Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1931 (1931)

Informatie terzijde

Titelpagina van Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1931
Afbeelding van Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1931Toon afbeelding van titelpagina van Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1931

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (5.60 MB)

Scans (478.75 MB)

ebook (5.98 MB)

XML (2.23 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
sec - letterkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1931

(1931)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 362]
[p. 362]

Djirre

Toen Djirre's grootvader hier met zijn boot strandde in een van de stormen van de jaren achtienhonderd en zooveel, toen was zijn naam nog Girrowitz, en hij was een Noor, maar door de visschers waar hij bij gerocht werd dien veel te grooten Girrowitz algauw verkort tot Djirre, en sinds was het zoo gebleven.

Wanneer Bennie Djirre nog school ging werd hij gevreesd door de jongens om zijn barschheid en zijn kracht. Hij was kort en in zijn blonden wildemanskop gloeiden zwarte oogen. Djirre zei nooit veel, zijn gelaat was koud wanneer men hem aansprak, alleen zijn oogen onderlijnden de schaarsche antwoorden die hij gaf. Zijn moeder was een vischwijf maar een goeie vrouw; zij woonden in de Pekstraat in een van die lage huisjes met een boogde deuropening en kleine vensters met luiken. Doch daar was Djirre's thuis niet, wel ging hij er slapen en af hij er als moeder thuis was, maar na school dwaalde hij 't meest in de duinen of ging krabben vangen aan de Muur te Zeebrugge, 't liefst nog volgde hij overzee vaders boot zoolang hij hem zien kon en ging dan op 't eenzaamste staketsel met een paar vrienden wachten tot hij weerkwam. Makkers had de jongen weinig, alleen Djo Arends en Tei Populier hielden waarlijk van hem. Ze vischten samen, zwommen samen en al de sloepen die keerden hielpen ze binnenhalen - want toen hadden de booten nog geen motor.

Djirre leefde van de zee; hij kende niets dan de grijze rijzende zee, het bleeke strand, de witte duinen en was nog nooit het groene binnenland ingetrokken. Djirre werd als de zee: sterk zwijgend diep.

Toen hij voor goed meevoer met vader was hij zeventien jaar en bij de lavers ging hij door als de sterkste van 't visschersvolk, zelfs de lange Koterbille kon het bij hem niet halen in het zeilen trekken of het spelen met manden visch.

Djirre dronk nooit, dat had hij geleerd van vader; en wanneer op Nieuwjaarsnacht vele visschers zingend door het straatje waggelden, luisterde hij telkens tot ze voorbij waren, grimlachte dan en keek naar vader die knipoogde. Moeder raadde naar de stem wie er al bij was -

[pagina 363]
[p. 363]

ze klapte luid en als ze zweeg bleven de klanken hangen in 't huisje. Zoo was het dikwijls, want de mannen spraken weinig.

Toch was Djirre niet gesloten voor alles. Hij viel soms te Populier's binnen, die was zijn oude maat en voor diens zuster had hij een zwak. Wanneer ze hem aansprak was hij blij, maar zei zelf nooit iets; er was in hem zoo'n wonderend gevoelen voor dat zachte meisje, dat zijn trots aan banden lei en hem rusten deed van de harde gespannenheid van geheel zijn wezen. Zij wist dat zijn oogen op haar rustten wanneer ze haar werk deed in huis, maar ze liet er nooit iets van merken. Alleen op avond had ze hem ontmoet toen hij van de boot kwam - zijn zoodje droeg hij in een net. Ze hield hem staan en vertelde hem hoe ze geweigerd had mee te gaan in den bloemenstoet en ‘te dansen voor 't plezier van die vreemdelingen’ zei ze ‘de Oostendenaars moeten het maar doen, lijk elk jaar’ en ze keek in zijn oogen, lachend en wat hij zeggen zou. Hij keek terug, zijn verweerd vuurrood gezicht loech zacht: ‘Marietje’, zei hij en ging, zijn klompen bokten in de straat, hol en hel dooreen. Voor haar was 't genoeg, de zware toon zong nog in haar ooren, ‘Marietje’ had hij gezeid die goeie Bennie. Een paar maanden daarna waren ze getrouwd.

