Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 103 (1958)

Informatie terzijde

Titelpagina van Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 103
Afbeelding van Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 103Toon afbeelding van titelpagina van Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 103

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave



Genre

proza
poëzie
sec - letterkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 103

(1958)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 125]
[p. 125]

De laatste ronde

‘1902’ van Omer Karel de Laey

Het gedicht van Omer Karel De Laey, dat in dit nummer afgedrukt wordt, staat niet in zijn verzameld werk dat door de professoren Vliebergh en Persijn werd bezorgd. In zo ver wij konden nagaan is het onuitgegeven. Het werd ons overhandigd door Z.E.H. Corneel Van den Oever, de fijnzinnige schrijver van ‘Collega en ik’, die het met de nagelaten papieren van zijn broeder heeft bewaard.

Het is geschreven op een eenvoudige witte steekkaart, in een duidelijk leesbaar handschrift. De datering ontbreekt, maar de brief waarmede het aan de bestemmeling toegestuurd werd, draagt als poststempel ‘8 juin 1902. Louvain (Station).’ (Toen nog eentalig in het Frans!) Bij het gedicht was een naamkaartje gevoegd, met volgende inhoud:

‘Heer Redacteur,

UEd. schijnt den evangelischen raad: roept en klopt, wonderwel te begrijpen. Ik heb tot uwe voldoening, een oude souvenir in een nieuw kleed gestoken en zend U de vrucht van dit herschavingswerk. Indien het gewrocht Ued. minder zou bevallen, geef ik volle toelating het eenvoudig van kant te leggen. Doch, wordt het opgenomen, gelief den tekst te drukken geheel en gansch gelijk hij geschreven staat. Voor God. Herm. zal 't adres: Dosfel advok. Dendermonde voldoende wezen.

Om. K. De Laey.’

De naam staat gedrukt, zonder titels en zonder adres. Op dat ogenblik was De Laey reeds dokter in de rechten en licentiaat in de geschied- en zedekundige wetenschappen. Hij verbleef zijn laatste jaar te Leuven, waar hij volgens zijn biografen stage deed bij advokaat Veltkamp, enige lessen volgde aan de konsulaire school en in sommige kringen, o.a. in ‘Met Tijd en Vlijt’ zeer bedrijvig was. Toen had hij reeds ‘Ook Verzen’ uitgegeven en ‘Van te Lande’ verscheen in datzelfde jaar.

Het gedicht ‘1902’ werd aan Karel Van den Oever gezonden, die Vlaams redakteur voor het ‘Jong Holland’, (‘maandschrift voor litteratuur en kunst’) was. Indien ik mij goed herinner, meent E.H.C. Van den Oever, werd het als nonsens geweigerd door de Hollandse redakteurs. Het was ook te persoonlijk, te levendig en gewoon, om door retoricijnen uit de school van Tachtig te kunnen aanvaard, laat staan gewaardeerd worden! Uit dit vers moge verder nog eens blijken dat onze moderne zakelijke poëzie niet met Elsschot of Minne, maar met De Laey begint.

A.D.

Lente

 
Als de koe koekt in de bomen
 
en de nachte gaalt weer blij,
 
is de lente weer gekomen,
 
is het weer eens mei in mij.
 
 
 
Als de wiele weer gaat walen
 
en de tor weer vrolijk telt,
 
vrij ik weer op grote schaal en
 
vaart de ooie boven 't veld.
 
 
 
Alle goud vinkt, elke mé relt,
 
elke meiké vert weer fit.
 
Eén nochtans die nu niet meetelt,
 
is de kie die somber vit.
 
 
 
G.D.

Aan een jonge vriend

Hoe meer men vordert in jaren, hoe sterker men zich vasthecht aan zijn werk. Het is niet de angst voor de dood, maar de vrees dat men niet zal kunnen voltooien wat nog voltooid moet worden. Zolang men het einde niet vermoeden kan, zolang men de korte duur van de uren niet beseft en zich ongeduldig maakt omdat de tijd niet schijnt te vorderen, is het leven eenvoudig en gemakkelijk: men kan de wereld veroveren en zelfs de mislukkingen zijn zonder betekenis, omdat men de tijd heeft om te herbeginnen. Maar als het ogenblik nadert waarop men niet meer herbeginnen kan (of dit althans vermoedt) dan kan men zich geen mislukkingen meer veroorloven. En men ontkomt niet meer aan het steeds dringender wordend besef dat alles wat men doet definitief moet zijn. Begrijpt gij wat dit betekent, gij, die van het leven nog alles te verwachten hebt? Waag avonturen, daag het leven uit, dans en experimenteer en wees niet bang voor de mislukkingen. Zij zijn een bewijs van durf en jeugd. Schrijf anders dan wij, zolang gij nog niet het besef hebt dat het ‘definitief’ moet zijn.

P.G.B.

[pagina 126]
[p. 126]

Menselijke onbestendigheid

In een roman ‘Les Avides’, (Grasset 1957) van de jongere Franse auteur Robert de Poccadaz, die aan het conflict tussen een man en een vrouw in het huwelijk is gewijd en waarin de hoofdpersonages zich onmogelijk bij elkaars karakter kunnen aanpassen, mijmert de man: ‘Ik zal haar moeten nemen zoals ze is. Er blijft mij niets anders meer over dan me bij haar karakter aan te passen. Soms dacht ik eraan haar te slaan en dan weer meende ik dat ik mijn slaafse onderworpenheid tot het uiterste moest drijven. Dan weer wilde ik haar schriftelijk uitleggen dat het zo niet langer kon voortduren. Daarna overwoog ik alles weer opnieuw zonder een oplossing te vinden, wat me aan de rand van de afgrond bracht’...

We hebben deze zelfanalyse geciteerd omdat ze o.i. typisch is voor de toestand van labiel evenwicht waarin de menselijke ziel zich bevindt. Want de held uit deze roman staat niet alleen. Vandaag vinden we redenen om iemand te haten en morgen menen we dat we dezelfde persoon moeten beminnen. We denken aan al het goede dat onze vrienden ons hebben gedaan en enkele ogenblikken daarna worden we geobsedeerd door de gedachte aan hun kleinmenselijkheid en hun evidente zwakheden. We stellen ons voor iets te bereiken maar spoedig zien we de ijdelheid van onze onderneming in en verandert onze geestdrift dikwijls in lusteloosheid.

Gewoonlijk is dit gebrek aan evenwicht te vluchtig om te bewerken dat één enkele kracht ons zieleleven gaat beheersen maar indien het gebeurt is er geen enkel instinct, zelfs dit van zelfbehoud niet, dat bij machte is om zich tegen de tyrannie van die ene ontketende kracht te verzetten. Albert Camus die in zijn ‘Réflexions sur la peine capitale’ (Calmann-Lévy 1957) op deze onbestendigheid van de mens wijst, baseert er zich op om de afschaffing van de doodstraf te eisen. Het blijkt bovendien dat die straf - in de landen waar ze nog bestaat - de misdadigheid niet heeft doen afnemen. Opdat ze zou intimideren, zou de menselijke natuur anders moeten geconstitueerd zijn dan nu het geval is en even sereen en standvastig moeten zijn als de wet zelf. Maar dan zou het een dode natuur zijn. In dezelfde zin heeft Oscar Wilde eens gezegd: ‘Het enige dat men over de menselijke natuur weet, is dat zij verandert en de systemen die mislukken zijn deze die op de onveranderlijkheid van die natuur zijn gebaseerd.’

Het wil ons bovendien voorkomen dat de moderne literatuur veel aandacht verleent aan deze menselijke onevenwichtigheid en in dit verband kunnen we o.a. Henry Perruchot citeren die in ‘La Haîne des masques’ schrijft: ‘Sinds 2.000 jaar leeft men in het westen (met uitzondering van Spanje) met het beginsel der onveranderlijke identiteit der persoonlijkheid. De westerse mens wordt geleid door het monotheïstisch ideaal dat aan iedereen een zekere gelijkvormigheid oplegt en waar men de religieuze regel heeft vervangen door de kategorische imperatief werden slechts andere door de Rede opgelegde verplichtingen vastgelegd. De romanhelden hebben steeds volgens vaste beginselen geleefd en eens dat men iets afwist over hun milieu of over hun voornaamste beginselen mocht men er zich aan verwachten dat hun ontwikkelingsgang logisch, volgens deze beginselen, zou verlopen. De avonturen van de Prinses van Clèves verlopen volgens een vaste lijn en de Gierigaard van Molière blijft gierig tot op het einde van zijn leven... In onze tijd daarentegen zegt Costals, een romanheld van De Montherlant: Je suis celui qui prend toutes les formes’...

De complexiteit van de menselijke psyche mag ons intussen niet ontmoedigen en is eerder een bewijs van onze geestelijke rijkdom en kracht dan van onze zwakheid. De hevigheid van onze instincten en gevoelens kunnen van ons een mens maken die een gevaar is voor de maatschappij, maar indien wij ons van onze sociale gebondenheid bewust zijn, redden ze ons uit de mediocriteit. Montesquieu zei over Turenne: ‘Hij heeft geen ondeugden en indien hij er moest gehad hebben zou hij verder gekomen zijn op het pad der deugd.’ De grote Sint-Paulus houdt ons bovendien voor dat zijn kracht door zijn zwakheid volkomen is geworden. In dit verband mogen we ook niet vergeten dat de H. Augustinus - cfr. A. Koestler in de hoger geciteerde ‘Réflexions’ - deze verzuchting op de lippen heeft gehad: ‘Heer, geef mij de kuisheid, maar nu nog niet’...

F.C.

Coming to London

John Lehmann, hoofdredacteur van het toonaangevend literair maandblad The London Magazine kwam een tijdje geleden op de oorspronkelijke gedachte aan enkele auteurs van naam te vragen iets te schrijven over hun intrede te Londen. De hele serie werd ten slotte zo interessant geacht dat besloten werd ze in boekvorm uit te geven. In meer dan één opzicht is dit boek inderdaad het lezen waard. Het bevat om te beginnen al proza van een aantal bekende namen uit de hedendaagse Engelse letterkunde, stukjes autobiografie van beroemde auteurs als V.S. Pritchett, J.B. Priestley, Elizabeth Bowen, John Middleton Murry, Christopher Isherwood, Alan Pryce-Jones, Rose Macaulay, Edith Sitwell. Maar het is veel meer dan een bundel literaire herinneringen van een paar generaties. De schrijvers vertellen niet alleen over zichzelf, maar ook over het Londen dat ze ontdekken. Zo geeft het boek meteen een tamelijk gedetailleerd beeld van het literaire leven in Londen

[pagina 127]
[p. 127]

tussen 1900 en nu, van coteries zowel als van afzonderlijke figuren. En ten slotte herleeft op sommige van deze bladzijden Londen zelf in zijn voorbije glorie.

Coming to London (Phoenix, 1957) is een boek dat bij ons moeilijk denkbaar is. ‘Coming to London’ betekent voor een Engelsman blijkbaar niet wat ‘naar Brussel komen’ voor een Vlaming betekent. Men kan zich zelfs afvragen of ‘naar Brussel komen’ voor een Vlaming iets meer betekent dan naar Antwerpen of naar Gent gaan. Menige Vlaming heeft in Brussel carrière weten te maken natuurlijk, maar door zijn tweeslachtig karakter kan Brussel voor ons toch (nog) niet de algemene aantrekkingskracht hebben die Londen voor de Engelsman bezit. Londen is zonder enige twijfel het cultureel centrum van Engeland en wie bv. in de literatuur naam wil maken moet bijna langs Londen om passeren. Bijna alle medewerkers aan dit boek zien in hun overkomst naar Londen dan ook een weldaad voor hun werk. Een paar onder hen, Pritchett en Priestley, erkennen uitdrukkelijk dat ze moeilijk kunnen werken zonder de stimulans van regelmatig contact met andere schrijvers. Slechts voor één enkele, voor de inmiddels overleden John Middleton Murry, viel het leven in Londen tegen. Als onbemiddelde jonge man en criticus in spe vond hij Parijs veel aantrekkelijker, omdat het daar geen belang had of men rijk was of niet. In Londen daarentegen werkte armoede isolerend. De beste schrijvers en kunstenaars kwamen bijeen in instellingen als het ‘Café Royal’, waar voor onbemiddelden geen plaats was. In dit opzicht is ook in Londen sedert de tweede wereldoorlog alleszins heelwat veranderd.

Een andere gevolgtrekking die uit deze verschillende opstellen kan worden gemaakt betreft Bloomsbury. Het is tegenwoordig zowat de gewoonte geworden om minachtend terug te blikken naar het werk en vooral naar het geestelijk klimaat van deze exclusieve aristocratische groep, maar de weldoende invloed die ze, blijkens verschillende getuigenissen in dit boek, op vele jonge talenten gehad heeft, stemt toch tot nadenken. Coming to London is nu precies geen ophefmakend boek, maar het is informatief en, door zijn anecdotische toon, vlot en aangenaam om lezen.

 

M.E.

Succes van Timmermans

Tot ons genoegen was het ons gegund een blik te werpen op de lange lijst der werken van Felix Timmermans, die tijdens de jongste twee, drie jaar in vertaling verschenen. Onnodig te zeggen dat de Duitse uitgaven van zijn werk ook na zijn dood in regelmatig tempo blijven verschijnen. Typisch is echter dat thans ook Timmermansvertalingen in de Russische zone van Duitsland het licht zien (o.m. Pallieter en Brouwer). Pieter Breughel, een boek dat in ons taalgebied door sommige critici nogal hooghartig werd bejegend o.m. door Vermeylen, verscheen voor kort te Parijs bij de bekende uitgeverij Seghers: La Vie Passionnée de Pieter Breughel. Hetzelfde boek verscheen o.m. ook zopas in het Italiaans en het Zweeds, en zal spoedig eveneens in het Tsjeks verschijnen. Het fijnzinnige Juffrouw Symphorosa verscheen als Tryptique de Noël opnieuw bij Desclée de Brouwer en in Engelse vertaling bij Mowbray en Co te Londen. De Harp van Sint-Franciscus beleeft in de jongste tijd uitzonderlijk veel bijval in het Engelse taalgebied. Het verscheen als The Harp of St. Francis te Ranchi in India, als The Perfect Joy of St. Francis bij Mowbray te Londen en onder dezelfde titel ook te New-York, waar het in talrijke uitgaven als ‘pocket-book’ werd gelanceerd. Ook te Parijs verscheen hetzelfde boek als La Harpe de St. François. In de eerstvolgende tijd zullen nog talrijke herdrukken van Timmermans te Parijs verschijnen. Ten slotte stip ik nog een vertaling aan van De Pastoor uit de bloeiende Wijngaard, verschenen in.... het Japans!

Al deze gegevens kloppen met een vaststelling die wij ook op het gebied van de Europese literatuurgeschiedschrijving de jongste jaren voortdurend hebben gedaan: in de Europese literatuuroverzichten, waar ze ook verschijnen, wordt Timmermans steeds vermeld. Hij is een der weinige Vlamingen die tot de Europese literatuurgeschiedenis behoren.

 

Alb. W.

Wies Moens zestig

Op 28 januari werd Wies Moens zestig. Ik hecht er aan hem naar aanleiding van dit gebeuren van harte te feliciteren en tevens

[pagina 128]
[p. 128]

te danken voor de schoonheid die hij als kunstenaar ons volk heeft geschonken. Er zijn sinds zijn ophefmakend debuut als expressionistisch dichter bijna 40 jaar verlopen. De tijd is veranderd. Ook in de literatuur. De roes van schoonheid en dromend levensgeluk, die Moens mij en vele generatiegenoten in onze knapentijd heeft geschonken, is onherroepelijk voorbij. Doch hij is een onvergetelijke jeugdervaring, die mij thans nog dierbaar is en ook tot de vorming van het blijvende levensbeeld het zijne heeft bijgedragen. Na veertig jaar is de poëzie van Moens niet meer actueel. Maar de historische afstand, die de snelle tijd onverbiddelijk schept, laat ons gelukkig toe vast te stellen dat deze poëzie, in de grote anthologie die de geschiedenis aanlegt, een blijvende plaats inneemt. Moens zal als een hoofdfiguur van zijn generatie moeten beschouwd blijven. En met vreugde constateer ik dat bij de jongeren, die hun literaire smaak kunnen verruimen en verheffen boven de gangbare mode van het vergankelijke moment, zijn beste poëzie steeds liefde en bewondering blijft vinden. Ik meen dat alle poëzieliefhebbers in dit kleine land, die los van politieke apriorismen of andere partijdigheden, de schoonheid kunnen beminnen om haarzelfs wil, aan de poëzie van Moens in hun hart een ereplaats blijven schenken. Moge deze zekerheid ertoe bijdragen om de dichter vreugde en vrede te schenken in zijn werk. Onze hartsgrondige wens bij zijn 60e jaar is dat hij ons nog veel schoons moge brengen.

Het lijkt mij onmogelijk in een hulde aan Moens, de dichter en de Vlaamse strijder in hem van elkaar te scheiden. Als bezield en onverzettelijk flamingant was Moens steeds een voorbeeld van radicalisme en trouw. Ook in de Vlaming, wiens opvatting en houding ik niet in alle opzichten bijtreden kon, ben ik blij de oprechtheid, de onbaatzuchtigheid, de idealistische bezieling, de onverzettelijkheid te kunnen bewonderen. Ik wou dat alle bewuste Vlamingen, vooral dan zij die door politieke opvattingen en wegen van Moens gescheiden zijn, hem het morele respect zouden betuigen dat hij ten volle verdient. Het zou getuigen van hoge gemoedsbeschaving in de leidende milieus van ons land, mochten spoedig de sancties tegen het politiek optreden van Moens tijdens de Duitse bezetting worden opgeheven, rekening houdend met de onbetwistbare kwaliteit van zijn morele persoonlijkheid. Van harte wens ik hem toe dat hij weer spoedig als vrij man de dierbare grond zijner vaderen moge betreden.

Alb. W.

 

Teksten van André Demedts, Gaston Durnez, P.G. Buckinx, Frans Claessens, Maurits Engelborghs en Albert Westerlinck.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

auteurs

  • André Demedts

  • Gaston Durnez

  • Pieter G. Buckinx

  • Frans Claessens

  • Maurits Engelborghs

  • Albert Westerlinck

  • over Felix Timmermans

  • over Omer Karel de Laey

  • over Wies Moens