergeten en dan als een fijn kind tegenover den auteur te gaan staan, en dan o zoo subtiel hem te begrijpen en aan te voelen; als die auteur maar een goed wereldsch man, of een fijne mondaine vrouw was, of daar als Hadewijch, Vondel en Camphuysen tenminste ook aanleg voor had; maar als Kalff wierook in den neus kreeg, wilsoefening of kloosterlucht rook, werd hij innerlijk helsch. Naar buiten hield hij zich dan echter goed, want hij bezat zich volkomen en deed of hij het begreep. Dat is Kalff's geheim. Hem heelemaal niet onwaardig.

Synthese had hij hoegenaamd niet. Niets dan een geborneerde fijne aanvoeling en universeele analyse. Hij had dan ook nooit een Literatuurgeschiedenis moeten schrijven. Net als bij Blok, zal hier de uitgever wel de eerste schuldige zijn. Kalff's leven van Vondel is mooi: Hooft, Cats, Camphuysen, ook zijn Tooneel en Literatuur der 17e eeuw. Kalff heeft ook - en dat is een heele diepe kritiek op een professor - geen enkelen leerling van eenige beteekenis gekweekt. En dat hij is opgevolg door Albert Verwey is althans daarom verheugelijk, omdat er Kalff's traditie plotseling mee is afgebroken; en daar ben ik hartelijk blij om, de historische waarheid is er zeker mee gediend’.

[pagina 765]
[p. 765]

Het eeuwfeest van Aug. Snieders werd met luister herdacht in de Scheldestad. De feesten waren zoo geheel anders van karakter als de hulde die aan Conscience of zijne nagedachtenis werd gegebracht. Snieders was ook zoo geheel anders. Hij was niet alleen de boeiende volksverteller, hij was tevens de vinnige journalist die pas aan zijnen letterkundigen arbeid kon gaan, nadat hij zijne strijdende journalistieke dagtaak had geeindigd.

Het begon den 19 Juli met eene ponfeficale mis opgedragen door Mgr. De Wachter, tijdens welke plechtigheid E.H. Karel Elebaers in eene treffende kanselrede het thema ontwikkelde: Kunst is eene intellectueele deugd.

Over de verdere feestelijkheden: de uitvoering van Snieders Yolande op muziek van E. Wambach, en van Verhoeven's Sniederscantate op woorden van Dr. J. Grietens, over de feestzitting in het provinciaal bestuur, waar Kan. Muyldermans en Dr. J. Grietens als feestredenaars optraden, den Snieders-avond onder leiding van M. Lauwerys, met een rede van Mr. J. Muls,, over de ontvangst ten stadhuize en de Snieders - tentoonstelling hebben de bladen uitvoerig relaas gegeven.

D.W. en B. heeft in haar Februari-nummer haar deel bijgebracht in de algemeene Snieders-herdenking.

 

Staatsminister August Beernaert-Prijskamp. - Zevende tijdvak. - Op 31 December aanstaande loopt het zevende tijdvak van den Beernaert-Prijskamp ten einde. Dit tijdvak strekt zich uit over de jaren 1924-1925. De mededingende werken moeten gedurende die twee jaar uitgegeven of geschreven zijn; zij dienen door de belanghebbenden in dubbel ingezonden bij den Bestendigen Secretaris der Koninklijke Vlaamsche Academie, Koningstraat, 18, te Gent, ten laatste in vijf weken volgende op 31 December 1925, met vermelding op het adres: Voor den Aug. Beernaert-Prijskamp.

De Beernaaert-Prijs bedraagt duizend frank en werd ingesteld ter aanmoediging van de Vlaamsche Letterkunde; hij wordt om de twee jaar toegekend aan den Belgischen Schrijver, die in die tijdruimte het beste werk zal voortgebracht hebben.

 

Conscience en Snieders. - In zijne schitterende rede ter herdenking van Aug. Snieders, in de Kon. VI. Akademie, stelt Dr. Persyn de literaire werkzaamheid onzer twee populairste volksvertellers tegenover elkander.

‘Na zijn dagelijksche zeven, acht uren Handelsblad, - aldus Dr. Persijn - ging Snieders naar huis, om zoo dapper als Conscience romans en novellen te schrijven.

't Was inderdaad van 1851 af als een wedstrijd tusschen onze beide vertellers voor 't volk. ‘Onze Gust, wanneer slaapt gij toch?’ vroeg hem telkens Renier, die toch ook wist wat werken was; en die, als dokter, paf stond bij dat wonder van zijn broer, graat-mager van alles-opvretenden arbeidslust, en toch in dien tijd - 't was in 1868 - nog mede opnemend de redactie van de Belgische Illustratie, in dat slag het beste dat wij ooit mochten krijgen - het ideaal nog steeds voor dat prettige Ons Volk Ontwaakt.

Zie nu maar even de beiden aan 't werk: Conscience na zijn beroerd-zwarten tijd, de man der trouwens welverdiende sinecures te Antwerpen, te Kortrijk en te Brussel; Snieders, die maar doorzwoegde, elken dag, omdat elke dag zijn zwoegpartij bracht.

[pagina 766]
[p. 766]
In 1851 van den een: Rikke-Tikke-Tak en De Arme Edelman; van den ander: Burgerdeugd, Beelden uit ons Leven, De Arme Schoolmeester.
In 1852, van den een: De Gierigaerd; van den ander: Een Stem uit de Geschiedenis des Vaderlands.
In 1853, van den een: De Grootmoeder, De Boerenkrijg, De Plaeg der Dorpen; van den ander: De Landverrader, De Dorpspastoor.
In 1854, van den een: Holdwig en Clothildis; van den ander. De Orgeldraeijer.
In 1855, van den een: Het Geluk van Rijk te zijn; van den ander: De Gasthuisnon, Het Bloemengraf.
In 1856, van den een: Moeder Job, De Geldduivel; van den ander: De Verstooteling.
In 1857, van den en: Mengelingen; van den ander: In 't vervallen Huis.
In 1858, van den een: Batavia, De Omwenteling van 1830, De lange Nagel; van den ander: De Fortuinzoekers.
In 1859, van den een: Simon Turchi, De Kwaal des Tijds; van den ander: Avond en Morgen.
In 1860, van den een: De Jonge Dokter, Het IJzeren Graf; van den ander: Juffer Klepperman, De Wolfjager.
In 1861, van den een: Bella Stock, De Burgers van Dadingen; van den ander: Arme Julia, Sneeuwvlokske.
In 1862, van den een: Het Goudland, Moederliefde; van den ander: Het Jan Klaassenspel.
In 1863, van den een: De Koopman van Antwerpen; van den ander: Op de Bruiloft.
In 1864, van den een: Een Uitvinding des Duivels, Menschenbloed...
In 1865, van den een: De Ziekte der Verbeelding, Bavo en Lieveken, Valentijn; van den ander: Verborgen Geluk.
In 1866, van den een: De Burgemeester van Luik; van den ander: Herinneringen uit het Vlaamsche Leven.
In 1867, van den ander: Het tusterken der Armen, In 't verlaten Huis.
In 1868, van den een: Levenslust.
In 1869, van den ander: Op den Toren, Job Jeurick, Naar Cayenne, Chauvins.
In 1870, van den een: De Kerels van Vlaanderen; van den ander: De Sveelduivel.
In 1871, van den een: Een O te veel; van den ander: De Voetbranders.
In 1872, van den een: Koning Oriand, Een Goed Hart, Een Stem vit het Graf, Een Zeemanshuisgezin. Een Slachtoffer der Moederliefde; van den ander: De Heer van 't Kasteel, Gedenkboek van den Oorlog 1870-7-.
In 1873. van den een: De Minnezanger, De Baanwachter; van den ander: Lodewijk Gerrits.
In 1874, van den een: De Keus des Harten, Everard 't Serclaes, Een verwarde Zaak; van den ander: Maria Stuart. Waar is de Vader?
In 1875, van den een: Schandevrees; van den ander: De Koningin van het Voetlicht, F.I. De Beucker.
In 1872, van den een: Gerechtigheid van Hertog Karel; van den ander: Oranje in de Kempen, Antwerpen in Brand, Anne-Dieu-le-Veut.
[pagina 767]
[p. 767]
In 1877, van den een: De Oom van Felix Roobeek; van den ander: Klokketonen, Oud Speelgoed, Gedenkboek van den Oorlog van 1877.
In 1879, van den een: Het Wassen Beeld; van den ander: Kerstnacht, De Kraaien zullen 't uitbrengen.
In 1880, van den een: Een Welopgevoede Dochter, Een Gekkenwereld; van den ander: Alleen in de Wereld.
In 1881, van den een: Geld en Adel; van den ander: Villa Platella.
In 1882, van den ander: Zoo werd hij Rijk, Bloemen op het harde Pad, Gevallen Ster.
In 1883 stierf Conscience. Zijn klacht: ‘Wie neemt nu na mij de taak op van volksschrijver?’ mocht minder moedeloos hebben geklonken. Want Snieders bleef rechtop staan, nog vijftien jaar lang. En onafgebroken ging het voort: Op de Punt van den Degen, De Nachtraven, Fata Morgana, Dr. J.R. Snieders, Onze Boeren, Vijftig jaar geleden. Het Kwartier Kempenland, Joh. Alf. De Laet, Dit syn Snideriën, Rijfka, Blond Ameltje, Scherpenheuvel...

Zulk een letterkundig tweemanschap, schier een halve eeuw lang, is vrijwel een eenig schouwspel.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken