Ik verheug er mij om dat deze reflexies over geloof, liefde, levensondervinding, geluk, kunst, natuur, enz. de aandachtige lezer een veelzijdig beeld geven van Timmermans' originele persoonlijkheid, die ernstiger is dan men soms meent. José de Ceulaer draagt hier eens te meer het zijne bij om de soms al te primaire visie van de critiek op Timmermans te corrigeren. Toch voldeed dit boekje mij niet geheel. Daaraan heeft De Ceulaer geen schuld, wel de speciale geaardheid van Timmermans zelf. Zijn wereldbeeld is immers grotendeels poëtisch, en al die spreuken die men losmaakt uit zijn werk kunnen onmogelijk de poëtische essentie suggereren, die grotendeels de innerlijke rijkdom is van zijn werk. Die essentie schuilt in subtiele emoties, mysterieuse sensaties, stilten van de ziel, beelden van muziek en wondere metaforen, kortom in zijn schepping zelf. Meer dan een gedeelte van Timmermans' innerlijke rijkdom biedt dit boekje dus niet, al is het boeiend en met grote zorg samengesteld. De inleiding van Paul Hardy draagt bij tot een ernstiger valorisatie van Timmermans' werk en duidt enkele belangrijke facetten van zijn persoonlijkheid aan.
Een interessant werkje uit de serie Ontmoetingen (Desclée de Brouwer), dat wij verleden maand vergaten te bespreken, is de korte studie van Adriaan de Roover over Paul van Ostayen. Dit boekje noopt er mij toe mijn mening over deze nog jonge schrijver, in zoverre hij zich aan critiek bezondigde, grotendeels te herzien. En gaarne doe ik dit. Terwijl ik tot heden van hem alleen proza meen gelezen te hebben, dat een mengsel was van ondoordachte slagwoorden, dweepzuchtige partijdigheden en soms hatelijke persoonlijke aanvallen, dwingt onderhavige studie eerbied af door haar objectiviteit en haar grondige en nauwkeurige ontledingskracht. Ik wil gaarne dit boekje hoogschatten als een der substantieelste bijdragen tot de Van Ostayen-studie. De evolutie van de dichter in haar verschillende fasen, de verwantschappen met en invloeden van Duitse en Franse dichtkunst worden goed aangeduid, en zeer goed wordt Van Ostayen in de kern van zijn dichterlijk wezen gevat. Dit betekent niet dat er nu verder op het gebied van de Van Ostayen-studie niets meer te doen is. Hier en daar mishaagt in dit boekje nog de min of meer hooghartig polemische toon, die helemaal overbodig is. Maar dit gebeurt slechts zeer sporadisch. Al is detailcritiek mogelijk - waarover we hier niet kunnen uitweiden -, toch doet dit geen afbreuk aan de waarde van deze doordachte studie.
De lezers die de moderne Nederlandse literatuurgeschiedenis wat grondiger hebben bestudeerd, weten dat er lange tijd een duister Perk-probleem heeft bestaan. Na het vroegtijdig afsterven van de begaafde Jac. Perk, werd zijn literaire nalatenschap uitgegeven door Kloos, die in de teksten van zijn gestorven vriend, met wie hij trouwens tijdens de laatste maanden in ruzie lag, wijzigingen heeft aangebracht en de schikking van de bundel, zoals Perk ze voorzag, ook overhoop gooide. De uitgave van Perk's gedichten door Kloos (1882) is evenzeer een werk van Kloos geworden als van de jong gestorvene. De onbetrouwbaarheid van de uitgave van Kloos werd duidelijk toen de handschriften van Perk aan het licht kwamen. De eerste stap werd gezet door Dr. A. Greebe, die in een Leidse dissertatie van 1915 aan de hand van het oudste handschrift bewees dat Kloos de oorspronkelijk tekst in grote mate had vervalst. Doch het beslissende inzicht werd gegeven door de literairhistorische studies van Prof. Garmt Stuiveling, die, na bestudering van het familie-archief van Perk en andere bewijsstukken, van 1934 af onbetwistbaar bewees dat Kloos er ongeoorloofde uitgave-praktijken op nahield. Belangstellenden in dit Perk-probleem, die om een of andere reden de talrijke wetenschappelijke publicaties van Prof. Stuiveling over deze kwestie niet aborderen, kunnen zich bondig op de hoogte stellen door het lezen van de uitgave van Jacques Perks Gedichten uitgegeven door Stuiveling in de bekende reeks ‘Zwolse Drukken’. Met de eerste druk van Perk worden ook de voorrede tot de bundel door Carel Vosmaer en de befaamde inleiding van Willem Kloos, alsmede enkele links en rechts verspreide critische en polemische stukken van Kloos over de Perk-kwestie, gepubliceerd. De scherpzinnige historisch-critische commentaar van Stuiveling bij al deze stukken is een bondig en boeiend relaas over het hele geval. Alle poëzielezers met enig historisch perspectief en alle leraars
in de Nederlandse letterkunde beveel ik dit boek warm aan!
Alb. W.