Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1940 (1940)

Informatie terzijde

Titelpagina van Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1940
Afbeelding van Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1940Toon afbeelding van titelpagina van Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1940

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave



Genre

proza
poëzie
sec - letterkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1940

(1940)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 256]
[p. 256]

Kantteekeningen

Toussaint-nummer.

De letterkundigen vallen ten offer aan de behartigster hunner vakbelangen, die Vereeniging van Vlaamsche Letterkundigen heet, ofwel aan de Pen-club, wanneer zij den leeftijd van 50, 60, 70, 80, 90 of 100 jaar bereiken en wanneer zij sterven. Van deze gelegenheden maakt de Vereeniging of de Pen-club gebruik om, met den gevierde als voorwendsel, de belangstelling der Vlamingen voor hun eigen letterkunde te verlevendigen en in een hulde aan den feesteling de solidariteit en de broederlijkheid in een zelfde cultuurarbeid te herbevestigen.

Het is waar dat er niet vele manieren van feestvieren bestaan en dus mettertijd een zekere eentonigheid onafwendbaar is. De eene, onder den indruk van het vluchtige eener huldiging, die schijnbaar geen spoor nalaat, tracht er iets duurzaams mee te bereiken. Zoo deed Lode Baekelmans het noodige om een som te verzamelen, wier intrest periodisch een letterkundigen prijs zal opleveren, den Lode Baekelmans-prijs. Andere ‘slachtoffers’ bedenken dat een letterkundige beter litterair dan wel culinair gevierd wordt en dammen de huldigingsdrangen in binnen het domein der geschriften.

Vandaar dat wij een banket missen bij den 65en verjaardag van Fernand Toussaint van Boelaere maar een Toussaint-nummer van ‘Onze Tijd’ ontvangen. Van tijdschrift tot tijdschrift roepen wij den gevierde onze hartelijke gelukwenschen toe.

Van nu en straks.

De belangrijkste van de 28 bijdragen in het Toussaint-nummer is zonder eenigen twijfel die van Ernest Claes over ‘Toussaint en Van Nu en Straks’. Terecht leidt de redactie de bijdrage in met enkele verheugde regelen. Doorgaans munten huldigingsbijdragen niet uit door degelijkheid, al loopen zij over van goeden wil en rechtschapen vriendschapsbetuiging. Terecht schrijft de redactie dat Ernest Claes een scherp licht werpt op het letterkundig leven van vóór 40-45 jaar en dat al wie de geschiedenis van ‘Van Nu en Straks’ wil schrijven, rekening zal moeten houden met zijn rake beschouwingen.

Zonder den lezer te willen ontslaan van het aangename zelf de bijdrage van Claes volledig te lezen, meenen wij ze voor hem als volgt te kunnen resumeeren.

‘Van Nu en Straks’ werd overschat. Streuvels had reeds naam gemaakt vóór hij bij de beweging aangesloten werd. De meeste aangeslotenen, Vermeylen, Hegenscheidt, De Bom, C. Van Buggenhout schreven één boekje en lieten het daarbij. Van De Woestijne, Teirlinck en Toussaint vervulden de gewekte verwachtingen, maar zouden ook zonder Van Nu en Straks geworden zijn wat zij zijn.

De Van Nu en Straks-Olympus werd, schrijft Claes, na 1918 door de ‘jongeren’ op wreedaardige wijze tot een meer menschelijke en juiste waarde teruggebracht. Dit is waar en toch bevat voor deze jongeren de bijdrage van Claes iets nieuws, want zij ontkent den invloed en de beteekenis der beweging Van Nu en Straks als levenwekker. Daaraan hebben de jongeren nooit getornd of getwijfeld, hoe vinnig zij zich ook mogen gekant hebben tegen de literaire opvattingen der Van Nu en Straksers.

[pagina 257]
[p. 257]

Etiketten.

Nog een andere zeer juiste opmerking hebben wij aangestreept in de bijdrage van Ernest Claes, waar deze zijn afkeuring uitspreekt over hen die het telkens weer uitsluitend hebben over het boetseeren, ciseleeren, verfijnde, afgewerkte en de gouden pen van Toussaint. Dit is, zegt hij een etiket, zooals op Streuvels het etiket der beschrijving geplakt werd en op Timmermans dat der sappigheid.

Men kan in Vlaanderen niet genoeg waarschuwen tegen de etiketten. Daar het slechts een paar critici telt, die zelfstandig weten te oordeelen, worden de raakste formuleeringen van deze toonaangevers onder de recensenten der minder belangrijke persorganen, tot zij na jaren terechtkomen in de bloemlezingen waar zij onuitroeibaar zijn.

Wie ‘Landelijk minnespel’ vergelijkt met ‘De doode die zich niet verhing’ weet dat de Toussaint van toen met dien van nu onmogelijk onder een enkele qualificatie kunnen ondergebracht worden. Wie in zijn ‘Literair scheepsjournaal’ de studies van vóór 30 en meer jaren, b.v. over de Heredia, vergelijkt met die van nu over de ‘jongeren’, weet het nog beter. Van precieus is de stijl van Toussaint klassicistisch geworden en zou werkelijk de rustige, zekere kracht van het klassieke vertoonen, indien zijne angstvallige aarzelingen zich niet weerspiegelden in tusschenvoegsels, misschien's en althans, die wel zinrijk zijn, maar de maat en de soliditeit van zijn proza breken.

In dit Toussaint-nummer wordt weer voortdurend herhaald dat Toussaint, die immers ciseleur is, zijn taal kent als niet een. Welnu het is evident dat hij ze niet beter kent dan Vermeylen of Teirlinck, Roelants of Gijsen. Vergelijking van zijn scheppend en critisch werk met dat van genoemden maakt dat onmiddellijk duidelijk. Bij Toussaint stelt men echter een moeizamer, angstvalliger formuleering vast, hetgeen de weerspiegeling van een psychische eigenschap is en niet per se van taalkennis.

Ernest Claes besluit dan ook zeer terecht, dat de werkelijke beteekenis van Toussaint als schrijver ligt in de conceptie van zijn werk, ‘de geheime aantrekkingskracht van zijn werkelijk zeer bizondere verhalen’.

Lang en kort.

De waarde van een letterkundig werk ligt niet in het aantal bladzijden, maar zij ligt evenmin in de beknoptheid daarvan, schrijft Ernest Claes. Zeker niet. Wijdloopigheid is echter een letterkundige ondeugd en beknoptheid een hoofddeugd. Qui ne sut se borner...

De macht der tijdschriften.

In een onzer vorige nummers schreven we dat het beginsel der staatsubsidies aan letterkundigen in vrijwel alle europeesche landen in zeer verschillende vormen van toepassing is, behalve in Nederland, rijk land, dat deze zorg kan overlaten aan gefortuneerde particulieren.

De nederlandsche regeering heeft onze kantteekening gelezen en onmiddellijk een ‘Rijkscommissie van advies in zake subsidies aan Letterkundigen ingesteld’. Maken deel uit van deze commissie: Dr. P.H. Moerkerken, Anton van Duinkerken, Dr. Brummel en Prof. Dr. Donkersloot (ps. Anthonie Donker).

Actie en actie.

Tijdens de opvoering van ‘De zesde verdieping’ in den K.N.S. te Antwerpen, werden wij herhaaldelijk herinnerd aan het na-oorlogsch modern tooneel, dat immers zwoer bij ‘actie’. Omdat de

[pagina 258]
[p. 258]

mensch in het dagelijksch leven nogal stil is en rondom zich vrede en gezelligheid wenscht, nam het modern tooneel geen echte menschen, maar symbolische, die veel sprongen en die vochten met symbolische sabels.

En het publiek hield daar spoedig niet meer van.

De Zwitser Ghéri heeft in zijn ‘Zesde verdieping’ ook actie gebracht. Zijn tooneel stelt voor: twee woonkamers en een gang, waarin de bewoners van tesamen een vijftal kamers over en weer loopen. De reinste ‘tranche de vie’.

Nu hebben wij altijd gemeend dat het na-oorlogsch publiek de symbolische ‘actie’ is beu geworden omdat zij irreëel was. Bij de opvoering van ‘De zesde verdieping’, een en al actie, beweging, en deze zóó uit de realiteit geknipt, hebben wij moeten vaststellen dat zelfs deze drukte de toeschouwers tijdens de twee eerste bedrijven ter nauwer nood bezig hield.

Maar toen die drukte verstilde, een zin kreeg, toen de bewegingen innerlijk werden, de spanningen zich concentreerden in de harten van de twee minst bewegende personnages, toen was het publiek geboeid en ontroerd.

Tooneel is innerlijek actie, sober veruitwendigd.

Faam.

Tijdens een schitterende opvoering door het gezelschap Joris Diels ‘De goede fee’ van Franz Molnar, hebben wij vooral opgemerkt dat dit stuk met een uiterst dunnen en aaneengeknoopten driegdraad aan mekaar hangt en dat de zoo poverkens aaneengeflanste stukken op zichzelf van drie ellen voor een frank zijn. Alleen de faam van Molnar, die ongetwijfeld enkele knappe tooneelstukken schreef, kan ‘De goede fee’ op het internationaal repertorium brengen.

Detailkritiek leveren is hier onze bedoeling niet, maar terloops wijzen we er toch op dat het begin van ‘De goede fee’ bedenkelijk herinnert aan Schnitzler's ‘Afscheidssouper’, dat het doorloopend moeilijk valt in de bestaanbaarheid van de drie hoofdpersonnages, Fee, Amerikaan en Advokaat te gelooven en dat de substantie van het tweede bedrijf een paar moppen is, rechtstreeks van kalenderblaadjes afgeschreven. Daarmee is op verre na niet alles genoemd.

Het is onmogelijk week voor week meesterwerken te spelen en volle zalen te hebben, hetgeen trouwens niemand verlangt (een wekelijksch meesterwerk wel te verstaan, de volle zalen zijn ten zeerste gewenscht!) Ook heeft een gezelschap als dat van Joris Diels aan zoo een tekstje reeds genoeg voor een gechampagniseerde opvoering.

Maar dit zijn juist twee overwegingen, die ons de vraag hebben doen stellen, of men bijwijlen aan de vlaamsche tooneelschrijvers niet wat al te hooge eischen stelt. Let wel, wij zullen altijd wars blijven van alle Vlaamsche zelfgenoegzaamheid. In onze goede schouwburgen slechts goed Vlaamsch werk. Wij hebben liefhebberskringen genoeg die de meesterwerken niet aan kunnen en het middelmatige met toewijding weten te vertoonen. Maar toch, waar... ‘De goede fee’ passeert...

 

G.W.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken