Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1941 (1941)

Informatie terzijde

Titelpagina van Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1941
Afbeelding van Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1941Toon afbeelding van titelpagina van Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1941

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave



Genre

proza
poëzie
sec - letterkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1941

(1941)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 130]
[p. 130]

Verzen

I
Luchtalarm
door Fritz Francken

 
Sirenen huilen in den nacht
 
bij beurten, dichtbij, verre.
 
Weer sluipt de dood om, onverwacht
 
hoog, tusschen bleeke sterren.
 
 
 
Terstond is 't hemelrood verlicht.
 
Elkander kruisend, stralen,
 
op het verscholen doel gericht,
 
verschuiven, klimmen, dalen.
 
 
 
Motoren brommen dof en staag.
 
De menschen gluren, hooren
 
beangstigd en beklemd. Te traag
 
wordt het gevaar bezworen.
 
 
 
Een mitrailleur, zoo ingezet,
 
slaat aan. Kanonnen ketsen
 
vuur, branden los. Als een raket
 
ontgloeien de kartetsen
 
 
 
in 't donker. Suf nog van hun dut,
 
de artilleristen zwoegen
 
en rukken met hun dol geschut
 
de wereld uit haar voegen.
 
 
 
Daar davert, of het heelal kraakt,
 
de bodem. Bommen vallen.
 
De stad, pal in de ziel geraakt,
 
verschommelt op haar wallen.
 
 
 
't Geraas verstomt, houdt op. Wat zegt
 
de krant daarover morgen?
 
Een slop werd in de asch gelegd,
 
tien lijken zijn geborgen...
[pagina 131]
[p. 131]

II
Vers
door Luc van Hoek

 
Waaróm is er immer een aarzeling?
 
Als gij donker wilt zingen van d'uiterste noden,
 
Sluit gij uw mond, wijl de vrees u beving,
 
of zingt enen dans die is vèr van de doden.
 
Waarom, bij de dood, beeft een aarzeling?
 
 
 
Zing voor de doden, een requiem,
 
Nu zijn er te veel om koen te vergeten,,
 
zing voor de doden met ónwank'le stem,
 
peil diepten - o! huiver - die ge nooit hebt gemeten,
 
zing voor de doden, zing requiem.
[pagina 132]
[p. 132]

III
Op wacht!
door Franz Zonneberg

 
De blinkende sporen
 
van het derde klas station,
 
ze zullen zijn weemoed niet horen
 
als hij wandelt op 't perron.
 
 
 
De glimmende sporen,
 
een late glijdende trein,
 
wat zou er zijn rust verstoren
 
kon het de laatste zijn?...
 
 
 
De duistere sporen,
 
de nacht een vreemd gezel,
 
geen bier uit gerst en koren,
 
is hij het nog wel?...
 
 
 
In deze eenzame, schreiende uren,
 
is hij het nog die verder gaat?...
 
Hij hoort zijn schoenen schuivend schuren,
 
met zware, trage regelmaat....
[pagina 133]
[p. 133]

IV
Gij voert ons...
door Pieter Steur C.M.

 
Gij voert ons door dit donker land,
 
o Vader, aan een vaste hand,
 
en laat ons lijdend leren,
 
harts ijdelheid regeren.
 
 
 
't Hart strooit, langs aller wegen rand,
 
zijn rijkdom in het rulle zand,
 
tot eens dit wild beheren
 
uitmondt in dof ontberen.
 
 
 
Dan roept Gij tot gemeenzaamheid
 
het hart, dat kwijnt in eenzaamheid,
 
maar laat het, zoekend, derven,
 
U winnend, aan zich sterven.
 
Tot, hunker naar bestendigheid,
 
het nergens aardt dan waar Gij zijt.
[pagina 134]
[p. 134]

V
Ik wandel door het winterwoud
door Joz. Geleyn

 
Ik wandel door het winterwoud:
 
Gij glimlacht zonnig aan mijn zij.
 
De boomen staan plots groen en goud
 
En vooglen fluiten als in Mei.
 
 
 
Verblijd ontvlucht een hert het hout
 
En vangt de zon op zijn gewei.
 
Er stijgen stemmen duizendvoud
 
Als speelde een god op zijn schalmei.
 
 
 
Mijn lippen zoenen zacht uw hand
 
En kindren huplen over 't land.
 
Al zingend van een moeder zoet,
 
Die 't leven brandend minnen doet.
 
Ik zie vol dank uw aanschijn aan:
 
Uw oog ontvalt een rijpe traan.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

auteurs

  • Fritz Francken

  • Luc van Hoek

  • Franz Zonneberg

  • Pieter Steur

  • Joz. Geleyn