Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1940 (1940)

Informatie terzijde

Titelpagina van Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1940
Afbeelding van Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1940Toon afbeelding van titelpagina van Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1940

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave



Genre

proza
poëzie
sec - letterkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1940

(1940)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 395]
[p. 395]

Kantteekeningen

Grootendeels waardeloos.

In de ‘Ringsteken’ wordt uit ‘Streven’ aangehaald wat volgens Em. Janssen S.J. te verhopen en te verwachten is van een nauwer contact tusschen letterkundigen en ‘wetenschappelijke vaklieden der literatuur’. In deze ‘Kantteekeningen’ verwijzen we naar enkele der meest in 't oog loopende waardeverschuivingen in datzelfde artikel.

Volgens E.J. is de literatuur drievoudig: scheppend, wetenschappelijk en paedagogisch. Men zou zoo denken dat E.J. zoo goed als alle andere menschen beseft welke van deze drie in alle opzichten en wijduit de voornaamste is, maar dat is niet het geval. De geheele scheppende literatuur (poëzie, tooneel en roman) met gansch het cultureel apparaat dat er rond ontstaat (essays, critieken, tijdschriften, dagbladen), acht E.J. ‘grootendeels waardeloos’. ‘De wetenschappelijke literatuur zooals zij aan de universiteit wordt beoefend’ haalt uit dezen grootendeels waardeloozen rommel de ‘schaarsche goudschilfers’ op welke hij dan toch nog bevat en doet ze ‘onvergankelijk glanzen’. De rol der paedagogische literatuur wordt door E.J. niet zoo duidelijk omschreven, maar hij komt neer op het waarschuwen van jonge menschen d.i. in zekeren zin het verdeelen der lectuur al naar den leeftijd en innerlijke verstandelijke en moreele gesteldheid van de lezers.

Wij vragen ons af welk ressentiment of welke angst voor den geest aldus de evidente waarden, zooals zij sinds eeuwen vast staan, kan doen verwringen en veroorlooven ons enkele opmerkingen.

De waarde van het verdwijnende.

1. De scheppende literatuur is volgens E.J. ‘grootendeels waardeloos’ omdat zij ‘even de aandacht vestigt en verdwijnt’.

a. Sedert de herleving onzer vlaamsche letterkunde na 1830 is tot nu toe blijvend gebleken het werk van Conscience, Guido Gezelle, Streuvels, Karel Van de Woestijne en Felix Timmermans. Wat is sedertdien gebleven van de ‘wetenschappelijke literatuur zooals zij aan de universiteit wordt beoefend’ en welke blijvende werken heeft de paedagogische literatuur voortgebracht? Wij zijn benieuwd van E.J. te vernemen welke groote figuren en blijvende werken hij te stellen heeft tegenover de door ons genoemde en we durven reeds nu in volle gerustheid het besluit trekken dat, indien onze scheppende literatuur sinds '30 grootendeels waardeloos was, onze wetenschappelijke en vooral onze paedagogische literatuur vrijwel absoluut waardeloos is geweest.

b. Ten tweede vragen we in hoever eene scheppende literatuur waardeloos mag genoemd worden wegens het feit dat een groot deel harer producten slechts gedurende een bepaalden tijd de aandacht boeien kan.

Heel wat tooneelstukken van Ibsen kunnen ons niet meer boeien omdat de ideeën en gevoelswaarden waarvoor zij baan willen breken thans algemeen verworven standpunten zijn. Wie zal zeggen dat die tooneelstukken daarom waardeloos zijn, vermits zij het zijn die voor een zeer groot deel den triomf van deze

[pagina 396]
[p. 396]

ideeën hebben bewerkt?

Drie vierden van het werk der tachtigers ‘vestigde even de aandacht en verdwenen’. Maar intusschen heeft dat werk het afgestompt schoonheidsgevoel der nederlandsche natie gelouterd en verlevendigd. Het heeft een artistieke, ja algemeen cultureele heropleving mogelijk gemaakt, waarvan wij na meer dan een halve eeuw nog de vruchten plukken nl. een zeer intens artistiek en cultureel leven op europeesch peil. Kan dat werk dan waardeloos genoemd worden omdat het nu niet meer gelezen wordt?

c. De waarde eener scheppende literatuur kan niet uitsluitend gemeten worden volgens het aantal blijvende werken die zij voortbrengt, want deze werken geven alleen de posthume waarde van een literatuur aan, terwijl de reëele, de voornaamste waarde haar actueele is. De taak en de beteekenis van een literatuur is allereerst de ziel van den kunstenaar en daardoor vanzelf de ziel eener gemeenschap uit te spreken, dat wil zeggen hare geestelijke waarden naar buiten te bevestigen, daardoor haar geestelijk leven te bevorderen en te scheppen of in stand te houden wat wij noemen cultuur. E.J. schijnt te meenen dat alle werken die ‘slechts even de aandacht vestigen en dan verdwijnen’ evengoed ongeschreven mochten blijven. Weet hij dan niets af van het bestaan van tallooze literaire werken, die na een halve eeuw en minder vergeten waren, nu geheel ongenietbaar zijn en die toch van enorme beteekenis zijn geweest voor het geestesleven van Europa? Kent hij, om slechts dat te noemen, het werk van Jan Walch niet: ‘Boeken die men niet meer lust’? Dat kan hem vergeven worden. Maar heeft hij dan nooit gebladerd in een of andere ‘Wereldliteratuur’ en daar nooit opgemerkt dat elke nationale literatuur werken bevat, die van beslissende beteekenis geweest zijn in de geestelijke geschiedenis der natie en toch een slechts kort leven hebben gekend?