Uit de spaarcenten die vader reeds lang had weggelegd kon hij een geernaartsboot bestellen op de werf, en van zijn eigen duiten huurde hij een huisje in de Breydelstraat, Marietje bleef thuis of ging naar Brugge met geernaars al vroolijk babbelen met haar schoonmoeder en lachend, heimelijk vol genot, als men haar sprak van Bennie.

Djirre ging uit 's morgens heel vroeg en voer recht door, laveerend tegen den zeewind op, tot aan den Wandelaar, of schuin weg tot boven Heyst soms. Wanneer hij dan weer kwam rookte het stoofke bij de mast en de geernaars kookten rozerood, want Djirre kwam nooit terug of hij moest er zóóveel hebben. Het volgend jaar hadden ze een kindje, een jongen en hieten hem Bennie. Het kind leek zijn vader, maar toen het loopen kon en later wanneer de jongen school ging was Marietje heel blij dat hij veel van haar hield en dat hij meer sprak dan Djirre. Die loech daarmee en zei dan soms wat van ‘babbelkous’ of ‘al dat kletsen’, dan sloeg Marietje met den handdoek naar hem en de kleine schaterde van pret ‘vecht maar’ schreeuwde hij en Djirre gromde lachend wanneer de jongen tusschen zijn knieën kwam staan. ‘Wel, gij belooft, ventje’. De kleine Bennie werd kloek als zijn vader en levendig als zijn moeder. Als 't verlof was wilden de jongens om strijd met hem mee... die had altijd de schoonste meeuweschelpen

[pagina 364]
[p. 364]

liggen, en in de fonteintjes wist hij de dikste en de zachtste katjes staan, geen enkel was zoo stout om ze te gaan snijden tusschen 't riet, want voor de putten waren de meesten heel bevreesd.

Bennie hield van de haven en de schepen en hij droomde van te varen. Zoo kwam het dat de jongen reeds dikwijls aan Djirre gevraagd had om mee te mogen in zee; dan kon hij helpen, zei hij, en leeren visschen. Eens hielp moeder den jongen - hij had haar zoolang lastig gevallen en ‘hij kan er maar deugd van hebben’ zei ze en om zichzelf te overtuigen dat het goed was en dat ze niet moest vreezen ‘'t weer staat vast en over eenige uren zijt ge terug éh Bennie.’

Hij mocht.

Vader roeide tot buiten de havengeul, toen greep de wind in 't zeil en de boot gleed zachtjes voort wiegend op de zee en den wind, zonder gerucht dan 't kreunen van den mast en 't borrelend zog aan het stuur. Bennie stond even achter het bruinroode stuurzeil, het zwol in de bries en deed de boot lichtjes hellen. Hij dook onder den zeilboom door naast het stoofke en zag den zwart en groenen onderbouw van 't staketsel en 't wit der leuning erboven met enkele kleine zwarte menschen die erover lagen. Op de lichttoren woei een roode vlag. Bennie zag nog de lange bleeke dijk en de vele zwarte hoofden waar de baren over braken en schuimend doodliepen op het strand. Toen keek hij in zee. Bij 't stuur volgde Djirre zwijgend zijn jongen in al wat hij deed: ja daar zat een visscher en een Girrowitz in.

Zoo voeren ze voort. In 't inhalen van 't net hielp de jongen meer dan hij kon en vroeg en praatte meer dan vader lief was. Toen ze rond den avond terugkeerden zat hij dan ook stil en moe in 't water te kijken... twee donkere menschen in de boot, het groote zwarte zeil boven hen en de zee, en de hemel.

Plots rukte de wind in 't zeil, de boot wankte. Djirre keek naar het water en zocht in de lucht. Toen nog een ruk en nog een. Hij liet het zeil tot halfweg zakken en gromde. Het was kil, de jongen zat bleek maar hij wist het niet. De zee werd groen-zwart en in de lucht bultten donkere wolken.

't Werd stilaan late avond, gauw kwam de nacht. De boot rees en daalde met de malende deining; de voor- en de achtersteven kletsten om beurt in 't sop en de wind flapte dan telkens de baren ertegen dat de kille spattende droppels op het dek neerregenden. Bennie voelde ze, zijn hart was ijs, zijn oogen gingen van de zee naar vader; die liet het zeil heelemaal zakken maar hij deed het noode; - Ze waren

[pagina 365]
[p. 365]

nog niet eens aan 't begin van den dijk - de vuurtoren lichtte nog ver - ze waren toch dicht bij de kust want uit het donker dook reeds de zwarte romp van de Pier; misschien kon hij zijn boot laten stranden,... een oogenblik kwam zijn visschersgemoed daar tegen op, dan zag hij in 't duister Bennie die langs de zeilboomen naar hem toekwam - en dan plots gierde de wind in Djirre's gezicht ‘hou je vast jongen’ schreeuwde hij. Nevens de boot rees een reuzige golf, een bleek gevaarte dat ineens neerbruischte over de boot; hij sloeg om, kwam recht en ging toen geheel op zij liggen. Half verdoofd kwam Djirre boven ‘Bennie’ huilde hij, en dook weer onder; dan zag hij even 't licht van de vuurtoren en ging aan 't zwemmen, zwaar en lastig. Hij zag en hoorde en dacht niets meer. Zijn klompen was hij kwijt, maar zijn boezeroen trok hem voortdurend onder. Hij zwom met harde breede slagen, schuin weg van het licht dat hij gezien had, en de baren sleurden hem mee of hielden hem onder tot hij half verstikt het zoute water slikte. Djirre voelde strand. Versteven en gedachtenloos kwam hij recht. Daar stond hij alleen in de akeligen nacht, bleek doemden altijd-voort de schuimende golven op en 't donderde in het duister als ze braken op het zand. - Djirre rilde: Bennie! - de wind sloeg zijn natten kop - had hij Bennie's stem niet gehoord? - weer zwiepte de wind in zijn gezicht - Bennie was nog bij de boot. Het sloeg Djirre in den kop, en met een gegrol waar een snik in smachtte ging hij te water, tegen de baren op. Woest en machtig maaiden zijn armen in 't water, driftig snokten zijn beenen. Zwemmen! Als hij Bennie maar redden kon. Misschien hing hij ginds aan de boot ergens in 't touwwerk vastgeklampt, ‘Jongen toch, Bennie’.

Bennie stond op het strand. In het duister had hij vergeefs gekeken naar vader, en hij was te afgemat van 't zwemmen en te doornat om een paar hoofden af te loopen en te zoeken, en daarom riep hij zoo luid hij kon ‘Vader’. Zijn kinderstem ging mee met de wind en vader hoorde't maar Bennie wist het niet. Er kwam geen antwoord. Hij voelde het zilte water dat beet in zijn keel, dat van zijn haar in zijn oogen liep. De wind miek hem bang en rillend in zijn klevende kleeren riep hij nog eens ‘Vader’,- maar het ging minder luid, en dan weer ‘Vader’, maar zijn keel snokte toe, zijn borst zwol van 't snikken, hij begon te weenen overwonnen door het groote droef gevoel, bang en bevend in den stormwind.

Djirre zwom. Nu eens zwalpten de baren in zijn gezicht, dan weer werd hij gedragen hoog op een golf die hij niet kon weerstreven. Toch

[pagina 366]
[p. 366]

ging hij vooruit. Hij moest. Bennie was ginder, hij wachtte op vader, was hij er nog? - De boot was reeds veel genaderd Djirre zag hem in 't onzekere van zijn natte oogen zwarter nog dan 't water. Het schip lag geheel omgeslagen, een speelding voor de zee, de mast rees met de deining langzaam op alsof de boot weer recht zou komen en sloeg dan met geweld terug wanneer de rijzende golf voorbij was. Dat zag Djirre niet, hij wilde bij de boot zijn en Bennie- Bennie vinden. Zijn weinige kleeren wogen als lood, hij voelde de moeheid in zijn armen. Maar hij wilde. Hij wrong zijn lijf met de spijt in zijn hart en zwom weer. De mast ging even op... Djirre kreeg de slag op zijn hoofd, een oogenblik kwam voor zijn oogen een helder licht met roode vlammen, zijn lippen zeiden nog eens ‘Bennie’, toen zonk hij weg, en de volgende golving deed de mast weer langzaam rijzen.

Bennie strompelde naar den dijk toe, en snikte ‘Och, Moeder’.

 

Blankenberghe.

W.S.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken