Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 110
(1965)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort–
[pagina 440]
| |
Kroniek
| |
[pagina 441]
| |
waakse aandacht (33, 41, 43), zijn vindingrijk verweer (21). Achter dialoog of gebaar is zijn geest voortdurend met een innerlijke gedachtengang bezigGa naar voetnoot(1). In de meeste andere trekken herkennen wij de Homerische helden. Toch is Odusseus onbetwistbaar een personage van Rose Gronon. In hem heeft zij een figuur gevonden die haar lag. Zo is er de ‘roekeloze zekerheid’ (7) en waaghalzerij, de neiging om de cycloop, de priester, het hele eiland en zelfs Poseidoon te tarten (15, 30, 11, 27, 18,) en om zijn leven ‘als inzet bij het spel’ te gooien (7, 15). Het verlangen naar gevaarvolle situaties, naar ‘het kansspel van het leven’ (32) is de kern van zijn karakter: ‘Hij had nooit iets anders liefgehad dan, ‘het roekeloze avontuur’ (23). Prachtig is het superieur egocentrisme waarmee hij dat najaagt, zonder zich om goden (23), wetten of geplogenheden (7), vaderland, of familie te bekreunen (32). Grandioos is de skepsis waarmee hij in niets anders gelooft dan zichzelf (23, 48, 70), de uitdagende onverschilligheid waarmee hij de moeilijkheden schouderophalend (22, 26, 32, 61) of met een lach (49) van zich afschudt. Zeer typisch is dit laatste. Zijn ‘spottende, bittere lach’ (23) waarvan wrevel (27), ongeduld (31), bitterheid (29) en haat (23) de voedingsbodem vormen, maakt hem onkwetsbaar. Verder typeert hem ijdele zelfvoldaanheid wanneer hij zich bedrinkt aan de bijval die hij met zijn verhalen oogst en ‘zich in de toverkracht van zijn woord (verheugt)’ (38), of meent zelfs Hermes te hebben kunnen beetnemen (62). Telkens weer bedenkt hij tevreden hoe hij is ‘de Goddelijke’ (38), ‘sterk en sluw - Heer van duizend listen’ (17, 18, 19, 57). Keerzijde daarvan is smalend neerkijken met spotwoorden als ‘het scharminkel’, ‘de afschuwelijke’ (14), ‘dat maangezicht’ (31), ‘die domme kudde’ (...) ‘dat stinkende gepeupel’ (38). Honend misprijst hij de Griekse koningen, de ‘roofzuchtige Argiven’, ‘die pompeuze dwazen’ (66) en hun ‘saai leven (...), het eindeloos oprakelen van vroegere heldendaden, het eentonige, holle bestaan’ (32), Nestor, ‘die oude nar’ (43) en ‘breedsprakerig’ (42), Menelaos, ‘die kleine, verwaande kemphaan’ (50) ‘die zo schril kon roepen en over zijn eer praten, en de machtige Agamemnoon, die zich aan alle leugens liet vangen’ (43). Zelfs de vreemdeling die hem imponeert en zich voor een god uitgeeft, poogt hij te kleineren: ‘een blinde en domme god’ (62), zoals hij over Kirke, die hem gevangen houdt, misprijzend met een ‘ze’ spreekt. (28) | |
[pagina 442]
| |
Het boek wordt echter menselijk wanneer blijkt dat, deze listenrijke, moedige en trotse waaghals zijn eigen kwetsbaarheid heeft. Aan Kirke en aan de vreemdeling heeft hij waardige tegenstanders, even snel van doorzicht en even snedig van antwoord.Ga naar voetnoot(1) Meer zelfs. In de zwerver ontmoet hij een wijsheid, een zelfvertrouwen en een kracht die hem onzeker maken (25, 40, 42). Tegen Kirkes bedwelming is hij machteloos. De ring die hem aan haar bindt, kan hij niet weggooien, hoe hij zich ook inspant (22); hij kan niet uitdenken in ‘klare, logische banen’ waar het gevaar schuilt en hoe hij zich moet verweren (62). Zijn geest is verlamd: ‘Er was geen licht meer in hem, geen rede of geen wil. Geen drang, dan naar de zelfvernietiging in haar schoot.’ (63) Zo krijgen wij een Odusseus in volle strijd, een Odusseus, die, hoe sterk en roekeloos en listig hij ook is, overweldigd wordt. Kirke en de vreemdeling zijn sterker dan hij. Herhaaldelijk moet Odusseus er het zwijgen toe doen. (49, 50) Herhaaldelijk ook verliest hij zijn zelfbeheersing (52, 54). Het gaat zelfs zover dat hij begint te wenen (56), de vreemdeling om hulp smeekt (54) en Kirke om erbarmen (63). Dan weer gaat hij genadeloos zichzelf te lijf, scheldt zich uit voor domkop (18), en dwaas (29), futloos en zwak ‘als een zwangere vrouw’ (62). ‘Hij walgde van die gedweeheid in hem, van die onderworpenheid, van die laffe neerslachtigheid’ (63). Zeer heftig zijn zijn zelfverwijten: ‘Hij sloeg met de vuist tegen zijn voorhoofd: waarom had hij zolang gewacht?’ (31) of: ‘De man rukte aan de grashalmen, die scherp tussen de stenen schoten, reet er zijn handen aan stuk. (...) Wat had hij zichzelf wijsgemaakt? (...) De vrouw had hem laten roepen, en hij had haar bezeten. Hij was in haar nacht gezonken, en had in zijn domheid gemeend dat hij zijn laatste haven had bereikt.’ (18) Hoe goed is zijn onrust getekend! Zijn gedachten draaien in een kring rond Kirke en zijn onmacht, zoals hij rusteloos over het eiland rondzwerft waarop hij gevangen zit. Hij denkt met zijn hele lichaam. Hij grinnikt, zucht, haalt de schouders op, schudt het hoofd, kromt zijn vingers, springt recht, staat even stil, draait zich om, slaat ‘in radeloze furie zijn vuisten tegen elkaar’, enz. Zijn denken is heftig en bewogen. Men lette op de vele uitroepen, het voorthollende ritme, met zijn korte striemende zinnen, die stijgende herhalingen en opstapelingen, de agressief-schreeuwende retorische vragenGa naar voetnoot(2) enz. Zoals men ziet, krijgen wij het indrukwekkende beeld van een held in | |
[pagina 443]
| |
wie na zeven jaar lethargie door een inwendige crisis en een uitwendig gevaar plots alles omgewoeld wordt. Zeven jaar heeft hij geleefd ‘in eigen tevredenheid gevangen’ (18, 23, 52), verlokt door ‘het zonnige, luie, kommerloze leven’ (52), maar ook geketend door de wil van de Vrouw’ (17, 61). Nu echter heeft als het woelen van de branding ‘zijn oude onrust (...) zijn lijf opengescheurd’. (18, 6) Hij doorziet dat zijn tevredenheid zelfbedrog geweest is. (18) Hij wil weg. Maar dan weer wil hij alles van zich afwentelen door zijn gevangenschap als vloek van Poseidoon (52) of bedrog van de goden (18) te verklaren: ‘Ze hadden (...) zijn eigen tevredenheid gebruikt om hem te bedriegen en te verstrikken’. (23) Men ziet hoe modem en indringend deze belichting van Odusseus is: een man verward in zichzelf, verscheurd en geslingerd door de contradicties van zijn eigen wezen. Vooral de monologue intérieur diept de figuur sterk uit. En toch, zeiden wij, heeft Rose Gronon met zeer veel aanpassingsvermogen en talent de primitieve geest van het Odusseusverhaal weten te bewaren. Eerst en vooral laat zij de mythische gegevens niet los. Herhaaldelijk wordt gealludeerd op ‘de tover van het Huis’ (23) en de macht van de Moeder. (54) Ook van wijn is er sprake: ‘We zullen aan dezelfde wijn drinken. Daarna kun je nooit uit mijn onsterfelijkheid weg’, zegt Kirke. (16 en ook 19) Belangrijk is echter dat deze gegevens niet functioneren als deus ex machina; zij worden de lezer aangeboden in de vorm van een soms hallucinerend surplus. Zeer bedwelmend is bijv. de beschrijving van de nacht waarin Odusseus voor het eerst Kirke bezit: ‘De tuin - een wirwar van bedrieglijke schaduwen - was vol spiedende ogen, vol ruisende zuchten, vol heimelijk gelach’. (22) Of wanneer de ring die Odusseus onschendbaar maakt, los komt aan zijn hand, ‘vallensklaar’. (54) Ook rond de vreemdeling hangt zulk geheimzinnig waas. Zijn groen-kristallen ogen (47, 48), de vleugeltjes aan de voeten (48, 55, 68), zijn kracht over de golvende zee (48), zijn alwetendheid (49 en vlg.), zijn optreden ‘oerwijs’, ‘naakt en almachtig,’ ‘oneindig zeker’ (48 40) suggereren zijn goddelijkheid zonder dat ze de lezer opgedrongen wordt; integendeel, Odusseus zelf is vol sceptische spot en probeert de rol die Hermes gespeeld heeft te minimaliseren (70). Niet alleen de mythische elementen roepen een primitieve cultuur op. Ook de manier waarop de personages mens zijn heeft een primitief karakter. Zij worden gedreven door oerinstincten: drang naar zelfbehoud, verweer en list moeten het opnemen tegen heerszucht en agressie. Alle belangrijke verhoudingen zijn op dit dualisme gegrond zoals alle dialogen een kort afgebeten bekvechten zijn. Schokkend voor onze | |
[pagina 444]
| |
gekerstende wereld is het leedvermaak dat daarmee gepaard gaatGa naar voetnoot(1). Ook de goden delen in dit primitief gevecht, waar wraaklust (17), list (47), spot en ‘onbarmhartig jolijt’ hoogtij vieren (23): ‘Ze lachen, om de angst, en om de pijn, en om het trage sterven.’ (55, 57) Als tweede drijfveer, innig met de eerste verbonden, is er de seksualiteit. Het valt op dat de schrijfster ook in ander werk een verhouding van man en vrouw bij voorkeur gespannen ziet, en dat zij de seksualiteit koppelt aan een drang naar veroveren, beheersen, onderwerpen en zelfs vernietigen. Als Aletes uitgeput op het strand aanspoelt, laat de Vrouw hem sparen - en hoewel ze dat doet uit begeerte, is haar eerste blik smalend en haar eerste woord honend (9, 11). Zo blijft het. De verhouding van Aletes en de Vrouw is een machtsverhouding. Odusseus' begeerte naar haar is een drang naar ‘zelfvernieling’ (63). Zij van haar kant houdt Aletes gevangen. Hij is haar horige, die zij zal doden en door haar meiden laten verscheuren als de tijd gekomen is. Men merkt in welke wilde gebruiken de primitieve gemeenschap van dit eiland, vooral de vrouwelijke, het agressieve aspect van de seksuele drift uitleeft. Deze machtsstrijd tussen de seksen speelt zich ook op het vlak van de goden af (47, 52). Typisch primitief in de personages van R. Gronon is ook de heftigheid van hun passies. De gestalte van Aletes valt op door de intensiteit van wat hem beweegt: de leefhonger waarmee hij zich graag ‘een roes’ drinkt aan de bittere wijn (6), of ‘grollend van jolijt’ bevrediging zoekt van zijn seksuele behoeften (56), het ongeduld dat hem ‘verteert’ (6) of de heftigheid van zijn verweer wanneer de innerlijke onrust hem het lijf ‘openscheurt’ (18) of in hem stijgt ‘als een koorts’ (31), het is alles even intens. De personages roepen en schreeuwen, lachen luid, smalen, honen en snauwen. De bewegingen zijn instinctief en heftig. Zij springen op, grijpen, lopen weg, werpen zich op iemand, rennen achterna, laten zich neervallen, gooien wijnkruiken stuk, deinzen achteruit, enz. Om de heftigheid van hun passies op te voeren doen zij een beroep op allerlei beroezingsmiddelen: kruiken en drank, vuur en tromgeroffel, dans en beschilderingenGa naar voetnoot(2). Ondanks uiterst moderne psychologische uitdieping heeft Rose Gronon dus het primitieve mensbeeld gerespecteerd. Ook de uiterlijke typering bevredigt volkomen. Het primieve van de personages wordt aanschouwelijk gemaakt in hun ‘botte’ woorden (40) en ‘luid’ gepraat, hun onbeschaafde gebaren en gewoonten zoals ‘gulzig’ in een homp | |
[pagina 445]
| |
brood bijten, ‘met brede happen’, met volle mond spreken (36) of zich de mond met de rug van de hand afvegen (38), ongepast lachen enz. De beelden die de schrijfster kiest, liggen in de lijn van een primitieve cultuur, wanneer ze alluderen op wapens, jacht, visvangst, het versnijden van wijn met water, enz. De woordkeuze is dikwijls gemeenzaam en onbeschaafd: naast gescheld en geroep verschijnen woorden als lijf (18 e.a.) smijten (19, 21) stinken (56), smerig (38), meid (56), klauwen (39) enz. Toch heeft Rose Gronon dit realisme weten te verbinden met een stilering die de sfeer van het Griekse epos oproept. We denken aan het gebruik van een stereotiepe wending als het kantelen van de nacht en van de seizoenen, de homerische vergelijkingen (55, 57), het epitheton ornans, de plechtigheid en beeldenrijkdom van de dialoog soms, archaïserende samenstellingen zoals schuimomrande zee (51) bliksemslingerende god, mergvette beenderen (13), Poseidoon, de donkergelokte (15), de bijnamen en omschrijvingen zoals Aardstoter (13), Vossetong, Heer van duizend listen, Stedebedwinger (70) enz. Daarnaast is er ook een stilering die typisch is voor Rose Gronon. We denken aan de weelderige zintuiglijkheid en vooral de warme kleurschepping (69 bijv.). Toch vermeit de schrijfster zich niet in overbodige schrijfkunst. De waarneming wordt geladen. De bittere wijn, met een nasmaak als van salpeter (6, 17), de bloemen die ‘verstrikt’ zitten tussen het gewas (23) de ‘nukkige’ winden (12) de ‘boze, gebochelde’ maan (33), de ‘kromme bek’ van de schepen en hun ‘spiedend’ boeg-oog, ‘star en waakzaam’ (15, 33), de spookachtige nacht (22) en talloze andere, soms zeer poëtische notities versterken de sfeer van brutaliteit en verweer. Ook in de motorische en mimische waarde van een overvloedig gebruik van rauwe r-klanken en verbeten occlusieven, van stotende verbrokkelde zinnen herkennen wij de zinnelijk-geworden, fysisch voelbare agressie. Tot slot mogen wij nog wijzen op de voortreffelijke structuur met haar knappe afwisseling van spanning en viering, de sterke concentratie: het verhaal speelt zich af in enkele uren, de vloeiende overgangen van monologue intérieur naar actie. Werkelijk, alles in deze novelle heeft ertoe bijgedragen om ze tot een zuiver afgeslepen meesterwerkje te maken. |
|