Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 92 (1947)

Informatie terzijde

Titelpagina van Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 92
Afbeelding van Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 92Toon afbeelding van titelpagina van Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 92

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave



Genre

proza
poëzie
sec - letterkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 92

(1947)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 243]
[p. 243]

De laatste ronde

Wat willen de jongsten?

Er is in de naoorlogsjaren een jongste generatie aangetreden, waarin zich voorloopig nog geen creatief talent op sterk-overtuigende wijze deed gelden, maar waarin toch hier en daar belofte schuilt. Verheugend is intusschen dat deze generatie, zwaar beproefd door de oorlogspsychose en weg en weer geslingerd te midden van velerhande verwarring en onzekerheid, haar eigen weg zoekt. De eerste taak van een aantredende literaire jeugd is immers, door gezonde critiek op de vorigen en door zelf-bezinning, haar eigen generatie-bewustzijn te vinden. Uit een korte en lezenswaardige bijdrage van Ivo Michiels in het jongerentijdschrift ‘Golfslag’ blijkt hoe door sommigen der jongsten, bezadigd maar dapper, naar een EIGEN waarheid wordt gezocht. - Men weet dat het literaire leven in ons land tusschen de 2 oorlogen o.m. sterk werd gekenmerkt door de tegenstelling tusschen de strekking van het tijdschrift ‘Vormen’ en die van het tijdschrift ‘Volk’; de eerste evolueerde in de richting van een aesthetisch individualisme, de andere in de richting van een in politiek-sociale dogma's gekantonneerde programma-aesthetiek. Beide richtingen groeiden van het ruime leven weg en bezondigden zich aan een eng en verstarrend exclusivisme. Een wederzijds-zich-aan-vullen van beide richtingen zou leiden tot een ruimere en classieker kunstopvatting, waarin van de poëzie een belangrijkere levenherscheppende functie wordt gevergd en die accordeert met een ruim-humanistisch levensinzicht, dat naar een hiërarchische ordening van de algemeen-menselijke en volkse levenswaarden streeft. Het komt ons voor als een verheugend verschijnsel dat het streven der jongsten, zooals het door Ivo Michiels wordt geformuleerd zich, zonder tendentieuze eenzijdigheid of verstarrend exclusivisme, in de richting van zulke synthese ontwikkelt. In zijn artikel, getiteld ‘Tour d'Ivoire’, schrijft hij o.m. wat volgt:

‘Het gedicht “Tour d'Ivoire” van Paul De Vree blijft voor mij het zuiverste poëtische pro-domo der Vormen-generatie. Deze generatie nu, die - samen met de voorstanders der volkse poëzie gegroepeerd rond “Dietbrand” en “Volk” - als onzen onmiddellijken voorganger dient beschouwd te worden, literair historisch in het juiste daglicht te plaatsen om er achteraf onze houding als na-oorlogse jongeren tegenover te bepalen, wil het doel zijn van deze bijdrage.

Hoofdzakelijk gegroeid uit den slechts lossen band die “Tijdstroom” eigenlijk was, groepeerde “Vormen” rond zich de zogenaamde vitalisten. Het waren hoofdzakelijk Verbeeck, Buckinckx en De Vree die in dit tijdschrift hun poëtische ethiek enigszins verdoezelden door meer den nadruk te leggen op de vorm-aesthetiek. In het eerste nummer van “Vormen” wordt hun standpunt - in latere bijdrage uitgediept en nader toegelicht - als volgt omschreven: “Ook wij zijn menschen van dezen tijd en ons kunstenaarschap heeft niets teveel aan het heele leven en den heelen mensch (...). Wij verschuiven evenwel het zwaartepunt van gemeenschapszin naar algemeene menschelijkheid en herkennen om daartoe te geraken, de persoonlijkheid als eerst geldende en onmisbare factor.’

Dat deze dichters zich dan ook de literaire vijandschap op de hals haalden van de groep ‘Dietbrand’-‘Volk’, blijft oppervlakkig gezien, dan ook niet verwonderlijk. Ik zeg: oppervlakkig gezien, want hoe ver-

[pagina 244]
[p. 244]

schillend van conceptie en levenshouding ook, dan oorspronkelijk vermoed werd. Het was Ern. Van der Hallen die in het eerste nummer van ‘Volk’ betoogde: ‘... dat ons kunstenaarschap er een is van anderen aard dan dit der oude vereerders der schoonheid, die haar doel vindt in zichzelf. Ons werk wil de verbondenheid huldigen van den kunstenaar met de breedere gemeenschap, de eenheid van kunst en leven, met onze katholieke levensbeschouwing als bindend element.’ En wat verder voegt Van der Hallen eraan toe dat ‘gemeenschapskunst in de eerste plaats een levenshouding (is) bij den kunstenaar.’

Deze verantwoording werd dan ook de openlijke oorlogsverklaring. Als enig merkbaar verschil nu, tussen de twee geciteerde groeperingen, blijft slechts bestaan de uitgesproken katholieke combattiviteit van de groep ‘Volk’ tegenover de bredere opvattingen van de Vormen-dichters. Doch al de andere onderscheiden, hoe scherp in die dagen ook geformuleerd, werden door de tijd, ik ben ervan overtuigd, overbrugd. En juist deze overbrugging bewijst dat de zo scherp gestelde tegenstellingen in de grond slechts een diepere, innerlijke gemeenzaamheid dekten.

Een nauwkeurige ontleding van De Vree's ‘Tour d'Ivoire’ zal heel wat kunnen opklaren. De dichter zegt hier zelf:

 
‘Mijn eenzaamheid was niet melancholie alleen
 
of wat der menschen onzin hoogmoed heette...’

Neen, naast een brandend verteren ‘door 't wiegend beelden van den geest’ is het vooral de familie de kern van een gezonde gemeenschap, die van zijn constellatie komt getuigen:

 
‘... mezelf aan allen, aan geliefden binden...’

En samen met de diepe, zuiver menselijke ontroeringen om God en om de natuur, die ‘land'lijke eeuwigheid’, rijzen dan de wrange pijnen die twijfel, ellende en eenzaamheid in de dichter hebben geslagen. Maar plots daarboven uit dan die jonge, vurige combattiviteit tegenover de lafheid en de laksheid die hem omringen:

 
‘...zooals de zweep van Christus, zonder mededoogen,
 
verbrandd' en sloeg ik 't farizeisch bloed.’

En als de dichter dan vraagt: ‘ben ik wel ooit gemeenzamer geweest’ toen hij, na slechts huichelarij en farizeïsme te hebben gekend.

 
‘... zocht naar een beter leven, zachter licht,
 
afstralend van één aangezicht,’

heeft hij hiermede tevens het antwoord zelf gegeven. Want de liefde tussen man en vrouw, als fundament van het familieleven, blijft tenslotte, hoezeer holle frazen of smalend misprijzen het ook anders willen doen geloven, de enige waarde waarop heel het gemeenschapsleven steunt en bouwt om zuiver en gezond uit te groeien en te handhaven. En of men nu hiervoor een individueler zegging, een cerebraler toon gebruikt, zonder daarnaast evenmin het vitalistische element over het hoofd te willen zien, dit alles kan aan de essentie niets veranderen.

In dit licht is het dan ook op zijn minst onrechtvaardig en kortzichtig, in de Vormendichters slechts de verwoorders van de schoonheid óm de schoonheid te zien. Gewis, hun gemeenschapszin blijft allicht individueler georiënteerd, meer begrensd door de ‘vormgevende kracht’ als aesthetische waarde, maar daardoor misschien ook dieper en zeker niet minder menselijk. De voor ons Vlaamse volk zo zware en nog kort achter ons liggende jaren, hebben op afdoende wijze bewezen dat de volkse conceptie van de Vormen-dichters geen fictie was, integendeel; ook al bleef hun instelling meer ethisch dan wel politisch geformuleerd. Daartegenover wil ik echter graag toegeven dat niet gans hun oeuvre in die zin te herleiden valt, dat we naast verzen zoals ‘Tour d'Ivoire’ er ook andere vinden, geforceerde uitingen bijna, meer aanleunend bij het egotisme of narcissisme. Doch deze vaststelling kunnen we, evengoed zoals ze destijds tegen de Vormen-dichters zelf werd gekeerd, aanwenden tot hun verdediging ten overstaan van het onbegrip hunner generatiegenoten. Wan het waren juist de pijnlijke negatie en de dwaze, kortzichtige miskenning, die oorzaak werden van meerdere boutades, als accidentele maar tenslotte menselijke reactie.

In de huidige generatie nu zullen ‘Vor-

[pagina 245]
[p. 245]

men’ en ‘Volk’ de eenheid vinden die, door de tijd gelouterd en geboetseerd, de verpuring zal blijken te zijn van hun beider geaardheid, nl. de waarachtige menselijkheid. Niet een ijl zich wegzingen, noch een pamflettair tamboeren, maar de reële gestaltegeving van het oprecht beleven.

Niet alleen de oorlog maar ook, en misschien voorál de na-oorlogse tijd, heeft zijn sporen diep in ons gemoed gegrift. Voor de ouderen, brusk in hun ontwikkelingsgang onderbroken, kan deze wellicht noodzakelijke verdieping, niet anders dan hen dichter brengen bij de jongeren. Want beiden hebben zij éénzelfde verbittering gekend, éénzelfde ontgoocheling, maar ook éénzelfde innerlijke strijd. En daardoor kan er, wellicht voor de eerste maal in de literaire geschiedenis, een voel- en leefbaar kontakt groeien tussen jongeren en ouderen.

Het feit dat we nu geen bruisende reactie kunnen waarnemen zoals ten tijde van het jonge expressionisme, bewijst dat diepere conflicten de innerlijke groei bij de jongeren bepalen. De na-oorlogse morele ontreddering zoals wij ze heden beleven en doorvoelen, kan niet anders dan, na een stage individuele worsteling, overwonnen worden door de herlevende kracht van een zichzelf hervonden menselijkheid. En ook de poëtische gestaltegeving kan hierdoor slechts gedragener en klassieker naar voren treden, als uiteindelijk bewijs van een innerlijke spankracht en de drang naar een zuivere ordening, aanklagend of bevechtend, getuigend of triomferend, maar bovenal: reëel menselijk.’

Hetzelfde nummer bevat o.m. twee goede gedichten, van Paul de Vree en Frank Meyland, waarin een verheugende ontwikkeling merkbaar is: méér menselijk accent, échtheid van leven met opbouwend vertrouwen.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken