Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1933 (1933)

Informatie terzijde

Titelpagina van Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1933
Afbeelding van Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1933Toon afbeelding van titelpagina van Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1933

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (4.76 MB)

Scans (45.08 MB)

ebook (3.73 MB)

XML (2.16 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
sec - letterkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1933

(1933)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 471]
[p. 471]

Kantteekeningen

Stijl

De heer S. Vestdijk heeft met G.H. 's-Gravenzande een onderhoud gehad voor Den Gulden Winckel en daarin o.a. het volgende verklaard:

‘Ik heb vooral een afkeer van bepaalde leuzen en acht die voor een klein land fnuikend. Een prozaïst met een ‘manier’ loopt veel eerder vast dan de eenzijdige dichter. Men moest zich eens aanwennen zijn stijl telkens opnieuw aan zijn onderwerp aan te passen, zelfs binnen het kader van één werk, natuurlijk zonder eclectisch te worden. Geen flitsende, dynamische stijl, geen zinnetjes van vijf woorden en dan punt, als het onderwerp het niet eischt. Bovendien is deze stijl veel volmaakter in de film gerealiseerd. Men moet niet bang zijn voor den betoogenden, ouderwetsch-explicatieven stijl waar dat te pas komt, niet voor mémoires of voor een roman in brieven. Geen stijl van ‘nieuwe zakelijkheid’ als het onderwerp (de ‘zaak’!) een dithyrambische uitbarsting vraagt! Men behoort natuurlijk de procédé's van het modernisme te beheerschen, maar doelmatig, functionneel geadopteerd; een soort beweeglijke polymorphie van den stijl dus. Trouwens in mijn poëzie heb ik dit ook nagestreefd, op mijn manier, en geheel onopzettelijk.

- ‘Bent u van meening, dat het proza der toekomst zich in die richting ontwikkelt’?

‘Zeker - voor zoover zooiets zich voorspellen laat - en op verschillende gronden. De litteratuur zou dan trouwens niets anders doen dan een ontwikkeling herhalen, die de wetenschappen reeds lang vertoonen. Ook zij gaan van starre, vaste normen naar bewegelijke. Ik noem alleen maar de biologie, waarin het soortbegrip die wijziging heeft ondergaan - de physica met haar relativiteitstheorie, haar nieuwe opvattingen over de veranderlijkheid der elementen - en zelfs de philosophie, waar, in de kennisleer, diezelfde evolutie van substantie naar functie opgetreden is.’

Onze afkeer van leuzen kan slechts grooter zijn dan die van den heer S. Vestdijk, maar ons inzicht in den aard van den kunstenaar is totaal anders. Volgens den heer S. Vestdijk is die persoon een fijne slimmerik. Hij zegt bij zichzelf: nou ga ik dit hoofdstuk eens flitsend en dynamisch schrijven in het volgende dan weer ouderwetsch-explicatief. In het derde hoofdstuk sterft de moeder en laat negen kleine dutskens na. Wat vraagt dit onderwerp? Vraagt het flits? Absoluut niet. Het vraagt droefheid, ontroering, het vraagt de treurmarsch van Chopin. Goed, ik zal het derde hoofdstuk romantisch, sentimenteel schrijven. In het vierde hoofdstuk komt de huissier op om het gezin op straat te zetten. Dit vraagt dan weer flits en ik zal hier ook flits geven, want huissiers zijn zakelijk, alhoewel niet nieuw; ik zal dus geen nieuwe zakelijkheid geven, maar gewone zakelijkheid. Maar zoodra dan de voorzitter van het Vincentiusgenootschap optreedt om hulp te bieden, zal ik betoogend, ouderwetsch-explicatief schrijven. En dat alles zal ik doen omdat de wetenschappen mij reeds zijn voorgegaan. Vermits de biologie haar soortbegrip gewijzigd heeft en vermits de philosophische kennisleer evolueert van substantie naar

[pagina 472]
[p. 472]

functie, wil ik mijnerzijds niet achterwege blijven en functioneel evolueeren van flits via explicatief naar dithyrambisch, aller retour.

Onze opvatting: Le style c'est l'homme. En ten tweede, voor den schrijver bestaat het onderwerp tout court niet. Hij heeft niets dan het onderwerp zooals hij het door het prisma van zijn persoonlijkheid ziet. En dàt onderwerp kan slechts in één enkelen stijl behandeld worden: den zijnen.

W.

N'oublions pas!

‘Laten we niet vergeten dat wij, die door God, als wij inderdaad waarachtige dichters zijn, werden opgesteld tot richteren over onze eeuw, de woorden der waarheid juist smeden moeten uit liefde en haat’. (Leo De Roover in Jong Dietschland in een idioot en lasterlijk artikel tegen onze letterkundigen.)

Geachte Leo De Roover,

Gij zoudt het nochtans moeten vergeten. Dat gij een dichter zoudt zijn, iedereen weet van niet. Gij zijt niet aangesteld. Gij zijt nog minder aangesteld door God. Gij zijt nog veel minder aangesteld door God als ‘richteren’. Gij zijt nog duizendmaal minder aangesteld door God als richter over uwe eeuw.

Het zou beter zijn dat gij geen woorden schreeft en u niet liet uitlachen. Als gij ze schrijft, smeed ze dan niet, schrijven is al te veel. Schreeuw zoo niet dat ge de waarheid schrijft, dat doen alle kwakzalvers, en leugenaars.

Gij raaskalt over de onwetendheid onzer literatuur. Viezer dan zij riekt uw pretentie.

Op het spoor van ‘der vlämische dichter Jef van Eyck.’

In ons vorig nummer hebben wij melding gemaakt van ons eerste onderzoek inzake een geheimzinnige figuur, die zich dichter zou noemen en die op geheimzinnige wijze aan Duitsche uitgevers inlichtingen zou verstrekken over den aard en de waarde van sommige boeken. Sindsdien is eene maand verstreken en wij hebben al dien tijd waarlijk niet gerust.

Onmiddellijk, inductief te werk gaande bij wijze van eliminatie, bleven onze vermoedens rusten op een viertal personen, die wij dan ook onmiddellijk onder geheime controol stelden, hun handel en wandel nagaande en daarbij niet verzuimend hun correspondentie onmeedoogend na te zien. Tusschen haakjes zij vermeldt dat dit ons toevallig op het spoor gebracht heeft van andere, met de betrokken feiten niet in verband staande, duistere manipulaties. Voorloopig kunnen wij hier omtrent slechts meedeelen dat het gaat om een samenzwering tegen de Vereeniging van letterkundigen, en dit is in den schoot der vereeniging zelf; vervolgens om verheling van literaire documenten, terwijl een derde bij middel van een zeer ingewikkeld en haast onontwarbaar net van intrigen en corrupties, zou gepoogd hebben... doch meer kunnen wij er voor het oogenblik niet over loslaten. Men kan zich echter over zeer korten tijd aan opzienbarende onthullingen verwachten.

En nu ter zake. Het viel een onzer op dat het vierde sujet dat wij controleerden, van dien Jef van Eyck wel iets meer scheen te weten. Immers hij schreef in een zijner brieven en in den stijl die dergelijke lieden kenmerkt: ‘Ik heb de brochure van Jef van Eyck gelezen. Wat kan mij Willem van Oranje verdommen? Er bovenarms op slaan, moeten wij, en al de Vossen en Leuridans opknoopen voor landverraad. Het is nu de tijd niet meer om over Willem van Oranje te zeeveren, ik heb een browning gekocht, dat is veel beter. Hebt gij nog het lijstje van de verraders die wij eerst zullen neerschie-

[pagina 473]
[p. 473]

ten? Zoo ja, leer het snel van buiten en eet het op, want de Vossen en de Leuridans bespioneeren ons. Verbranden is niet veilig; opeten is deponeeren op de eenige plaats veilig voor spionage.

 

Met dietschen groet. Heil!

 

Handteekening onleesbaar)

 

Dadelijk heeft een onzer zich naar het adres in kwestie begeven, waar hij voorwendde gestuurd te zijn door een vriend soldaat, die niet buiten de kazerne mocht, om tien exemplaren te koopen van het boekje van Jef van Eyck. Zijn militaristische groet moet hem vrij goed gelukt zijn, want hij werd wel scherp van het hoofd tot de voeten gemonsterd, maar kreeg toch de noodige inlichtingen. Er werd hem toegesnauwd dat een dietsch soldaat niet leest en dat wij maar iets noodig hebben: de Daad! Zeg hem dat! De Daad! Onze medewerker drong echter aan, betuigend dat hij geen partijorder wilde schenden, maar hij zou toch graag eens kennis nemen van het geschrift. Is het zoo geniaal, vroeg hij, als de duitsche pers unaniem verklaart?

Unaniem is geen dietsch, werd hem toegesnauwd, maar als ge 't vraagt, makker, ja, geniaal is het boekje. Het is alleen maar, zie je, onze beweging is op dàt punt aangeland, waar het intellect uit den booze is.

‘Vlaanderens' diep vernederde oorden

vragen Daden maar geen woorden.’ Enzoovoorts.

