Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 102
(1957)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort–
[pagina 565]
| |
Engelse letteren
| |
[pagina 566]
| |
de persoon van een naïef politieagent, het hele boeltje stiekum en toch waardig opgevouwen. Ik kan op het werkelijk unieke karakter van dit boek niet genoeg de nadruk leggen. Meer dan om 't even welke roman is het onbeschrijfbaar en het is niet mogelijk ook maar bij benadering een idee van zijn rijkdom te geven. Vooral het referaat van Father Orfe is buitengewoon geslaagd. Het is autobiografisch en beschrijft hoe de Pater een groot deel van zijn leven in een cel doorbrengt met het schrijven van fictieve bekentenissen uit zijn even fictief vroeger leven als communist. De geestigheid in een stuk als dit kan niet anders dan u toegeeflijk stemmen voor zijn ondeugende toon. Ook het korte toneelstuk ‘The Prince of Antioch or An Old Way to New Identity’, een pastiche op Shakespeare, is meesterlijk en, wat de virtuositeit van stijl betreft, op sommige plaatsen Shakespeare waardig. Maar het hele boek door blijven de vindingrijkheid, de humor, het inzicht, de sprankelende stijlvondsten, de schitterende woordenkeus verbazen. Het is jaren geleden sinds in Engeland een roman met een komisch karakter, ondanks zijn schijnbare frivoliteit, zulke intellectuele diepte bereikt heeft. En het merkwaardigst, het verdienstelijkst van al is, dat die diepte nergens een last wordt, nergens de lichte toets van het boek komt verzwaren. Door de dolle sprongen van zijn verbeeldingsleven is het bijna surrealistisch, maar zijn basis in de realiteit blijft toch steeds solide genoeg, opdat zijn relevantie niet zou in het gedrang komen. Het is beslist één van de intelligent-geestigste boeken, die sinds jaren in Engeland verschenen zijn.
***
Ook Lucky Jim is een komisch boek, maar in vergelijking met Cards of Identity valt het terre-à-terre karakter van zijn geestigheid dadelijk op. Het komische van zijn situaties heeft veel minder met intellect te maken en staat dichter bij de klucht. De schrijver, Kingsley Amis, is in 1922 te Londen geboren. Hij studeerde in zijn geboortestad en te Oxford en is thans Professor in het Engels aan de Universiteit van Swansea. Hij leverde eerst gedurende enkele jaren bijdragen (poëzie, essay's en novellen) in verschillende tijdschriften, maar in 1954 verscheen zijn eerste boek, de roman Lucky Jim. Hij speelt zich af in een nietgenoemde universiteit, maar het is duidelijk, dat een provincie-universiteit in de zin van deze waar Amis zelf les geeft als model heeft gediend. De hoofdpersoon, Jim Dixon, is lector in de geschiedenis en, in afwachting van zijn definitieve benoeming, is het voor hem van essentieel belang, dat hij op zijn baas, Professor Welch, de best-mogelijke indruk maakt. En daarin juist heeft hij niet het geluk, dat de titel hem toeschrijft, want hij begaat de ene flater na de andere: terwijl hij voor een nacht bij de familie Welch op logement is, steekt hij zijn bed in brand, hij ontsteelt Welch-fils zijn verloofde Christine, aapt in een publieke lezing half-dronken Professor Welch en de Rector van de universiteit na, en zo meer. Dat hij hierdoor zijn betrekking kwijt raakt, is geen wonder. Maar hij is toch niet voor niets ‘lucky’ Jim, want alles komt | |
[pagina 567]
| |
ten slotte terecht. Christine, die nog een tijdje tussen Bertrand Welen en Jim geweifeld had, kiest tenslotte de laatste en haar oom biedt hem een betrekking aan, die hem heel wat beter aanstaat dan die van lector en waarop Bertrand Welch eigenlijk zijn boontjes had te weken gelegd. Van bij zijn verschijning was deze roman een daverend succes. Hij kreeg de Somerset Maugham-prijs en werd in twee jaar tijd niet minder dan vijftien maal herdrukt. Een verklaring voor zijn ongehoorde populariteit is trouwens niet zo ver te zoeken. Hij gebruikt vooreerst een intrige, die zelden, en zeker niet bij het groot publiek, faalt. De hoofdpersoon Jim wordt het hele boek door uiterst sympathiek gehouden. Hij heeft gebreken natuurlijk, maar ze zijn van het soort dat een lezer gaarne vergeeft. Zijn rivaal voor de hand van Christine is, zoals gezegd, Bertrand Welch, een kunstschilder met oneindig meer pretentie dan talent en evenveel zelfzucht als snobisme en er zijn wel geen gebreken, die een romankarakter hatelijker maken dan deze. Het ganse boek door wachten we dan ook met spanning op de ogenblikken, waarop hij door Jim Dixon zal op zijn plaats gezet worden. En die verwachting wordt niet teleurgesteld. Het duel tussen de twee, dat op sommige momenten bepaaldepische allures krijgt, is onbetaalbaar en het is niet moeilijk gans mee te leven met Jims overwinningen, vooral waar het werkelijk tot handtastelijkheden komt. In de grond beschouwd heeft het gegeven eigenlijk niets origineels, en Amis' grote verdienste is, dat hij ons een meer dan gewoon-leesbare roman gegeven heeft over het doodgewone leven. Er gebeurt hier niets sensationeels, het leven gaat zijn gang en toch verveelt het boek geen ogenblik. Want Lucky Jim is iets, dat nog niet zo alledaags is, een onvermengd en onweerstaanbaar grappig en opgewekt boek. ‘Grappig’ doet natuurlijk aan Evelyn Waugh of in dit geval meer bijzonder aan Nigel Dennis denken, maar Kingsley Amis is toch helemaal verschillend. Vooreerst ligt de satire er in Lucky Jim minder dik op, dan in vele romans van Waugh. Er is satire, van universitaire toestanden bv., maar ze is nooit bitter of vernietigend. De stijl is nergens schitterend, zoals bij Dennis en Waugh. Hij is veel meer bescheiden, zakelijk, functioneel, zeer doelmatig, maar ook wat onpersoonlijk, vooral in de dialoog. Amis slaagt er bv. wel in het innerlijk leven van zijn personages tot uiting te brengen, maar hij doet het eerder door de inhoud van en zijn latere commentaar op hun dialoog, dan door de vorm, woordkeuze en -schikking van hun spreken. De stijl heeft met het geestig karakter van het boek dan ook veel minder te maken dan bij Waugh of Dennis. Lucky Jim is trouwens ook veel minder een geestig dan een kluchtig boek. Het komische ervan ligt vooral in de onmogelijke situaties waarin Jim door eigen schuld geraakt en de fantastische vindingrijkheid, waarmee hij middelen verzint om er steeds weer uit te ontsnappen. De rol die de stijl hierbij speelt is overwegend-dienend, maar daarom niet minder belangrijk. Hij wordt echter minder opgemerkt, vooral ook, omdat ‘understatement’ er zo'n belangrijk kenmerk van is. In de beschrijvingen van die benarde ogenblikken komt Amis' onmiskenbaar komisch talent het best tot | |
[pagina 568]
| |
uiting, en er zijn passages waar het praktisch onmogelijk is niet luidop te lachen. Maar het blijft eerder gulle farce dan fijne geestigheid. Tussen alle pessimistische of in elk geval toch probleemzware romans van het ogenblik doet een boek als Lucky Jim natuurlijk deugd. Het is een waar plezier om lezen en ik kan het succes dat het bij zijn verschijning ook bij de critiek te beurt viel best begrijpen. Maar toch vraag ik me nu af, of het in andere omstandigheden ook zo'n algemeen-gunstige indruk zou gemaakt hebben. Is niet zijn succes, bij de critiek vooral, te wijten aan een soort overreactie tegen de stroom zwaartillende romans van de laatste jaren? Is het boek bij gebrek aan iets anders niet overprezen? Bij nader toekijken komen wel enkele ernstige tekortkomingen aan het licht, die de auteur door zijn aanstekelijk goed humeur had weten te verdoezelen. De schildering van het universitair milieu, waarin het boek zich afspeelt, en van de positie, die de hoofdpersoon erin bekleedt, is weinig overtuigend. Jim Dixon is toch lector aan een universiteit! Welnu, van intellectuele bekommernissen is bij hem bitter-weinig te bespeuren. In zijn studietijd koos hij steeds de gemakkelijkste vakken. Thans is het nog zijn taktiek om van 't even welk boek zo weinig mogelijk te lezen. Hij heeft niet de minste intellectuele ambities. Die van zijn baas zijn slechts pseudo-intellectueel: Professor Welch is te maniak en te kinds om een noemenswaardige intellectuele rol te kunnen spelen. Bij de keuze van de lesgevers spelen wetenschappelijke verdiensten slechts een zeer ondergeschikte rol. Wie ooit aan een universiteit gestudeerd heeft, zal ongetwijfeld kennis gemaakt hebben met een heleboel rommel, maar hier lijkt me de onbenulligheid toch onverdraaglijk overdreven. Een universiteit met zó weinig intellectueel leven als degene die hier wordt voorgesteld is eenvoudig ondenkbaar. En dat intellectueel leven is een te belangrijk aspect van het milieu, dat Amis beschrijft, opdat hij zou kunnen opwerpen, dat hij het eenvoudig buiten beschouwing heeft gelaten. Ik herinner me dat Somerset Maugham naar aanleiding van Lucky Jim een scherpe brief naar de Sunday Times (25 dec., 1955) schreef, waarin hij er zijn genoegen over uitsprak, dat hij toch de tijd niet meer zal beleven wanneer mensen als ‘Lucky Jim’ de wereld zullen erven. Het was zeker verkeerd en onvriendelijk vanwege Maugham zijn aanval zo persoonlijk en tevens zo algemeen te maken, maar er was toch enige grond voor zijn uitspraak, want het intellectueel leven, zoals Amis het voorstelt, verliest toch een groot deel van zijn waardigheid en charme. En als Maugham Lucky Jim te ernstig neemt, dan heeft Kingsley Amis er zelf schuld aan, want Maughams aanval was blijkbaar ingegeven door de hele strekking van het boek, en niet door een toevallige passage die tegenviel. Hoewel voor de rest de levensweergave wel overtuigend is, blijft ze in twee opzichten zeer beperkt. Vooreerst worden uitsluitend menselijke relaties beschreven. Zelden of nooit krijgen we een kijk op een bredere achtergrond van natuur of bovennatuur. Maar ook in diepte blijkt de karaktertekening beperkt. De personages zijn wel treffend, maar oppervlakkig beschreven. Van een diepere psychologie of al was het maar een bewustzijn - zonder daarom | |
[pagina 569]
| |
noodzakelijk direkte beschrijving - van een diepere psychologie, waarin ook morele of spirituele bekommernissen zouden meespelen, is er geen spraak. In een mensenleven komt het vóór alles op chance aan, dat is de filosofie van Jim Dixon: ‘It was luck you needed all along.’ (p. 208) en het is op die filosofie dat het opgewekt karakter van het boek hoofdzakelijk steunt. Maar een opgewektheid, die berust op het negeren, i.p.v. het overwinnen van levensmoeilijkheden kan niet blijvend zijn. Vroeg of laat zal de spirituele leegte van dit boek zijn bijval in de weg komen te staan.
***
De tweede roman van Kingsley Amis, That Uncertain Feeling, verscheen in 1955. Aan de geslaagde openingsscène in de bibliotheek, waar de verteller en hoofdpersoon van het boek werkzaam is, merkt men dadelijk, dat de stijl aan losheid, vlotheid en zekerheid van toets gewonnen heeft. Het boek verhaalt helemaal in de eerste persoon de geschiedenis van John Lewis, de prozaïsche, kleinburgerlijke assistent-bibliothecaris met een gelukkig huishouden en twee kinderen, die in de handen geraakt van een ‘femme fatale’ uit de hogere wereld, Elizabeth Gruffydd-Williams, en die tenslotte tot inkeer komt. Interessant is deze roman, omdat hij een nieuwe noot brengt in het werk van Amis, namelijk overspel en (zeer laat) de morele implicaties ervan en (veel minder) de weerslag ervan op het huwelijksleven van John Lewis en zijn vrouw Jean. (Het huwelijk van Elizabeth wordt niet beschouwd, het is sedert lang toch praktisch te niet.) Het amoreel karakter van Lucky Jim was opvallend. Leugen, bedrog, onverdraagzaamheid, lauwheid, het werd alles zo licht opgenomen en beschreven, dat van geweten haast geen spraak is. Deze toestand is bij het begin van That Uncertain Feeling nog dezelfde. Als een karakter enige wroeging heeft over één of andere misstap, dan is ze spoedig vergeten en tot een herziening van zijn handelwijze leidt ze om zeggens nooit. De fout is niet, dat door de auteur geen morele gevolgtrekkingen gemaakt, of morele oordelen geveld worden, want dat is ook niet nodig. Maar het is te duidelijk, dat bij de schrijver vaak zelfs geen morele bedenkingen opkomen als hij bv. eens een dubbelzinnige situatie beschrijft. Hij hoefde ze ons nog niet uitdrukkelijk mee te delen, maar het had zijn boeken zonder twijfel verrijkt als hij ze eenvoudig had gehad, want dan was er toch wel iets van doorgeschemerd. Welnu, in deze situatie komt in de loop van That Uncertain Feeling enige verandering. De grote verleidingsscène is hier prachtig uitgewerkt (p. 114-122) en het bewijs dat er vanwege de auteur niet de minste welgevallige medeplichtigheid mee gemoeid is, dat hij boven de handeling staat en ze blijft beheersen, is wel, dat hij tijd vindt om de belachelijke kant van het hele toneel zeer grappig tot zijn recht te laten komen: de passie van John, de verteller, kan deze van Elizabeth niet volgen, en dat leidt in dit geval tot een zeer pijnlijk-potsierlijke situatie. | |
[pagina 570]
| |
Een andere aanduiding van een beginnende morele bewustwording is merkbaar in de beschrijving van Lewis' karakter. Nadat hij dus een tijdje betrekkingen gehad heeft met deze Elizabeth, maakt hij op zeker ogenblik de volgende bedenking: ‘For what seemed the first time I realised that, behind the clumps of rocks earlier that evening, I'd been just as prepared, during those few seconds, to lie down on the sand with the dentist's mistress as I'd been to do the same with Elizabeth.’ (p. 211) Het besef van zijn eigen verwording, dat Lewis hier toont, is hoopvol en leidt ten andere op het einde van het boek tot resultaten: hij laat Elizabeth in de steek, verzoent zich met zijn vrouw en weerstaat aan een nieuwe bekoring. ‘Then I thought of what I was going to do. Since I seemed to have piloted myself into the position of being immoral and moral at the same time, the thing was to keep trying not to be immoral, and then to keep trying not to be immoral, and then to keep trying might turn into a habit. I was always, at least until I reached the climacteric, going to get pulled two ways, and keeping the pull from going the wrong way, or trying to, would have to take the place, for me, of stability and consistency. Not giving up was the important thing.’ (p. 239-240) Dit is een nieuwe noot en een prozaïsche, haast oneerbiedige manier om een mooi menselijk ideaal uit te drukken. Maar toch moet ik er dadelijk bijvoegen, dat deze vernieuwing nog zeer beperkt blijft. Het moreel karakter van het boek is nog steeds zeer primitief. Elizabeth is amoreel, ze heeft praktisch geen geweten meer. Maar vermits het juist de bedoeling is van de auteur haar zo voor te stellen, blijft ze hier buiten beschouwing. Interessanter is het geval van John Lewis zelf. Hij heeft wel gewetenswroegingen, af en toe geeft hij wel blijk van moreel inzicht, maar het is kenschetsend dat het alles op een zuiver-natuurlijk plan blijft en nooit terugslaat op een diepere, godsdienstige ondergrond. Het objectief-kwade van wat hij uitsteekt ziet hij zelden in; het zijn eerder de gekwetste gevoelens van zijn vrouw, die hem plagen, nooit bv. het besef, dat hij een Hoger Wezen zou geraakt hebben. De enige keer, dat God in verband met Lewis vernoemd wordt, is het zo terloops, dat de passage in de rest van het boek niet de minste rol meer speelt (p. 150). Nooit wordt de handeling ook maar een ogenblik ‘sub specie aeternitatis’ gezien. Ik wens hier echter niet verkeerd begrepen te worden: wat voorafgaat is eerder een descriptieve dan een critische beschouwing. Esthetisch gezien kan of wil ik er de schrijver geen verwijt van maken, dat het moreel karakter van zijn personages zo ondiep is en niet in een religieuze ondergrond nestelt. Het is zijn volle recht. Maar toch moet worden toegegeven, dat dit feit hem heel wat mogelijkheden ontneemt. Het is bv. quasi uitgesloten dat een schrijver met dergelijke karakters uit een morele situatie haalt wat eruit te halen valt. De diepte van inzicht in de menselijke ziel, die andere, grotere romanciers weten te bereiken, veronderstelt in de personages een sterk-ontwikkeld moreel bewustzijn, meestal met religieuze ondergrond, dat de behandeling van grensgevallen mogelijk maakt, want het is dààr, dat hun waarde als schrijver best kan worden getoetst. | |
[pagina 571]
| |
That Uncertain Feeling heeft nooit het succes gehad van Lucky Jim en dat is begrijpelijk. Als karakter is de hoofdpersoon John Lewis ongeveer een heruitgave van ‘lucky Jim’, met zoals gezegd, na een tweehonderdtal bladzijden een nieuwe, morele dimensie. Belangrijker is nog, dat de frisse indruk van opgewektheid en levensvreugde, die Lucky Jim wist te geven, in de tweede roman sterk verzwakt is. Dit schijnt erop te wijzen, dat het een indruk is, die vlug verschaalt, maar voor een deel ligt de schuld toch ook bij de auteur zelf, omdat een aantal komische situaties eenvoudig niet blijven overtuigen. Het valt hier, in tegenstelling tot Lucky Jim voor, dat Amis een komische vondst zozeer wil uitbuiten, dat het tenslotte allemaal erg gemaakt gaat aandoen. En van dat ogenblik af verliest elke grap haar bestaansreden. Dit is bv. het geval in hoofdstuk X, waar Lewis haast betrapt wordt in een compromitterende situatie bij Mrs. Gruffydd-Williams. De moeilijkheden, die hij heeft om ongezien uit haar huis weg te geraken, de aan Lucky Jim herinnerende overrijke verbeelding, waarmee hij zijn plan trekt, dat alles is zeer geslaagd: koddig én overtuigend. Zelfs de passage, waar hij voor de grap meisjeskleren aantrekt en zo verder moet vluchten, kan er nog door. Maar zijn latere tribulaties met dat kleed worden weldra ‘des Guten zuviel’. Van dergelijke fouten ondergaat het luchtig karakter van het boek fataal de weerslag. Maar de grootste zwakheid, van de twee romans dan, blijft hun morele onrijpheid, de lichtzinnigheid, waarmee het morele aspect van het levensbeeld dat ze schetsen, behandeld wordt. De schrijver kan opwerpen, dat hij morele verwikkelingen en implicaties zoveel mogelijk heeft willen achterwege laten in ontspanningsromans. Maar hun belang is te essentieel opdat het zou kunnen worden verwaarloosd, zelfs in een ontspanningsroman. En daarbij, wie zal zeggen, waar ontspanningslectuur eindigt en waar vormingslectuur begint? Is niet de ontspanningslectuur juist de meest vormende, omdat ze veelal zonder verdediging, oncritisch gelezen wordt? De nieuwe, opgewekte noot, die Kingsley Amis heeft laten horen, was zeker en vast welkom. Ze had echter moeten gepaard gaan met een grotere fundamentele ernst. Het is niet uit te maken of en hoeveel pose in de terre-à-terre-houding van Amis schuilt, in welke maat bv. Jim een product is van louter spel en niet 's schrijvers diepste overtuiging vertegenwoordigt. De schrijver lijkt me elders, in zijn gedichten en zijn essay's geen man zonder verantwoordelijkheidszin. Maar van het bewust opteren voor de middelmaat schijnt ook in hemzelf iets aanwezig te zijn en het volstrekt gebrek aan idealisme dat zijn hoofdkarakters kenmerkt kan moeilijk worden goedgepraat, vooral omdat het in deze romans geïdealiseerd wordt. Ook al is het een uiting van het ‘primum vivere, deinde philosophari’, dan past de manier waarop ze hier wordt gedaan allerminst. En zelfs als pose kan irresponsabiliteit nooit lang bevredigen. |
|