| |
| |
| |
Albert Westerlinck
Bij het eeuwfeest
Onze redactie heeft het als een plicht beschouwd, het honderdjarig bestaan van de Dietsche Warande niet zonder feestelijke luister te laten voorbijgaan. Zij heeft gemeend dat het werk van onze voorgangers, die als redacteurs en medewerkers gedurende honderd jaar aan de bloei en verspreiding van de nederlandse cultuur hebben gearbeid, herdenking verdient.
Wij hebben in deze jaargang de verdienstelijke redactie-leiders Jozef en Paul Alberdingk Thym, M.E. Belpaire, Vliebergh, Persijn herdacht en een kort tijdsbeeld van ons tijdschrift in die verlopen jaren geschonken. De meer recente geschiedenis, die onder het beleid stond van August van Cauwelaert, bijgestaan door Gerard Walschap, werd herdacht in een aflevering van jaargang 1945, die de Warande-vrienden nog vers in het geheugen ligt.
Ook buiten de afleveringen van ons maandschrift hebben wij dit eeuwfeest willen vieren door een feestelijke samenkomst van redacteurs, medewerkers, lezers en belangstellenden, die op zondag 13 november te Antwerpen werd gehouden. Op een academische zitting, die in het Rubenshuis plaats vond, onder voorzitterschap van de oudste onder onze medewerkers Dr. Ernest Claes, werd het woord gevoerd door Monseigneur Prof. A. Mansion, voorzitter van de Vereniging zonder winstoogmerken Dietsche Warande en Belfort en van haar Beheerraad, die het verleden en de geest van het tijdschrift in treffende woorden huldigde; door Dr. Herman Teirlinck, die de eenheid van de vlaamse letterkunde in de diversiteit van haar strekkingen en haar vrije ontwikkelingskracht op indrukwekkende wijze belichtte; door Anton van Duinkerken, die handelde over de bijdrage van ons tijdschrift tot de verbetering van de culturele en literaire betrekkingen tussen Noord- en Zuidnederland; en ten slotte door de redactie-secretaris, die de betekenis van dit eeuwfeest en de eigen plaats van Dietsche Warande en Belfort in het geheel van onze letteren in het licht stelde.
Nadien had een receptie plaats in het Rubenshuis, waarop een banket volgde, waaraan talrijke vlaamse en noordnederlandse letterkundigen van elke leeftijd - de onverwoestbare Stijn Streuvels was er de jonge ouderdomsdeken - en van alle opinies deelnamen. Vertegenwoordigers van noord- en zuidnederlandse tijdschriften en van letterkundige genootschappen brachten tijdens het banket een collegiale huldegroet aan de vereeuwigde Dietsche
| |
| |
Warande. Jozef Muls opende de reeks heildronken als de meest bejaarde onder de huidige redacteurs. Prof. Dr. Donkersloot sprak namens de hollandse Vereniging van Letterkundigen en namens De Nieuwe Stem; in plaats van Lode Baekelmans, door ziekte belet, bracht René Verbeeck de feestgroet namens de Vlaamse Vereniging van Letterkundigen; Theo Bogaerts sprak namens de ‘Scriptores Catholici’ en Prof. Dr. Rogier namens het noordnederlandse Thymgenootschap, Gabriel Smit namens Roeping, Anton Van Duinkerken namens De Gids, Maurice Gilliams namens het Nieuw Vlaams Tijdschrift, Jan Schepens namens De Vlaamse Gids en ten slotte Dr. Jan Grauls namens de medewerkers aan de Dietsche Warande.
Zo mocht de feestviering uitgroeien tot een glanzende bevestiging van de eenheid der nederlandse letteren en van het collegiale samenvoelen van haar beoefenaars. Deze feestdag was daartoe ook het geschikte ogenblik. Immers, de hulde die wij wilden brengen aan die honderden kunstenaars en schrijvers, noord- en zuidnederlanders, die langs het tijdschrift om de nederlandse beschaving hebben gediend, bood ons meteen gelegenheid om ons over een kostbare continuïteit en een niet minder kostbare eenheid in onze nederlandse letterkunde te verheugen. Voor de Vlaming geldt daarbij nog als verheugende omstandigheid dat het tijdschrift door zijn geschiedenis niet enkel de eenheid van noord- en zuidnederland als literair beschavingsgebied demonstreert, doch tevens, sinds het naar het zuiden overkwam, getuige en werktuig mocht zijn van de groei tot volwassenheid en de vlaamse letteren en het vlaamse intellect.
Dietsche Warande en Belfort is nu in het nederlandse tijdschriftwezen als het ware een instelling geworden. Deze omstandigheid schenkt aan hen, die zich om het welzijn van het tijdschrift moeten bekommeren, bijzondere geruststellingen, bijzondere vreugden en ook bijzondere verantwoordelijkheid. Een instelling is geen vrije schepping. Ik geloof dat alle redacteurs, die zich in de jongste vijftig jaren met het tijdschrift hebben ingelaten, zich van dat bijzondere complex van gegeven verantwoordelijkheid én vreugde zijn bewust geweest, dat het voorrecht en het lot is van de mens die aan een dierbare instelling is verbonden. Een tijdschrift dat in de loop van een eeuw door samenloop van omstandigheden, de vastheid en traditie verwerft van een instelling, verliest door dit feit - wij moeten het wel - een deel van de mogelijkheden, die sommige andere tijdschriften in hun kortere levensduur wegens hun andersgeaarde opvatting af en toe kunnen realiseren; doch het kan anderzijds door zijn institutioneel karakter ook invloed uitoefenen en krachten ontwikkelen, die buiten het vermogen van andere kortstondiger tijdschriften liggen.
Het is bier onze plicht hen te danken die in het verleden hun beste krachten hebben ingezet om de continuïteit van Dietsche Warande en Belfort te verzekeren en ook hen, die dat op heden nog doen. Vooreerst de reeds zo dikwijls piëteitvol herdachte M.E. Belpaire, die in de laatste jaren van haar leven haar werk bestendigheid wilde geven door het stichten van de Maatschappij D.W. en B., die de betreurde August van Cauwelaert nog enkele
| |
| |
jaren heeft geleid, die later onder het voorzitterschap kwam te staan van Prof. Dr. C. Van Deyck en nadien onder de leiding van Mgr. Prof. Mansion. Wij laten dit eeuwfeest niet voorbijgaan zonder de leden van de Maatschappij D.W. en B. en van haar Beheerraad te danken om de taak die zij vervullen voor de bestendiging van het tijdschrift en voor zijn welvaart. Onze dank gaat vooral naar de Voorzitter Mgr. Mansion en naar Mgr. Belpaire, die beiden als neven van Juffrouw M.E. Belpaire haar beste idealen op het gebied van vlaams en christelijk cultuurinzicht hebben geërfd en hun edelmoedige zorg aan de welvaart van het tijdschrift blijven besteden. Bijzondere dank verdient ook Prof. J. Florquin, secretaris van het Beheer, wiens edelmoedige en daadkrachtige medewerking in de jongste jaren tot de huidige materiële welstand van het tijdschrift heeft bijgedragen.
Toen August van Cauwelaert met de N.V. Standaard-Boekhandel onderhandelde voor de uitgave van het tijdschrift, heeft hij een daad gesteld, die de grondslagen van een welvarend bestaan voor de Warande verstevigde. De redactie beschouwt het als een aangename plicht de N.V. Standaard-Boekhandel, inzonderheid de afgevaardigde-beheerder Prof. Dr. F. Van Goethem en de directeur van de firma dhr. M. De Meyer te danken om de zorg die zij aan het tijdschrift in het jongste decennium hebben besteed. Wij verheugen ons niet enkel om de voorbeeldige zorg die de Standaard-firma aan ons tijdschrift wijdt, doch tevens om de ongestoorde vriendschap die onze redactie met de directie en het personeel tien jaar lang mocht onderhouden.
Het zou onbillijk en onheus zijn indien wij ook onze abonné's en lezers niet dankten om het vertrouwen dat ze in ons stellen. Niets heeft ons in de verlopen tien jaar zo zeer verheugd als de melding dat onze lezerskring zich vernieuwde en zich verjongde.
Abonnees zullen komen en gaan. Redacties zullen elkaar opvolgen. Doch moge Dietsche Warande en Belfort in de tijd die komt zijn oorspronkelijk karakter bewaren. Ik geloof inderdaad dat het tijdschrift de plaats, die het thans in het nederlands geestesleven inneemt, vooral dankt aan zijn oorspronkelijk karakter en aan het feit dat het zijn wezen honderd jaar lang heeft gehandhaafd, het aanpassend aan de perspectieven, de noden, de stromingen van elk nieuw tijdsgewricht. Het zoeken naar evenwicht tussen traditie en moderniteit is, voorzeker in de jongste halve eeuw, een der vruchtbaarste strevingen van het tijdschrift geweest en tevens een der duidelijkste tekenen van zijn levenskracht.
Toen Thym het tijdschrift tot leven wekte had hij eerst en vooral de bedoeling de schoonheid te dienen. Hij was zelf iemand die al de uitingen zijns levens stijl gaf en al de facetten van zijn werkzaamheid tot de prachtige eenheid van een harmonische levensvorm heeft uitgebouwd. Zijn droom was: het nederlandse leven - ook het godsdienstige - stijl te geven. De Dietsche Warande zou er toe bijdragen om de zin voor het verfijnde, gestyleerde leven te ontwikkelen en de schoonheid te maken tot een algemeen-menselijke
| |
| |
levensvorm. De Dietsche Warande is die gedachte van Thym trouw gebleven: het geloof dat de schoonheid het leven van enkeling en gemeenschap hoge natuurlijke adel en zielsvoornaamheid schenken kan, heeft haar steeds bezield. Tegen alle mogelijke misverstanden in is zij er steeds toe bereid het recht op schoonheidsgeest te verdedigen.
In de esthetische inzichten van de Warande is evenwel de waardering voor schoonheid steeds verbonden geweest met de overtuiging dat de esthetische beleving bijdragen moet tot zuivering en verheffing van de menselijke geest en tot het edelste streven van de mens naar harmonie. Men kan dit ideaal der harmonische zelfverwezenlijking begrijpen in religieuze zin, zoals wij doen, ofwel het situeren op een louter aards niveau, zoals Vermeylen, doch in elk geval verklaart dit inzicht dat de Dietsche Warande, vroeger en thans, wars staat tegenover stromingen in de kunst, waarin spiritualistische synthese en menselijke harmonie niet te vinden zijn of niet worden gezocht. Ten overstaan van de excessen der impressionistische en naturalistische kunst, tegenover de zogenaamde esthetiek van het lelijke en heel wat richtingloze experimenten van deze dag, is de esthetische oriëntatie van de Warande steeds klassiek gebleven in de beste zin van dit woord. Vasthoudend aan een opvatting die schoonheidsbeleving onlosmakelijk verbindt met geestelijke cultuur en streven naar menselijke harmonie, is ons tijdschrift wel ontvankelijk voor heel wat kunstverschijnselen die in deze tijd een nieuw evenwicht of nieuwe vormen zoeken, doch loopt het in onze dagen niet mee met heel wat richtingloze experimenten noch met infra-menselijke uitbeeldingen van het leven. Ik geloof dat het zijn taak in deze tijd zeer goed vervult wanneer het, te midden van de ontluistering van de menselijkheid in deze ‘geschonden’ wereld, de hoge zending van de schoonheid voor persoon en gemeenschap bevordert, en bovendien in de (voorlopige) artistieke chaos van dit tijdsgewricht, de levende traditie van meer dan twintig eeuwen humanistische esthetiek hooghoudt en daarbij alle min of meer ordelijke pogingen tot vernieuwing steunt.
Het is steeds een kenmerk van ons tijdschrift geweest dat het de artistieke schoonheid beoordeelde en situeerde in het geheel van de menselijke cultuur. Daarom stond Dietsche Warande en Belfort steeds open voor algemene vraagstukken op gebied van geestesleven en daarom ook kon het tijdschrift de literatuur, hoe zeer ook bevorderd en verdedigd, nooit beschouwen als een soort autonome waarde, doch steeds als een al of niet waardevol bezit in het geheel van de menselijke geestesbeschaving. Wie aldus kunst en letterkunde wil beoordelen, moet weten wat beschaving is, hij moet een persoonlijk en ruim inzicht hebben in de gehele waardenschaal van de menselijke cultuur en in de gezonde normen van onze samenleving. Thym en al onze voorgangers hadden zulk klaar en ruim inzicht. Over het geheel van 100 jaar beschouwd is het wereldbeschouwend inzicht van ons tijdschrift in de waarden van kunst en cultuur humanistisch te noemen, in deze zin: dat het naar zuiver en waarheidslievend, tevens opbouwend begrip van het menselijke streeft.
| |
| |
Weliswaar is af en toe een meer supernaturalistische inslag merkbaar geweest, die de complete waardering van de schoonheid als menselijke waarde en de billijke beoordeling van gewetensvrijheid in de weg stond, doch onbetwistbaar lijkt ons dat de richting van het tijdschrift, over deze verlopen honderd jaar als geheel beschouwd, van Thym tot heden, christelijk-humanistisch is.
Thym heeft inderdaad zijn tijdschrift gebouwd op een christelijke levensopvatting, die dit levensinzicht op de ruimst mogelijke wijze wil verbinden met de menselijke waarden van natuur en beschaving. Het progressieve ideaal van de breedst mogelijke synthese van het christendom met al de nieuwe waarden die de menselijke geest, ook die van de kunstenaar, generatie na generatie voortdurend en onuitputtelijk schept, is de ziel van het tijdschrift gebleven. IJverend voor een christelijke visie op een cultuur, waarin verfijning van het gemoed, ruimheid van geest en eerbied voor al het waarlijk menselijke hun volle ontplooiingsrecht verwerven, heeft ons tijdschrift een gunstige middenpositie gehandhaafd tussen de excessen van sommige gelovigen die door religieus integralisme het geloof buiten de levende werkelijkheid bannen en anderzijds het extremisme van sommige ongelovigen die door een soort anarchistische vrijheidsopvatting de opbouwende zin voor het menselijke hebben verloren en de kunst al te licht prijsgeven aan menselijke ontaarding of artistieke chaos.
Ik ben er van overtuigd dat ons tijdschrift aldus in de loop van honderd jaar, zij het met wisselend succes, grotelijks heeft bijgedragen tot de esthetische en algemeen-culturele opvoeding van een elite onder het christelijkegeorienteërde lezerspubliek. Doch niet van dàt publiek alleen. Want Thym zag zijn tijdschrift niet alleen voor katholieke lezers bestemd: hij zag ruimer. Hij beschouwde de nederlandse cultuur, boven alle confessionele en politieke distincties been, als een onverbrekelijke eenheid. Hij wist ook dat er in onze europese beschaving gemeenschappelijke grondslagen zijn, waarop christenen en niet-christenen met elkaar kunnen samenwerken, indien zij wederzijdse eerbied voor elkaars opvattingen en tevens natuurlijk-menselijke adel bezitten. Zulke samenwerking heeft de Dietsche Warande steeds beschouwd als een edel-menselijk goed, zelfs als een christelijk ideaal. Samenwerking van alle volwaardige culturele krachten van de nederlandse stam, op grond van hun gemeenschappelijke beschavingszin, is thans nog een der idealen van de Dietsche Warande. Ik hoop dat het tijdschrift zich zal blijven beijveren om, door een ruimgezinde en eerlijke visie op de kunst- en cultuurverschijnselen, het isolement der groepen te doorbreken en de interpenetratie der cultuursferen voor alle beschaafde letterlievende lezers van ons taalgebied te helpen voltrekken, hoezeer dit opzet ook in sommige gelovige en ongelovige milieu's op misverstanden en af en toe zelfs op slechte wil moge stuiten. Dat ons tijdschrift als katholiek-georiënteerd bekend, op dit ogenblik in alle milieu's wordt gelezen en gevolgd, dankt het ongetwijfeld, naast zijn eerlijk streven naar zuiver peil, aan het feit dat het literatuur niet met apologetica of stichte- | |
| |
lijkheid verwart, dat het ruime en onbevooroordeelde aandacht schenkt aan de waardevolle artistieke verschijnselen en dat het steeds wars van enge partijzucht is gebleven.
Wij menen evenwel dat ruime ontvankelijkheid de persoonlijkheid niet mag in de weg staan en hebben de verdraagzaamheid nooit verward met een soort karakterloos neutralisme. Ik geloof zelfs dat Dietsche Warande en Belfort een deel van zijn huidige vitaliteit dankt aan zijn ruimgezinde doch beginselvaste zelfstandigheid. Tijdens het jongste decennium, sinds het na de duitse bezetting weer kon verschijnen, heeft het tijdschrift in zijn standpunten tegenover de actuele vragen van ons letterkundig leven een klare lijn gevolgd. Het heeft al het mogelijke gedaan om de schadelijke gevolgen van de naoorlogse repressie op cultureel gebied te bestrijden. Het heeft er zich steeds toe ingespannen om het letterkundig leven en de belangen van onze letterkunde aan de politieke partijenstrijd te onttrekken en in dat opzicht zowel de partijzucht van links als van rechts bestreden. Het heeft zich inzonderheid ingespannen om ons literair klimaat, in zoverre het nog besmet is door de dorperige tegenstellingen van clericalistische en anticlericale propagandageest, te saneren. Door afzijdigheid van en reactie tegen fanatisme, van links én van rechts, hopen wij te hebben aangetoond dat er hogere moeilijkheden van geestelijke samenleving weggelegd zijn voor de bewoners van dit in menig opzicht nog te klein-denkende land en menen wij als christenen het geloof, als beschaafde lieden de intelligentie en de goede smaak te hebben gediend.
Ons tijdschrift heeft er bij dit alles naar gestreefd en het is steeds zijn hoogste bedoeling geweest: de literaire maatstaf zuiver te houden en het begrip voor zuivere literaire waardering in steeds ruimere kring te verbreiden. Tegen de kuiperijen van linkse of rechtse literaire-partijmannen en propagandisten in, en - gelukkig - met steeds ruimere tegemoetkoming vanwege een ontwikkelder lezerspubliek.
Ik geloof niet dat het in de normale lijn van een volwassen cultuur ligt dat haar deelgenoten het op alle punten eens zijn. Op esthetisch gebied heeft Dietsche Warande en Belfort steeds een zeker eclectisme gehuldigd. Het is nooit het tijdschrift van een school of groep geweest, en zijn redacteurs waren meestal, zoals ook nu nog, mensen van verschillende leeftijd en met diverse esthetische opvattingen. Niettemin vertonen hun opvattingen in essentiële punten gelijkenis op grond van beginselen, waarvan ik hierboven heb gerept. Binnen dit vanzelf gegroeide kader heeft de redactie steeds de ruimste vrijheid voorgestaan op het gebied van de literaire esthetiek en critiek.
Op het gebied van de literaire ideologie heeft het tijdschrift in het algemeen letterkundig leven zijn eigen plaats ingenomen en daarbij zorgvuldig de uitersten van afzondering en van collectieve neutraliteit vermelden. Nooit de samenhang van de literatuur en van het leven uit het oog verliezend, heeft het gemeend dat het formuleren van klare tegenstellingen, wanneer dit noodzakelijk of wenselijk is, bevorderlijker is voor een levende cultuur dan een concordantie der opinies waarin de gedachten niet tot hun laatste verheldering
| |
| |
komen. Geldt dit op het gebied der literaire waardeschatting en theorie, dan a fortiori op het terrein waar het menselijk geweten in vraagstukken over de verhouding van kunst en menselijkheid wordt betrokken.
Verheugd omdat de honderdjarige Dietsche Warande in de huidige literatuur van ons taalgebied haar eigen persoonlijkheid heeft weten te handhaven en tevens bloeiend wist te houden, verheugen wij ons tevens omdat onze betrekkingen met de andere vlaamse tijdschriften, vooral De Vlaamse Gids en het Nieuw Vlaams Tijdschrift, met wie we op literair gebied relaties onderhouden, steeds hartelijk zijn geweest. Wij zijn nooit op àlle punten eens geweest en omdat wij nu eenmaal het letterkundig leven en de relaties onder letterkundigen niet kunnen zien als een kameraden-republiek zonder duidelijke principes, zijn meer dan eens de tegenstellingen scherp aan het licht gekomen. Doch ik geloof dat tegenstellingen waar ze bestonden (en ongetwijfeld nog bestaan) nooit onze gemeenschappelijke belangstelling voor de eenheid, waar die ook maar mogelijk is, hebben verzwakt, nooit de wederzijdse waardering onder onze respectieve medewerkers hebben verminderd, noch de waarlijk hoffelijke en vriendelijke betrekkingen onder de redacties hebben aangetast.
Ik verheug er mij om, met mijne mederedacteurs, dat het eeuwfeest van ons tijdschrift in zulk klimaat kon worden gevierd. Ontroerd zijn wij zeker om de eerbiedwaardige eeuw-oudheid van ons tijdschrift, doch vooral ten volle gelukkig om zijn onverminderde vitaliteit. Mogen de redacteurs en medewerkers, die in de tweede eeuw na ons komen, met nog groter talent en met onverminderde trouw aan de opvattingen van de stichter, ons werk voortzetten. Moge ten slotte, ondanks de vergankelijkheid van al het menselijk, Dietsche Warande en Belfort zijn tweede centenarium bereiken en moge dit tweede eeuwfeest worden gevierd in dezelfde bloeiende gezondheid en met dezelfde levenskrachtige geest als het eerste, dat wij het geluk hadden te beleven.
|
|