Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 96 (1951)

Informatie terzijde

Titelpagina van Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 96
Afbeelding van Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 96Toon afbeelding van titelpagina van Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 96

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave



Genre

proza
poëzie
sec - letterkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 96

(1951)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 381]
[p. 381]

Boekbesprekingen

Jan Mens: Er wacht een haven. - Uitg. Kosmos, Lamorinièrestraat 153, Antwerpen. 1950. Geb. 125 fr.

De talrijke herdrukken van de romans van Mens bewijzen, dat zijn werk een grote belangstelling geniet, hoewel zijn letterkundige waarde niet zo buitengewoon is. Het bezit evenwel enige eigenschappen, die deze bijval kunnen verklaren. Mens is een geboren verteller en een heimatkunstenaar, die altijd een gegeven kiest waarvan een indruk van onmiddellijke levensechtheid uitgaat. Hij schrijft daarenboven een kleurige en pittige taal, die de volkse lezer wel moet bekoren.

In ‘Er wacht een Haven’ verhaalt hij over de havenstaking, die in 1911 te Amsterdam uitbrak. De held van zijn geschiedenis is Jan Goedvolk, een gehuwde man, die de strijd tegen de reders en de politie geestdriftig medemaakt en er zijn zware tol aan betaalt: terwijl hij in de gevangenis opgesloten is, sterft zijn kind. Het relaas van de begrafenis van dat kleine slachtoffer, zeer sober en met beheerste ontroering verteld, maakt het hoogtepunt van de roman uit. Ten slotte zijn de stakers door de nood gedwongen weer aan het werk te gaan, maar hun aktie zal toch vruchten opleveren, want enige tijd later delen de werkgevers mede, dat zij vrijwillig een loonsverhoging zullen toepassen.

‘Er wacht een Haven’ is een vlot en bezield geschreven roman, die echter een tikje eenzijdig en opzettelijk aandoet. In het gezamenlijke werk van Mens gezien, is hij een der beste delen.

André DEMEDTS.

Leo Meert: Kamiel Standaert's wonderbare klim. - Uitg. De Feniks, Antwerpen. 1950.

Het beste van dit boek is zijn stijl, die zeer sterk aan de uitdrukkingswijze van de Nieuwe Zakelijkheid herinnert; hij is buitengewoon levendig en gespierd, maar doet ook vlug vermoeiend aan. De inhoud is ons minder bevallen. Kamiel Standaert is de zoon van een industrieel; hij heeft echter meer aanleg tot de schilderkunst dan voor zaken en wordt door een deelgenoot, die hij in de fabriek opgenomen heeft, geruïneerd. Nu begint een donkere tijd; zijn vrouw moet voor de bestaansmiddelen van het gezin zorgen, terwijl hij het huishouden bereddert. Zij houdt er vrienden op na en weldra heeft ook hij betrekkingen met een dienstmeisje, die hem het vertrouwen in zichzelf en zijn kunst terugschenkt. Hij ontpopt zich als een begaafd karikaturist en verdient weldra genoeg om weelderig te kunnen leven. Nu besluit hij zich van zijn vrouw te laten scheiden. Zij komt hem smeken van zijn voornemen af te zien, en omdat hij weigert schiet zij hem neer, waarop zij zelfmoord pleegt. Dit relaas van echtbreuk en levensleugen blijft helemaal bij de oppervlakte van oppervlakkige en banale mensen. Wij kunnen niet instemmen met de uitgever die meent ‘dat dit werk een unieke plaats in onze moderne Vlaamse letterkunde zal innemen’. Het is niet onverdienstelijk, maar steekt ook niet boven de middelmaat uit.

 

André DEMEDTS.

Vlaamse poëzie

De gevoelsinhoud van een woord is van de tijdsomstandigheden afhankelijk. Toen Gossaert de rhetoriek verdedigde, zocht hij in dit woord een heilzaam antidotum tegen o.m. het geestloze impressionisme. Toen het onlangs in de Vlaamse critiek een paar malen als een verwijt klonk, moest het integendeel beduiden al wat tegen een eerlijke verwoording indruist. Het woord sloeg in. Velen zijn er herhaalde malen op teruggekomen. Zelfverdediging is een

[pagina 382]
[p. 382]

der sterkste drijfveren tot discussie. Maar de grote waarheid, voor en na het debat, blijft tot stichting van alle tegenstrevers onveranderlijk: er zijn vele goede manieren van ‘minne’ ... en van poëzie.

Helaas, zelfs in een hardnekkige bui van menslievendheid kan ik die van Dirk Vansina in zijn bundel Liefde's Getijden (uitg. Wiek Op, Brugge) niet tot de goede rekenen.

De schoonmenselijke aspiraties van deze dichter, zijn edele opvattingen over leven en liefde mogen zeker niet over het hoofd gezien worden, en evenmin kan men zijn pogingen tot groots opgezet dichtwerk onvermeld laten. Zijn jongste bundel is een breed uitgebouwde constructie rond het thema van de liefde, bepaald ‘de kracht die man en vrouw beheerst’, en men kan niet anders dan eerbied hebben voor de ernst waarmee die blijkbaar veelomvattende kracht gehuldigd wordt.

Maar de gedichten zelf! Het grootste deel er van zijn monsters van megalomanische en holle grootspraak. Nu is het duidelijk dat men om grote dingen te zeggen grote woorden kan nodig hebben, maar de ‘dingen’ zijn bij Vansina helemaal niet zo groot, meestal passen zij in het raam van de conventioneelste en banaalste jeugdbewegingsromantiek. Als de tekst wat zegbaarder en praegnanter was, zouden vele verzen kunnen dienen als leuzen en geestelijke marsbevelen op de weg naar poëtische vaagheden als ‘Schoonheid’, ‘Liefde’, ‘Waarheid’ en... De hoofdletters niet vergeten.

Geen enkele nuance, geen woord dat even een glimp van oorspronkelijke beleving laat vermoeden. Men vraagt zich met verbazing af hoe verzen als deze nog kunnen geschreven worden:

 
O onbezonnenheid van hém die 't hoogst
 
mistrouwend stelt, verdwaasd, onwaardgen aan
 
en 't niet wil weten in wantrouwen blind.
 
Zoo stelde ik Geest op wacht: de nijvere speurder
 
dat, wat aan Hart ontgaat, mij wordt gemeld;
 
en liet het toe dat hij de Liefde vastzet
 
dat hij van tooi van wanen haar ontkleedt
 
en in 't ontluistrend licht van Waarheid dwingt.
 
Hij roept mij op. Hij heeft zijn werk volbracht.
 
Gekoord mijn Liefde aan zijn schandpaal staat.
 
Spreek ik haar oordeel? Neen, de rechterstoel
 
blijft onbezet. Ik wil zijn waarheid niet.

Eén enkel facet - het meest in het oog lopende, groteske, barbaarse - van Van Sina's dichterschap werd hier nogal scherp in het licht gesteld. Het zou onrechtvaardig zijn hem daarmee te willen doodverven. Maar wij leven in de twintigste eeuw, en worden stilaan toch beschaafde mensen...

Anderdeels leg ik graag nog eens de nadruk op het groots en indrukwekkend opzet van de dichter, rond het thema van de liefde een uitgebreide bundel te construeren met tegen elkaar afgewogen delen. En men kan zijn vreugde niet bedwingen als tussen het vele onleesbare onverwachts een parel schittert:

 
Geef gehoor aan uw schroom
 
Nader mij niet te dicht.
 
Zij mij ver en nabij
 
Gij, die nacht zijt en licht.
 
Geef gehoor aan uw schroom.
 
Blijf geheim. Onverklaard
 
als wat diep, en wat wijd, en wat vroom
 
is op aard...
 
Voed mijn droom.

Werkelijk, negen regels kunnen heel wat goedmaken.

 

Albe heeft in Kersthallel (Uitg. Heideland, Hasselt) rond het kerstgebeuren een dertiental gedichten - hoofdzakelijk Mariagedichten - verzameld met misschien paedagogische bedoelingen. Zo de bedoeling er niet was dan is er toch het feit dat deze verzen voldoen aan de vereisten om nuttig te zijn in vrome gezelschappen, waar men voor hun zeer precieuze ‘bon ton’ niet ongevoelig zal zijn. Als gelegenheidspoëzie is deze vijftigste publicatie van Albe niet zonder charme. De eerste strophe van ‘Kleine Wonder’ is zelfs geheel in de stijl van de beste Albe:

 
‘Naar Gods woord en wil
 
werd zij verkoren:
 
een roze
 
zonder doren.’

De poëzie die Erik van Ruysbeek ons schenkt in zijn bundel Overgang (Uitg. Orion, Antwerpen), in het eerste deel van deze bundel althans, is er een van fluisteringen,

[pagina 383]
[p. 383]

schemerlichten, schaduwboorden, van zacht clair-obscur en afgeronde vormen.

Zij bezit een bescheiden glans en warmte, zij zingt uit verzoeningsgezindheid jegens leven en dood, vaak precieus of romantisch. Met deze halve kwaliteiten alleen bereikt men gewoonlijk geen resultaten van blijvende waarde. Het ontbreekt Van Ruysbeek, in het eerste deel van zijn bundel, meestal aan scherpte, aan boeiende duisternis of klaarte, men zoekt te vergeefs naar fris en oorspronkelijk rhythme, hartstocht of snedige begrippelijkheid. Dit werk komt uit een arsenaal dat reeds degelijker waar afleverde, ten huize van Karel Jonckheere bv. De traditionele gemoedsdichter in Van Ruysbeek, die van stadsparken, wandelingen of huiselijke mijmeringen acht ik ten andere niet zo belangwekkend.

Ik stel meer vertrouwen in de Van Ruysbeek van de zeegedichten, niet terwille van de zee, die mij niet liever is dan om het even wat, maar omdat hij, voor de zee staande, een scherpere kijk heeft op het zijn van wezens en dingen en op hun onderlinge verhouding. De zee, symbool van het eindeloze en onbewuste, is voor de dichter als het ware een zijnsvorm tussen leven en dood. Ik houd wel van volgend gedicht als psychische waardering van het natuurverschijnsel, het is merkwaardig van beweging, goed ondersteund door de paarsgewijze rijmen en volgehouden tot het einde toe.

 
De zee is als een zee in mijn gemoed,
 
door heel zijn uitgestrektheid stuwt haar vloed,
 
door de geheimen van het vragend bloed,
 
langs het geduld van de gedachtenstoet,
 
en in de raadsels en de kronkelingen
 
van uithoeken en hersenringen:
 
tot in spelonkig toeë kringen
 
stijgt uitzichtloos haar kalme tij,
 
haar groene, dove woestenij.
 
Roof mijner wankle zekerheden,
 
verlies in haar ontalligheden,
 
ik val uiteen, bewust vergroot,
 
in haar bewusteloze schoot.

In het bijzonder was het de dichter te doen om de visie van bestendigheid in het zijn, over leven en dood heen: leven en dood zijn twee vormen van éénzelfde zijnstoestand. Men moet niet erg schrander zijn om zulke gedachte te vatten, maar het is zaak op dit oude thema een goed vers te schrijven. Dat is Van Ruysbeek een paar keren gelukt. De beste, essentieelste gedichten uit de hele bundel zijn m.i. de laatste twee: ‘Uitzicht’ en ‘Overgang’. Hier dit laatste:

 
Leven is geen begin
 
en evenmin
 
is dood een einde:
 
slechts vormen van verandering in
 
het zijnde.
 
Wat voor de ogen vloeit
 
heeft reeds gebloeid
 
en zal weer anders bloeien,
 
want alles blijft in eeuwigheid geboeid
 
aan 't vloeien.
 
De glimlach om mijn mond
 
raakt grond
 
in oud bewustzijn
 
en kan, in eeuwig nieuw verbond,
 
gerust zijn.

De volgende drie te bespreken verzenbundels bevatten debutantenpoezie. Frans Geysen schrijft in Maria Antonia. Verzen voor de Vrouw (Uitg. P. Vink, Antwerpen) van uit een tragisch levensgevoel, ‘wankel tussen geest en bloed’, en geeft daarbij uiting aan zijn idealistisch streven naar een vlekkeloze, helaas slechts onvolledig te verwezenlijken liefde tot God en de vrouw. Onmachtsgevoel jaagt de verbeelding op hol, schroeft elke gewaarwording op, maakt de zegging krampachtig en verleidt de dichter af en toe tot zware zonde tegen de goede smaak, en tegen de deugd van beheersing. De beeldspraak in volgende twee regels is, om het zachtjes uit te drukken, onzuiver:

 
‘Zoals de snee van 't mes in 't vlees zich bloedend bijt
 
Zo bond de liefde in dankgebed ook onze monden...’

Typisch voor de theatrale pose van iemand die, door zijn jeugdige leeftijd wellicht, de evenementen in zijn zieleleven nog niet naar hun juiste, d.i. betrekkelijke, waarde weet te beoordelen, is een strophe als deze, één uit de vele:

 
‘Mijn leven staat in 't teken van de vrouw
 
en in haar schaduw bloeit mijn trotse trouw.
[pagina 384]
[p. 384]
 
Ik leef in 't licht en vlekken spel der dagen
 
en stik van vragen; dorst naar tragisch wagen.’

Daartegenover dient de aandacht gevestigd op de mogelijkheden ten goede in het werk van Geysen. Heeft hij in de bundel die wij thans lezen niet altijd gevat welk voordeel er in de poëzie te halen is uit stofbeheersing en maatgevoel, dan kan toch niet ontkend dat hij over ‘matière première’ beschikt, over een goed gestoffeerde psychologie en een merkwaardig geestelijk leven. Het gedicht ‘Het Verbond’ is meer dan een bewijs van Geysen's mogelijkheden.

 
Er is een vreugde in mij,
 
een zeker weten
 
van wezens mij nabij,
 
die niet vergeten
 
en strijden: zij' aan zij'.
 
En in die blijheid bloeit,
 
een immer wijden
 
van alles wat ons boeit,
 
een niet te scheiden
 
verbond dat in ons groeit,
 
 
 
en aarde en hemel vat
 
En alle dingen
 
verinnigd, worden schat
 
voor eerstelingen
 
in eeuwenloze stad.
 
 
 
De dood heeft geen belang,
 
want hier en ginder
 
zijn broers en zusters. Vang
 
de gouden vlinder;
 
geloof en wees niet bang.

Hetzelfde euvel der gechargeerde beeldspraak bedreigt ook Pieter de Prins, in De Dansende Beul. (Uitg. Eigen Beheer, Schoolstraat, Opwijk), doch zeer sporadisch, want deze jonge dichter is bescheiden in zijn opzet, weet zich bijgevolg gemakkelijker te beheersen en zijn stem beter te plaatsen. Zijn levenswijze mineur - bij pozen kan hij zich door een schuchtere ironie voor al te ordinaire gevoels-melancholie redden - stemt sympathiek, al munt het gedicht nooit uit door enig origineel beeld of aandachtwekkend rhythme. Wijst dit op een beperkt dichterschap? Misschien. Maar binnen de perken verdient De Prins ruim krediet.

Zijn gedicht ‘Winter’ mag wel geciteerd worden:

 
De stilte in de kamer is als slaap
 
en ligt als winterbloemen op de ruiten.
 
Een fietslicht, dat plots door het donker gaapt
 
doet me nog denken aan de wereld buiten.
 
Nu dringt alweer in mij die zure pijn:
 
dat eenzaam wezen en naar binnen boren,
 
dat één met nacht en holle straten zijn
 
met vage weemoed in de tijd verloren:
 
Ben ik, O Heer, van 't zonderling geslacht
 
dat, moe gebogen, geen geluk kan dragen
 
dat, eigen beul, toch levenslustig lacht
 
om plots opnieuw naar d'uitkomst te gaan vragen?

Er is in Vlaanderen weinig verzetspoëzie en zeker geen van waarde. Dat daarmee iets te bewijzen valt voor of tegen het geestelijk reactievermogen van ons volk gelooft geen verstandig mens. Het volstaat als wij enkele dichters-met-talent bezitten, wier diepste wezen mede door de barre oorlogstijd bepaald werd, om aan te tonen dat wij niet als dikhuiden - Marc Braet zou zeggen als bourgeois - door het leven gaan. Wij bezitten ze, maar M. Braet is voorlopig niet onder hen.

Zijn bundeltje Achttien Stappen in de Storm, (Uitg. De Nieuwe Tijd, Antwerpen) bevat verzen over de meidagen veertig, over de illegaliteit, over geëxecuteerden en ten slotte een paar strijdgedichten. Deze reeksen werden betiteld met termen uit de muziek die eerder geaffecteerd dan strijdbaar aandoen: ‘Doloroso’, ‘Appasionato’ enz... Toch treft het oprecht accent van Marc. M. Braet, al weet iedereen dat men alleen met oprechtheid en zelfs met werkelijke tragische onderwerpen nog geen poëzie schrijft. Zijn beste kunnen bereikte de dichter in ‘Miserie’, waarvan hier de eerste strophe:

 
Miserie die in de wereld zijt,
 
en tussen dromen hangt geweven;
 
u bent zo vol oneindigheid,
 
gij spottend stukje eeuwigheid
 
uit 's mensens korte leven.

Het gaat natuurlijk niet op de ‘miserie’ nu eens met ‘u’ en dan weer met ‘gij’ aan te spreken, en ‘'s mensens’ is een monsterachtige genitief met twee staarten.

Jos. DE HAES.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

titels

  • over Er wacht een haven

  • over Liefdesgetijden

  • over Overgang

  • over Achttien stappen in de storm


auteurs

  • André Demedts

  • over Leo Meert

  • over Frans Geysen

  • over Pieter de Prins