| |
| |
| |
Tirso de Molina
De heilige die geen vertrouwen had
(El condenado por desconfiado)
Bewerking van Gerard Wijdeveld
(vervolg)
Zesde toneel
Morgenschemering. Een cel. Enrico, alleen.
In duister en verslagenheid
zit je hier, dappere Enrico.
Maar laat daarom de moed niet zakken,
blijf ongebroken, onvervaard,
want dit is dé gelegenheid,
waarin je tonen moet dat je
je naam en faam terecht verdiend hebt.
Die stem doet al mijn leden beven.
Het bloed schiet uit mijn wangen. Wat?!
Waar is mijn hoge moed gebleven,
de daden die ik heb verricht?
die maar niet wijken wil! Mijn God!
Wat is dat voor een stem, die zoveel
ontzetting in mijn ziel teweegbrengt?
| |
| |
Vreemd, hij blijft maar roepen.
Mijn eigen zwakheid maakt me bang.
Hier klinkt die stem, van deze kant,
die stem, die mij zo angstig maakt.
Misschien is 't een gevangene,
die in zijn boeien klagend roept.
Bij God, het snijdt kil door mijn hart.
| |
Zevende toneel
De duivel, onzichtbaar voor Enrico, op.
Ik ben begaan, Enrico, met
diep op de bodem van een afgrond
vol raadsels en onzekerheid.
Ik ken mijzelf niet meer, mijn hart
komt niet tot rust, het rept zijn vleugels,
Is dat nu moed? Daar hoor ik 't weer!
Mijn doel is om je te bevrijden.
Hoe kan ik dat geloven, stem,
als ik niet weet, van wie je komt
De duivel toont zich aan Enrico in de gedaante van een schaduw.
Ik heb er al genoeg van. 'k Wil
| |
| |
Een stroom van kou gaat door mijn aadren.
Vandaag verwerf je nieuwe roem.
Ik heb geen hoge dunk van wat
ik nog zal kunnen. Neen, blijf weg,
die angst te hebben nu de kans
zo voor het grijpen ligt.
De duivel wenkt. Er gaat een luik in de wand open.
Vooruit, spring daar doorheen:
Glip er doorheen, vlug; vraag niet verder.
Ik zit gevangen, net als jij,
en 't is mijn doel dat jij weer vrijkomt.
Gedachte, schaf mij raad, zeg mij:
moet ik de vrijheid zoeken? Ja,
natuurlijk! Moed geeft mij de angst
voor wat mij aanstonds wacht, de dood.
Ik ga. Maar waarvan komt dit beven?
Roept een andre stem mij?
| |
| |
Pas op dat gij niet verder gaat!
Laat er u niet toe drijven!
Wee u, als gij de cel verlaat!
Enrico, gij moet blijven!
Die stem die door de lucht heen klinkt
raadt mij het omgekeerde aan
van wat jij mij hebt voorgehouden.
Jij spoort mij aan om heen te gaan,
die stem weerhoudt mij en zij zegt
dat 't beter is om hier te blijven
Enrico, is die stem. Het is
je angst die je dat horen doet.
Wanneer ik blijf, betekent dat
mijn dood. Je hebt gelijk. Ik ga.
Enrico, sta! Niet uit de cel!
Laat u zo ver niet drijven!
Gaat gij eruit, dan sterft gij wel,
maar niet, als gij zult blijven!
Ga ik eruit, dan moet ik sterven,
en blijf ik hier, dan zal ik leven,
Het is je allerlaatste kans.
Blijven is beter, dunkt mij toch.
De angst, de angst doet je dat denken!
Enfin, ben je zo blind, blijf dan
maar in 't gevang. Je zult wel merken
dat je een slechte keus gedaan hebt.
| |
| |
| |
Achtste toneel
Die schaduw is verdwenen en
laat mij verward, verbijsterd achter.
Is daar dat luik? Neen, 't is er niet.
Het is een onbegrijplijk iets,
dat mij ontzet. Ben ik dan blind?
Ik heb dat luik toch goed gezien!
Wat ik maar niet begrijp, het is
die wilde angst die in mij huist.
Kan ik niet weg meer uit de cel?
Welzeker kan ik dat! Maar neen:
die stem heeft mij bevreesd gemaakt;
ze zei, dat ik dan sterven moest.
Er is een ongeluk op til,
dat zegt me mijn ontsteltenis.
Wat doet het er ook toe? Hier sta ik
de ramp afwachtend, die op komst is.
| |
Negende toneel
De gevangenisvoogd, eerst nog sprekend tegen personen buiten de cel, dan tot Enrico.
Ik wil alleen de cel ingaan.
De andren kunnen buiten blijven.
In moeilijkheden toont de mens
zijn eigenlijke waarde. Thans is
voor u dat ogenblik gekomen.
en maak maar niet die omslag, hoor!
Hij is nog steeds precies dezelfde!
Tot Enrico, voorlezend van een document dat hij ontrolt.
Hierbij doen wij, rechters van Zijne Majesteit de koning van Napels, uitspraak in het rechtsgeding tussen de fiscaal van Zijne Majesteit enerzijds, en Enrico, aangeklaagd en overtuigd van moord, doodslag, roof, diefstal, onverbeterlijke verstoktheid in zijn misdaden enz. enz. anderzijds. Wij veroordelen Enrico om uit de kerker, waarin hij zich sinds vijftien dagen bevindt, geleid te worden met een koord om de
| |
| |
keel. Herauten zullen hem voorafgaan en zijn misdaden aan iedereen bekend maken. Hij zal gebracht worden naar de Grote Markt en daar zal de beul hem ophangen aan een galg, hoog boven de grond. Laat niemand de vermetelheid hebben om hem van die galg los te maken zonder ons verlof en onze opdracht. Dit vonnis is onherroepelijk.
Dat ik zoiets aanhoren moet!
Wees maar blij, jij ezel,
dat je zo zwak en weerloos staat
hier voor mijn machtig sterke vuisten.
Want anders zou ik je wel leren!
Brutaliteit, Enrico, baat
u werkelijk niet meer, geloof me.
Waar het nu enkel nog op aankomt,
is dat u zich met God verzoent.
Jawel, nu ook nog preken houden?
En lesjes lezen! Godverdomme!
Stuk ongeluk, als je niet weg bent,
dan kom je hier niet levend uit!
De duivel moet je dan maar halen!
De gevangenisvoogd haastig af.
| |
Tiende toneel
Hier sta ik nu, ter dood veroordeeld,
en mijn beklagenswaardig leven
duurt nog maar een paar korte uren.
Stem, oorzaak van mijn ongeluk,
heb jij me niet gezegd, dat als
ik in de cel zou blijven hier,
mijn leven was verzekerd? Stem,
'k heb reden om jou aan te klagen:
ik sterf, omdat ik ben gebleven
terwijl ik vrij had kunnen zijn.
| |
| |
| |
Elfde toneel
Een cipier komt binnen.
Daar zijn twee Franciscanenpaters,
ze wachten buiten, voor 't geval
dat u zoudt willen biechten.
Bij God, dat is een goeie grap!
Zeg aan die paters maar, dat zij
haastig teruggaan naar hun klooster,
als ze geen kennis willen maken
met deze ketens, die ik draag!
Kom, denk eraan dat u moet sterven.
Zeker, maar 'k doe het zonder biecht.
Ik draag mijn last en pijn alleen.
Een heiden kon niet erger zijn.
Enfin, je hoort wat ik je zeg.
En pas nu op, want als ik kwaad word,
bij God, dan zul je nog de sporen
van deze ketens met je dragen.
Nu, daar doe je wijs aan!
| |
Twaalfde toneel
Wat voor rekenschap van mijn leven
zal ik God geven, nu de dood
in zicht gekomen is? Moet ik
nog biechten? 't Zou toch dwaasheid zijn.
Hoe kan ik mij ineens zoveel
zonden van jaren lang herinn'ren?
Wat een geheugen moet ik hebben
| |
| |
ik tegen God ooit heb misdreven?
Neen, het is wijzer om daaraan
niet te beginnen. God is goed
en Zijn barmhartigheid zo groot.
Ik hoop, dat die mij nog zal redden.
| |
Dertiende toneel
Pedrisco komt binnen.
Zeg, denk eraan, je staat op sterven.
En die twee paters zijn het beu
om hier voor jouw plezier te wachten.
Heb ik ze soms gezegd, dat zij
Ik zweer bij Jezus Christus
dat ik heel kwaad ga worden en
mijn razernij op jou en op
die paters eens ga koelen! Duivels,
dat mensen, die met dat doel komen,
met mij te irriteren, want bij God,
als je niet ophoudt, trap ik je
en sta me niet meer te vervelen!
Als jij maar weet, Enrico lief,
dat je zo zeker als een huis
terecht zult komen in de hel!
| |
| |
| |
Veertiende toneel
Stem, die zo vriendlijk hebt geklonken
en toch mijn onheil bent geworden,
kwam je van een of andre vijand
die zich op mij zo wilde wreken?
Jij hebt me toch gezegd, dat als ik
uit de gevangenis zou gaan,
mijn leven op het spel stond. Hoe,
hoe kan dat rijmen met het feit
dat ze me aanstonds komen halen
om me te hangen? Leugenachtig
ben je geweest, nu zie ik het.
Zeker, zelf ben 'k ook laf geweest:
ik had de kans om weg te komen
en alle straffen te ontlopen;
maar dom en laf ben ik gebleven.
Duistere schaduw, die naar waarheid
gesproken hebt en vriendenraad
mij hebt gegeven, kom terug,
nog eens: dan zul je zien, hoe ik
bij 't horen van jouw vreemde stem
mij vastbesloten zal ontrukken
daar wordt geklopt, het is gedaan,
mijn laatste kansen zijn vergaan.
| |
Vijftiende toneel
Aan de deur praat een cipier met Anareto. Dan komt deze, moeizaam strompelend, de cel binnen.
Praat nog maar eens. 't Zou kunnen wezen,
dat zijn steenharde hart toch door
uw witte haren werd geroerd.
Enrico, jongenlief, het doet
mij leed, dat ik je vinden moet
zo zwaar geboeid in dit cachot.
Maar toch is er nog reden tot
verheugenis: door Gods genade
mag je nog boeten voor je daden.
Zalig degene die zijn schuld
betaalt, en van berouw vervuld
van hier vertrekt. Een loze schijn,
een schaduwbeeld is al de pijn
| |
| |
die we hier lijden kunnen, neven
de pijnen van het andre leven.
Ondanks de kwaal, die mij het gaan
een kwelling maakt, ben 'k opgestaan
en heb, om nog met jou te praten
strompelend mijn bed verlaten.
Neen, 'k weet nog niet goed,
of ik van jou aanvaarden moet
die naam, Enrico, ook al schijn
ik wreed en harteloos te zijn.
dat tegen mij nog vader zegt
een zoon, die God niet meer erkent.
mijn zoon niet meer. De wet, die ik
voor ogen houd elk ogenblik,
is jouw wet niet. Dat houdt ons beiden
als vreemden van elkaar gescheiden.
Enrico! Laat dat trots gedrag!
Wil nu je toestand toch verstaan:
je kan de dood niet meer ontgaan.
Je weet, het vonnis is geveld,
aanstonds wordt je terechtgesteld.
Niet willen biechten, nu 't zo staat,
't is erger dan het ergste kwaad.
En twijfel niet, dat wie zo doet,
zelf alle schade dragen moet.
Enrico, als je wraak wil nemen
op God, Die troont hoog in de hemel,
besef, dat die vermetelheid
alleen jou naar de hel toe leidt.
't Is even dwaas en even erg
als vechten met een trots, een berg.
| |
| |
De berg, de rots blijft ongeschonden,
maar wie hem raakt, die krijgt de wonden.
Wie God wil tergen en trotseren,
denkende daarmee Hem te deren,
is net als een die spuwt omhoog:
de fluim valt in zijn eigen oog.
Je dood staat vast. Ach, laat je raden:
belijd aan God je boze daden;
dan zal Hij alles graag vergeven
en wordt je dood je nieuwe leven.
Wanneer je nog mijn zoon wil zijn,
doe wat ik vraag en kom tot inkeer.
Anders - al doet het nog zo'n pijn -
erken ik je niet als mijn kind meer.
Vader, houd op! Ja, het gebeurt!
Dat u zo zielsdroef om mij treurt
noodzaakt mij meer om mij te buigen
- daarvoor is God mij tot getuige -
dan al mijn eigen pijn en leed.
Het spijt mij, vader, dat 'k zo deed,
maar al de zonden van mijn leven
zal ik nu biechten. 'k Zal u geven
't bewijs van mijn berouw door allen
diep deemoedig te voet te vallen.
Goddank, dat je mijn zoon weer wordt!
Maar maak nu haast! De tijd is kort.
Vader, dat ik van u moet heengaan!
Enrico, zonder jou alleen staan!
Ach ogen, vroeger stralend schoon
Anareto neemt Enrico's hand.
Ik ga de dood nu tegemoet.
Geblust in al mijn moed en gloed.
Mijn ziel en mijn bestaan zijn weg,
ik zie in 't leven heg noch steg.
| |
| |
Wacht, Vader, nog een ogenblik.
Grondeloos rampzalig ben ik.
Enrico valt op de knieën.
die in Uw hoog paleis Uw voeten
op zwermen van gesternten zet,
hoor naar mijn nederig gebed!
Ik ben de slechtste mens geweest
die ooit het licht van deze wereld
heeft mogen zien; talrijker zijn
mijn zonden dan de zee zandkorrels
bespoelt op al haar stranden, maar,
mijn God, ik weet: Uw goedheid is
toch machtiger dan al mijn zonden.
Gij hebt U, om de wereld van
de schuld van Adam vrij te kopen,
vast laten klinken aan een kruis.
Laat mij verdienen dat op mij
één drup valt van uw kostbaar bloed.
En gij, dageraad van de heemlen,
vlekkeloos schone Maagd, die zijt
door stoeten engelen omstuwd
en altijd u de toevlucht noemt
van alle zondaars, bid voor mij!
Ik ben een zondaar, meer dan wie ook.
Zeg aan uw Zoon, dat Hij zich toch
herinn'ren moet, hoe Hij op aarde
Zijn tocht begonnen is. Noem Hem
nog eens de lasten die Hij heeft
der zonde uit hun dood te redden.
Zeg Hem, ja, dat ik liever duizend
doden doorsta dan dat ik nu
Hem ooit nog zou beledigen.
Er wordt aan de deur gestommeld.
Ze willen niet meer wachten.
Barmhartigheid! Meer weet ik niet!
Dat een vader dit moet beleven.
| |
| |
Het raadsel van die stem, die schaduw
is mij nu duidelijk geworden.
De stem kwam van een engel, maar
de schaduw die ik zag was Satan.
kunnen aanhoren zonder tranen?
Vader, ga nog niet weg, maar blijf,
blijf bij mij tot mijn ogen doven.
Wees nu niet bang, Enrico, God
beschermt je, Hij geeft kracht naar kruis.
Dat doet Hij vast. Hij is een zee
van goedheid en ontferming.
Vader, 'k vertrouw op God.
Laat ons nu gaan waar ze mij wachten
om mij te scheiden van dit leven,
vader, dat u mij hebt gegeven.
| |
Zestiende toneel
Een landschap in het gebergte. Een beekje. Wilgen en andere bomen. Paulo komt op.
Moe ben ik van het lopen door
de dichte groeisels van het bergwoud.
Ik heb mijn volk alleen gelaten
en ga mij vlijen aan de voet
dat hier de onrust en het leed
wat willen wijken uit mijn hart.
Jij beekje, dat met vriendelijke
geluidjes over steen en kiezel
heen dartelt en de omtrek blij maakt,
geef mij iets van jouw zorgeloosheid,
breng vreugde in mijn ziel met jouw
| |
| |
koelte en kabbelend gepraat.
En jullie, vogeltjes, door niemand
aanhoord, die steeds maar vrolijk
voortkweelt en kwinkeleert op tak
en riethalm en op geurend tijmkruid,
verdrijft met jullie lieve klanken
mijn zware zorgen en mijn onrust.
Hier op dit groene grastapijt
omrand door het glashelder water,
vergeet ik mijn mistroostigheid,
wil ik niet denken meer aan later.
Hij legt zich te slapen. De herder komt op, met de bloemkrans weer in de hand, die hij nu uit elkaar haalt.
Langs struikgewas en bomen
zoek ik mijn schaapje weer;
ik waad door wilde stromen,
spring hoog van rotsen neer.
Mijn kudde is een wonder,
en toch kan ik niet zonder
het schaap dat mij verliet.
Eens ging ik door de dalen
nu moet ik zoekend dwalen
vlocht ik die krans ineen
hij weigert en vlucht heen.
Ach, liefde kan niet doorgaan,
als hij haar steeds maar stuit.
Wie niet wil, moet teloorgaan.
Ik haal zijn krans weer uit.
Paulo is ontwaakt en heeft verbaasd naar de herder gekeken en geluisterd.
niet vrolijk, maar toch ook niet
Ach, dat verloren schaap!
Aan wat een heerlijk leven
ontvlucht het, hoeveel lasten
haalt het zich op de hals!
| |
| |
Is dat de bloemkrans niet,
met zoveel zorg ineenvlocht?
maar 't schaap is zo verdwaasd
dat het niet weer wil keren
waar 't zo goed leven is.
Maar als het eens terugkwam,
zo mild, zo goedertieren,
‘Al komen ze ook pikzwart
en toon je niet verstoord,
maar streel ze vriendelijk
en zeg ze lieve woordjes’.
Nu ja, hij is uw meester;
wat hij zegt, moet gij doen.
Dat zal ik ook heel zeker.
Maar 't schaap wil niet meer komen,
wanneer ik het terugroep.
Ik dwaal maar door de bergen
Ik baan mij door de wouden
en ruig begroeide plaatsen
Het heeft al veel gekost.
Mijn voeten, zie, zijn bloedig
van dorens en van stenen.
Meer doen, ik kan het niet.
| |
| |
Herder, gij moet niet schreien
uw jonge wangen schenden.
Wil 't schaap niet van u weten,
dan moet ge 't maar vergeten.
Ik zie geen andre uitweg.
de aarde maar weer dekken.
Hij werpt de krans op de grond.
Mijn schaapje is uw schoonheid
helaas niet waard geweest.
waar het zijn heil nu zoekt
Gij bergen, wouden, dalen,
vaarwel, 'k ga u verlaten
(hoewel, hij weet het al)
dan heeft hij enkel deernis
en 't raakt hem niet, dat hij
Ik ga met vrees en schaamte
voor wat hij mij zal zeggen.
Ik hoor hem al: ‘Jij herder,
Ik zal iets willen zeggen,
maar 'k weet geen enkel antwoord
| |
Zeventiende toneel
het lijkt wel of 't wéér slaat
Wat moet ik ervan denken?
Zijn duistre woorden geven
een raadsel op. Ik weet niet
hoe ik het op moet lossen.
Er klinkt muziek. Twee engelen dragen een menselijke gedaante naar de hemel.
| |
| |
klinkt daar, hoog, in de verte.
dan dragen daar twee eng'len
Ach, ziel, gij zijt gelukkig!
gij zijt daar waar gij vindt
.................................
Gij zult in vreugde leven,
gij gaat God eeuwig zien.
Ach, mij is niet gegeven,
Geen goed is mij gebleven.
dan God mij kan vergeven.
Mijn kansen zijn vergaan!
| |
Achttiende toneel
Galvan komt buiten adem aanrennen.
Paulo, een grote troep rukt aan,
ginds op de helling, tot de tanden
gewapend. 't Is op ons gemunt.
Als 't leven je nog lief is, kan je
één enkel ding nog doen: snel vluchten!
Ze komen snel nabij. Wanneer
je nog maar één moment blijft dralen,
word je gegrepen of gedood.
hebben de dorpen in de omtrek
samengespannen om een einde
te maken aan ons roven. 't Zijn
| |
| |
Wat zeg je? Wou je weerstand bieden?
Jij weet nog slecht wie Paulo is.
Besef je wel wat een gevaar...
Ja zeker, maar bedenk ook goed,
dat één man, die van vechten weet,
wel tegen duizend boeren opweegt.
Er wordt in de verte een signaal geblazen.
Stil, een signaal! Heb je 't gehoord?
Val aan en vrees geen kwade kans!
Toen ik nog kluizenaar was, vroeger.
toen wist ik ook wat oorlog was!
| |
Negentiende toneel
Gewapende boeren en een rechter op.
Ziezo, vandaag gaan jullie boeten
voor al de euveldaden die
je in de streek bedreven hebt.
Mijn hart wordt wild van razernij.
Als het op wrede hardheid aankomt,
Neen, dan liever sterven!
Er ontstaat een schermutseling.
Hm! Ik verkies toch maar de vlucht;
daar heb ik nu de kracht nog toe.
| |
| |
Galvan neemt de vlucht, achtervolgd door een aantal boeren. Paulo steekt met zijn degen op de anderen in. Al vechtende raken allen van het toneel.
De steken overstelpen mij!
Neen, dit is geen gelijk gevecht meer,
twintig of dertig tegen één!
Hij rent de berg op! Zie, daar gaat hij!
PAULO komt weer op het toneel. Hij bloedt uit verscheidene zware wonden.
Wat heb ik nog aan voet of hand?
Die boerenlummels hebben mij
doodlijk getroffen. Neen, ik mag nog
niet laf, niet zwak zijn. 'k Ga terug,
ik steek ze allen dood... Het gaat niet,
ik kan niet meer. Wee mij, de hemel,
die ik zo diep beledigd heb,
neemt nu een gruwelijke wraak.
| |
Twintigste toneel
Pedrisco komt op. Hij ziet Paulo aanvankelijk niet liggen.
Omdat werd vastgesteld, dat ik
geen deel had aan Enrico's schuld,
hebben de rechters mij, nadat
hij in 't publiek terechtgesteld was,
op straat gezet en ben ik, vrij,
weer naar de berg teruggekeerd.
Wat is er aan de hand? Wat hoor ik?
Het woud en het gebergte staan
in rep en roer. Kijk, boeren rennen
daarginds met sabels in de vuist.
Ze vechten. Ach, Fineo is
gevallen; daar gaan Celio
en Fabio in dolle vlucht.
Maar hier - dat is het ergste - ligt
Paulo. Hij is wel zwaar gewond!
Zijn jullie daar weer, weer opnieuw?
Lummels, ik heb mijn degen nog.
Ik ben nog lang niet dood, ik leef,
al hijg en snak ik dan naar adem.
| |
| |
Ik ben het, Paulo, ik, Pedrisco!
Pedrisco! Laat me jou omhelzen!
De boeren hebben me vermoord.
Maar ook al ben ik stervende,
van jou moet ik toch weten hoe
't is afgelopen met Enrico!
In Napels op de markt is hij
dan nog aan twijfelen, dat hij
verdoemd is, in het eeuwig vuur?
Pas op met wat je daar zegt, Paulo!
Want hij is als een christenmens
gestorven. Eerst heeft hij gebiecht
en daarna gecommuniceerd.
Naar de galg gaande klemde hij
een kruisbeeld in zijn handen, waar
zijn ogen strak op bleven staren.
Hij vroeg vergiffenis en riep
om Gods barmhartigheid, de tranen
stroomden hem over zijn wangen,
zodat de menigte verstomd stond.
En bovendien: toen hij de geest gaf,
weerklonk er op het doodstil plein
een bovenmenselijke muziek.
Nog wonderlijker werd het, nog
klaarblijkelijker: heel het volk
zag een paar engelen neerdalen,
die dragen naar de hemel toe.
Enrico, hem de slechtste mens
die ooit op deze wereld leefde?!
Hoe kan je dat verbazen, Paulo?
Je weet, dat God barmhartig is!
| |
| |
Inbeelding is 't geweest, Pedrisco!
Het was een andre ziel die jullie
daar zagen, niet die van Enrico.
Ach, God, breng Gij hem toch tot inkeer.
Bedenk toch, vriend: Enrico
hij is bij God, en zalig. Vraag
die geven aan iemand die Hem
zo zwaar beledigd heeft als ik?
Neen, twijfel toch niet langer. God
heeft ook Enrico toch vergeven!
Ja, God is goedertieren...
maar niet voor mensen zoals ik.
Ik sterf, Pedrisco! Ondersteun mij!
Paulo, toe, sterf toch als Enrico!
God heeft Zijn woord aan mij gegeven.
kan ik ook rekenen op redding.
Aan alle kanten heeft hij wonden.
De rollen zijn wel omgekeerd.
Enrico, die zo'n booswicht was,
is in de hemel, en hij, Paulo,
de vrome kluizenaar, gaat naar de hel,
omdat hij niet op God vertrouwde.
| |
| |
Ik zal het droeve lijk bedekken
met takken van die wilgeboom.
Hij snijdt takken van de boom en bedekt daar het lijk mee.
Wie zijn dat, die naar hier toe komen?
| |
Eenentwintigste toneel
De rechter, boeren, die Galvan met zich meevoeren.
Wanneer de hoofdman is ontkomen,
is dat een grove stommiteit.
'k Heb hem zien vallen, hoor, doorschoten
met honderd pijlen, en hij rolde
zo naar beneden in 't ravijn.
Wat is dat voor een man? Grijp hem!
Jongen, Pedrisco, dat gaat mis.
Je moet er ditmaal aan geloven!
Die daar was een gezel van Paulo
en medeplichtig aan zijn daden!
Een grove boerenleugen is dat.
Ik ben de dienaar van Enrico!
PEDRISCO terzijde tot Galvan
Verraad me niet, Galvan, in Gods naam!
Als jij me zeggen kan, waar zich
die hoofdman schuilhoudt, die wij zoeken,
dan schenk ik jou de vrijheid!... Nu?
U hoeft niet meer te zoeken. Paulo
Ik heb hem hier gevonden, stervend,
het lichaam overdekt met wonden.
| |
| |
Ik heb zijn lijk bedekt met takken.
Pedrisco gaat op het lijk toe om de takken weg te nemen. Eensklaps staat Paulo daar, omgeven door vuurgloed en vlammen.
Gij zoekt naar Paulo. Hier is hij,
verwezen naar het helse vuur.
Neen, van de pijnen die ik lijd
beschuldig ik geen anderen.
Ik zelf alleen, ik ben de schuld,
ik heb mijn eigen leed veroorzaakt.
Ik heb aan God gevraagd om mij
te zeggen, wat mij na mijn dood
te wachten stond, hemel of hel.
Dat was een zonde, ongetwijfeld.
En toen de vijand van de mensen
die zonde zag, toen heeft hij mij
met zijn bedriegerijen verder
in opstand tegen God gedreven.
Hij heeft mij toegesproken in de
gedaante van een engel en mij
bedrogen; was ik wijs geweest,
dan was ik ondanks zijn bedrog
toch nog gered. Maar ik had geen
vertrouwen in Gods goedertieren
barmhartigheid. Zo juist heb ik
voor God terechtgestaan. Hij zei:
‘Ga weg, verdoemde, naar de diepte
van Mijn verbolgenheid, waar gij
de eeuwen door zult blijven lijden!’
Vervloekt mijn vader en mijn moeder,
vervloekt het leven dat zij mij
gegeven hebben, maar het meest,
het diepst vervloekt ik zelf, omdat
ik geen vertrouwen heb gehad!
Hij zinkt weg en er schiet een vlam uit de aarde op.
Voor zulke dingen moet het oordeel
van ons, mensen, eerbiedig zwijgen.
Het zijn geheimen van de Heer.
Rampzalige, verdoemde Paulo!
Jullie zijn wel genoeg gewaarschuwd
| |
| |
door wat je hebt gezien. Ik geef
geen straf meer. Jullie mogen gaan.
Het ga u al uw leven goed.
Maar luister eens, Galvan. Wij zijn
nu uit die ramp gered. Wat denk je
nu voortaan te gaan doen?
om als een heilige te leven.
Als ik zo naar je kijk, vrees ik
dat je daar moeilijk in zult slagen!
wie ooit zijn hoop zou gaan verliezen,
die moet maar denken aan wat wij
Wij gaan naar Napels om dit voorval
daar aan een ieder te vertellen.
Dames en Heren, 't stuk is uit.
Een enkel woord nog tot besluit.
Gij hebt hier in dit spel aanschouwd,
hoe 't hem vergaat die niet vertrouwt.
Draag met u mee, voor heel uw leven,
de les, door Paulo ons gegeven:
dat zonde ons altijd bedreigt
en strijk en zet te pakken krijgt,
doch dat slechts wie zich laat bekoren
tot wanhoop, zeker gaat verloren.
Houdt daarom ongeschokt, altijd,
uw hoop op Gods Barmhartigheid!
EINDE
|
|