Kortom onze medewerker kwam te weten dat de brochure van Jef van Eyck over Willen van Oranje verkrijgbaar was ter drukkerij Internatia en hij begaf zich onverwijld daarheen. Hij werd ontvangen door iemand met een langen zetterskiel. De man evenwel, die zelf naar vermoed wordt de brochure gezet had en dus wist dat Willem van Oranje vermoord werd (over de terechtstelling van Balthasar Gerards wordt er niets in gezegd) en die uit het feit dat er maar tien exemplaren in omloop gebracht waren, die de dichter Jef van Eyck ten geschenke had gegeven, afgeleid had dat het hier een geheim document betrof, de man, zeggen wij, was dadelijk op zijn hoede daar hij vermoedde dat het de moordzaak Willem Van Oranje betrof.

Och meneer, zeide hij, den dag van vandaag hoort ge van niets dan moorden en branden. Gisteren heeft er in de Oranjestraat weer een zijn vader vermoord, maar het is voor die moord niet dat ge komt?

Onze medewerker ondervond spoedig dat de man hem voortdurend wilde afleiden, en toen hij tot diens geruststelling zeide dat hij niet kwam voor de moordzaak zelf, daar men overigens den moordenaar van W. van Oranje reeds gesnapt had (hoe verbleekte de goede zetter hier) begon zegsman mateloos den lof te zingen van Jef van Eyck, een man die geen vlieg zou kwaad doen. Hij vreesde waarschijnlijk dat de mogelijkheid van Van Eyck's medeplichtigheid aan de moordzaak van Oranje overwogen werd en wilde dit gevaar voorkomen.

Onmogelijk een boekje machtig te worden. Hij mocht het niet verkoopen, verzekerde de man. Onze medewerker moest zich tot den schrijver zelf wenden. Hem werd ten slotte een adres opgegeven, waar Jef Van Eyck jaren geleden gewoond had en toen onze medewerker vandaar op het juiste adres was aangekomen, had onze goede drukker tijd gehad om Jef Van Eyck op te bellen, hem te waarschuwen dat hij gezocht werd, God weet waarvoor en Jef van Eyck zelf had zijn koffers gepakt en was vertrokken.

Daar wij weten waar en wanneer hij vertrokken is, zal een onderzoek der afgeleverde spoorkaartjes ons hem spoedig weer op het spoor brengen. In elk geval deelen wij mede, dat wij niet van de

[pagina 474]
[p. 474]

politie zijn en de politie ook geen opdracht zullen geven uit te vorschen welk schuldbewustzijn hem heeft doen vluchten.

Voorloopig, d.w.z. tot nader bericht, volsta hier te weten dat de dichter Jef van Eyck bestaat en dat hij zich de titels van het dichterschap op den hals gehaald heeft met eene brochure over Willem Van Oranje.

X.

Zoo zijn onze manieren.

We hebben in ons Maartnummer medegedeeld dat Wies Moens uit de redactie van Roeping was getreden omdat buiten zijn voorkennis een artikel van W. Melis was opgenomen geworden, dat hoe nationalistisch het ook klonk, toch geen genade vinden kon in de oogen van den dietschnationaal-solidarist W. Moens.

Het Aprilnummer van Roeping brengt ons een nieuw staaltje van de redaktionneele praktijken van dit tijdschrift. Het nummer opent met een verklaring van de Redactie die we hier volgen laten:

‘Tengevolge van een misverstand werden door dra. M.G. Schenk aan het stuk Willem de Zwijger van Paul de Mont (verschenen in het Maartnr. van Roeping) beduidende wijzingen aangebracht, waarmede de schrijver het niet eens is.

Hij kan daarom hetgene wat verschenen is niet beschouwen als de authentieke versie van zijn stuk, doch als een bewerking ervan door dra. Schenk.

Het spijt de Redactie ten opzichte van de heer de Mont, dat door een reeks toevallige omstandigheden zijn stuk niet volgens zijn volkomen redelike wens is afgedrukt’.

Een zekere doctoranda M.G. Schenk, die we nog niet ontmoetten in de literatuur, brengt in het manuscript van P. de Mont die toch al een letterkundigen naam heeft hoog te houden, beduidende wijzigingen aan zonder voorkennis van den schrijver, maar met goedvinden van de redactie...

 

Zoo maar...

L.

Naschrift.

We hebben in het Meinummer van dit tijdschrift onder den titel ‘Nos petits vicaires’ een stukje geciteerd uit het fransche weekblad ‘Voilà’; en een onzer redacteurs heeft daaraan een korte bedenking toegevoegd die aan duidelijkheid, over het inzicht der redactie, niets te wenschen overliet. Maar in een land als Vlaanderen dat eeuwen lang belust is geweest op boert, is het nog steeds gevaarlijk een beetje geestig te zijn. Het schijnt inderdaad dat zekere lieden, wien de Boerenbond bizonder nauw aan het hart ligt, ons dit citaat zeer euvel hebben geduid. Het moest nochtans voor ieder duidelijk zijn dat we dat stukje hebben geciteerd als een model van franschen onzin en idiote voorlichting.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken