Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 99 (1954)

Informatie terzijde

Titelpagina van Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 99
Afbeelding van Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 99Toon afbeelding van titelpagina van Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 99

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave



Genre

proza
poëzie
sec - letterkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 99

(1954)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 223]
[p. 223]

Jongere dichters

Paul Vanderschaeghe
Het geslepen hart
(fragmenten)

 
De voeten rustend in het witte zand
 
dat hier van eeuwen ligt, het zonlicht vangt
 
en slechts ten avond opslaat in de brand
 
heel even, wijl een lichtstraal hangt
 
tussen de wolken en de wereld bindt
 
aan het verhoopte dat verloren blijft;
 
blijven wij eenzaam als het wachtend kind.
 
Ons heeft de hoop bedrogen. Wat wij kregen
 
is slechts een lichtstraal in een schittrend glas,
 
kristallen bloemen in een glas-bokaal.
 
 
 
Nog loopt Adonis, met het gouden hoofd;
 
en Pan, de veldfluit stralend aan zijn mond,
 
dartelt de nimfen na. Zijn bokspoot spat
 
tussen de bloemen: lelietjes van dalen
 
en anemonen die heel schuchter gaan
 
tussen de halmen waar een zilverdraad
 
plots op de winden knapt en lang-uit zwaait.
 
Over de wereld schuift de purpren boot
 
van Venus, paarlemoer, en blauw-genaad.
 
Ik zag de meermin slapend in het wier
 
toen in haar flank het zon-wit stond - de lier
 
lag aan haar lende wit van wevend schuim.
 
Ik zag Adonis, stralend uit het bad
 
van het verleden, toen een regendrop
 
schitterde een ogenblik in 't glijdend licht
 
dat beven bleef, teer op zijn oge-rand.
 
 
 
Ik zou verhalen van het oude licht.
 
Ik zou verhalen van de laatste maat
 
die in elk wachtend hart moet opgelicht,
[pagina 224]
[p. 224]
 
en van de tijd dat wij, verschopt, verbeiden
 
niet meer te zien waar zich de grenzen scheiden
 
tussen verleden en toekomend goed.
 
 
 
Sluit om dit hart de wankle tijden dicht,
 
want ik wil los staan in de ring
 
van eeuwen, in het gouden licht.
 
Over de randen, zeepbel van mijn woord,
 
draagt gij, een ogenblik en dan niet meer,
 
mijn hopen en de smart om wat verglijdt.
 
De Twijfel, daemon met de zilvren fluit,
 
loopt op de tijdsrand en hij fijfert luid
 
het dwaze lied der dagen; en wat was
 
slaat in de klanken slechts één ogenblik
 
gelijk het zonlicht in een zeepbel stuk.
 
 
 
Wij zullen staan door engelen geheven
 
trots op de brug die al de grenzen bindt.
 
Wij zullen neerzien op dit land, verleden
 
waar ons een hand eens, machteloos onthief
 
aan het vertrouwde, het altijd-weer gedroomde;
 
en wat wij waren tussen 't dubbel strand:
 
stralende Adonis in de Venus-boot,
 
lokkende vrouwen, Galatheën al,
 
Posseidoons met de zilvren mond van leugen;
 
of slechts een schoonheid die bedriegt - en zelf
 
een kind gelijk - steeds weer bedrogen wordt.
 
Wij zullen zijn als toortsen aan de eeuwen
 
die ons voorbijgaan, die verleden zijn.
 
Dan valt ons vrij de mantel van de leden:
 
het glinsterlicht van eeuwen schoon beschaven,
 
't gespleten hart reeds duizendvoud geslepen.
 
 
 
Zing van het licht dat eens bewaarheid wordt.

Else van Doren
De genoden

 
In de zon lijkt het land
 
een strand
 
van de goden.
[pagina 225]
[p. 225]
 
Wij zijn genoden
 
en liggen aan de dis.
 
Het maal is één verheugenis.
 
De dagen zijn fonteinen.
 
Wij kennen geen lijn en
 
daar is geen duur.
 
Uw adem is vuur
 
vloeiend over mijn leden.
 
Wij bloeien in het Eden
 
en drinken zonder maat.
 
In deze zuivere staat
 
ephemeriden.
 
Gij gaat de droom gebieden.
 
En door die daad
 
breekt de draad
 
van de tover.
 
Het is al over.
 
Ik zie de vogels en de wind.
 
Aan de straat begint
 
de rest van de wereld.
 
Geluiden worden levend.
 
Ik vat in vogelvlucht
 
de velden, het gehucht,
 
mijn onrust en uw wanen.
 
Ik ben het ongedane
 
gemerkt in hart en bloed.
 
Ik mis uw overmoed.

Paul Snoek
Dobbelspel

Aan Anton van Wilderode
 
Ivoren teerling met uw zwarte ogen,
 
gij staart mij uitgehold en dreigend aan.
 
Wanneer gij rolt en plots'ling stil blijft staan,
 
voel ik mij een-en-twintig maal bedrogen.
 
 
 
U pletteren, nadien u zien vergaan,
 
mag ik alleen, kan ik alleen gedogen.
 
Erbarmen ligt niet meer in mijn vermogen
 
en uit mijn zwakheid kan ik niet vandaan.
 
 
[pagina 226]
[p. 226]
 
Maar neem uw dode ogen weg en stil
 
uw wild bewegen, dat ik wete
 
waarin uw dubbel spel mij storten wil;
 
 
 
bekijk ik u, dan wordt ge weer bezeten
 
door die verstorven blik, waarvan ik ril.
 
- Als ik mijn ogen sluit, dan gaat het beter. -

Maurits van Vossole
Lied voor Maria

Voor Dirk, Johan, Frank, Geert en Betje Van Doorne uit Gent.
 
Ik weet voor Maria een teder lied;
 
Wie zijn moeder niet kende verstaat het niet.
 
Zij ging door de bergen met God aan haar hart,
 
zij had bruine ogen en haarvlechten zwart.
 
 
 
Zij beminde de vlinder, het spel en de wind,
 
maar ze heeft het slechts eenmaal verteld aan een kind.
 
Zij was haastig maar zag hoe een kruisspin haar net
 
tussen heester en spar overweg had gezet.
 
 
 
Zij kwam aan een baan waar veel heidekruid stond
 
met koninklijk purper in magere grond
 
en zij hoorde de merel die speelde heel zacht
 
uit de psalmen van David het lied in de nacht.
 
 
 
En toen zong Maria, het werd plots heel stil:
 
Zij zong in September het lied van April.
 
Ik heb het nog nooit aan de kinderen verteld,
 
maar toen heeft de merel zijn snaren versteld.
 
 
 
Dan werd hij beschaamd om zijn tranen en rouw
 
en hij zocht in het bos nieuw gewaad voor zijn vrouw.
 
Hij vroeg aan de zwaardbloem een gouden bek
 
en hield met de vogels een lang gesprek.
 
 
 
Hij zong voor Maria een teder lied:
 
Wie zijn moeder niet kende verstaat het niet.
[pagina 227]
[p. 227]

Joost Verbrent
Moeder

 
Zij zit zo stil in een der oude stoelen
 
en denkt zo zacht aan de voorbije tijd,
 
die met haar leven niets meer kan bedoelen
 
dan voorbereiding op de eeuwigheid.
 
 
 
Een enkel woord... En in mij trilt een vrezen:
 
die zachte stem, dat zilvergrijze haar,
 
die tere zorg, hoelang nog zal dit wezen?
 
En 'k bid: Maak ons het afscheid niet te zwaar!
 
 
 
Ik luister niet, ik tel de vele jaren
 
en ook de weinige... zo gauw dus zal 't
 
herinnering zijn dat wij samen waren;
 
 
 
maar als mijn mond - heel even - zich versmalt,
 
ziet zij mij aan, en langs haar grijze haren
 
glijdt warm wat zon die door het venster valt.

Jules Liekens
Hazelaar

 
ik ben het stuifmeel van de tijd
 
ontvlucht aan de vochtige grond
 
waar ik gisteren stond
 
kraag rechtop de regen in
 
ik adem zonder tijd
 
de zomer ademt mij uit
 
ik ben de stille vertrouweling
 
van wilde roos en orchidee
 
mijn verste begin
 
is de zee


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

titels

  • Het geslepen hart


auteurs

  • Paul Vanderschaeghe

  • Else van Doren

  • Paul Snoek

  • Maurits van Vossole

  • Joost Verbrent

  • Jules Liekens