Een voorbeeld moge het diepgaand verschil tusschen de actueele en de posthume waarde van een literatuur duidelijk maken.

De posthume waarde van de Shakespeariaansche periode in de Engelsche literatuur is, van twintigsteeuwsch standpunt uit gezien, ongeveer uitsluitend het werk van Shakespeare. Welnu, ten tijde van Shakespeare was dit totaal anders. Shakespeare werd erkend als de grootste, maar verscheidene anderen, Ben Johnson, Fletcher, Massinger Shirley, Marlowe werden beschouwd als bijna even groot. Shakespeare schreef van 1588 tot 1613. Zijn groote werken der derde periode verschenen van 1602 tot 1608. Voor en na verschenen de minder geniale tooneelstukken en als wij zien welke grootsche spelen zijne tijdgenooten, een Ben Johnson en een Marlowe intusschen lieten opvoeren, geven wij er ons rekenschap van dat de Engelsche literatuurvriend van dien tijd een totaal andere waarde hechtte aan zijn literatuur. En hij vergiste zich volstrekt niet. Want het is zeer de vraag of Shakespeare geworden zou zijn wat hij is zonder den bloei van een tooneelliteratuur en de gansche cultureele atmosfeer, geschapen en in stand gehouden door een groep van zoo begaafde tijdgenooten. Dat is de beteekenis geweest van al die literaire nevenfiguren, van de actueele literatuur wier werken even de aandacht hebben gevestigd en dan verdwenen zijn.

De ‘waardevolle’ wetenschappelijke literatuur.

E.J. zegt het niet, maar hij bedoelt het evident: de actueele literatuur is grootendeels waardeloos en de wetenschappelijke literatuur is... grootendeels waarde-

[pagina 397]
[p. 397]

vol. Waarom? Waardoor? E.J. zegt het:

‘Met historiographische, wijsgeerige, psychologische, aesthetische normen gaat zij de literaire producten te lijf. Zij kerft en snijdt, houwt en vijlt. Uit het zand van den stroom haalt zij de schaarsche goudschilfers op, zij doet deze onvergankelijk glanzen. Met vaste hand legt zij, in enkele lijnen, den ontwikkelingsgang vast der literatuur; op grond van allerhande beginselen, aan allerhande wetenschappen ontleend, stelt zij de literaire genres tegenover elkander en, binnen een bepaald genre, de constructieve bestanddeelen van een daarbij hoorend kunstwerk. Met verschillende doeleinden en methoden maakt zij verschillende landkaarten op, waar de literaire stroom telkens doorheen loopt: zoo worden de geheele vloed en de geheele omgeving voorgoed bekend.’

1. Volgens E.J. is de werkzaamheid der wetenschappelijke literatuur zooals zij beoefend wordt aan de universiteit dus dubbel. Zij zou in de literaire productie het kaf van het koren schiften en zij zou den geheelen vloed ervan bekend maken.

a) Kan E.J. aangeven een enkel geval waarin een enkel onzer universiteitsprofessoren een enkel werk sinds 1830 heeft geschift als kaf of verkoren als koren? Kan hij een enkel voorbeeld aanhalen waarin een hunner op gezag van zijn wetenschap definitief den smaak van het litterair publiek zou beïnvloed hebben ten opzichte van een enkel schrijver of van een enkel boek?

b) Kan E.J. aangeven wat onze universiteitsprofessoren hebben gedaan om ‘den geheelen vloed’ onzer actueele literatuur ‘voorgoed bekend’ te maken?

2. Wij zullen zelf voor E.J. antwoorden. Hij kan niets aanwijzen. Deze invloed bestaat niet. Hij moet ook niet bestaan. En wel om de eenvoudige redenen dat het de taak van de universiteitsprofessoren niet is zulken invloed uit te oefenen, althans niet in hun hoedanigheid van geschiedschrijvers der literatuur, want als zoodanig zijn zij precies wat alle andere schrijvers van geschiedenis zijn. Pirenne moest de geschiedenis van België niet leiden, hij moest ze beschrijven.

Iets anders is of deze universiteitsprofessoren, met den tijd en de gelegenheid tot studie waarover zij beschikken, niet hadden kunnen deelnemen aan het actueel letterkundig leven. In Nederland deden en doen dat professoren als Verwey, Van Eyck, Anthonie Donker, dichters, schrijvers van belangrijke essays over de actueele litteraire productie.

De paedagogische literatuur.

Dan is er volgens E.J. nog de paedagogische literatuur. Dat is de zijne en die van enkele anderen. Wij kennen die paedagogische literatuur en vragen beleefd er te mogen over zwijgen.

P.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken