| |
| |
| |
[1965/8]
Fem Rutke
Rondom eindeloos
(andante tranquillo)
komt dier, plant, mens, ding -
wringt zich uit gewrichten)
De stilte in en om ons lichaam,
de oppervlakte van ons kunnen
- instinkten varen in en uit.
de onverzoenlijkheid der stromen,
het samenvloeien der beweging:
kijk in het bloedvat (in het buskruit),
kijk in de langzame eksplosie:
elk doorgangsoord, een energie.
- kijk in de stiekeme kanaaltjes:
de ogen, meen ik, van geliefden
die zich tot luchtrivieren dansen.
ik houd niet op mij te vermannen.
| |
| |
| |
1
de inboorlingen van één stem;
zwak en verjaagden, sterk
perplexen. Geef trommelslagen
voor ons netvlies. Laat ons te zien zijn
| |
2
Menszijn wil iets zijn dat
wil huid zijn van zijn houten kiemcel
en leven in zijn onderweefsel.
geen haren om zijn afgrond.
Geen schaamhaar om een pad dat doodloopt.
| |
| |
Achgod, dit doorzicht zonder einde
(en eindeloos is hopeloos
maakt melodieus als minnespelen
achgod, wat glijdt er al niet uit ons
en in de zachte delen schuilen.
Achgod, het rinkelt in de wolken:
aandoeningen als serpentines.
(de pittoreske kronkelwegen.)
(zuig ik een kracht op uit het niet.)
| |
| |
Tenslotte, deze vlakte fonkelt
En dan, dit weerlicht treft geen huis meer.
Het slaat bij onze onmacht in.
daarachter wie het meest begeren,
vervolgens drift, en lust, en lafheid.
Welaan dan! orden strijdkracht.
Oprechte boosheid leidt uw leger.
(het slachtveld wordt een eerbetoon.)
Wie is het woedendst? (Don Quichotte weer?)
| |
| |
een zwak geslacht als mankracht -
maar een hartslag, geen pantser meer
ik hoor de ruiterlijksten stilstaan.
Het sneeuwt al droefheid op verspilling.
(twee witte dekens van gemeenschap)
Het sneeuwt een groot ontsmettingsmiddel.
(voor wat zich afspeelt als een ziekte)
Men vraagt in wezen slechts
ofwel ontroering om de grap.
| |
| |
draalt hij en denkt weer,
Hij houdt nog vol daar op zijn bodem.
hij forst in nieuwe lagen,
(aan deernis) door leegte heen
- de eerstelingen van zijn toon.
Een weer van onwil in de wolken.
De luie toon voldoet hem niet.
Weerzinnig spartelt in rivieren
een tokkeling van vreemde voortgang:
DE BRUUSKE PAUZE VAN VERMOGENS.
| |
| |
Alsof de dikke waanzin damp was
een sluier van vereniging
een hiernamaals van geboorten,
de opening van cel na cel.
(het wonder werkt in woestelingen
en pioniers, horlogemakers)
Het wonder van wel ijle zorgen
sneeuwt liefelijke luchtkristallen,
de rem van luchtdruk op ons hart.
(De luchtmens stijgend uit zijn afgrond
van boven: neer / van onder: op.
niet andersom. dit is zijn tema.
hij heeft Amerika ontdekt:
de primitieven kunnen komen.
vermanend wat één aandacht mist:
| |
| |
Koortsachtig eerlijk gaat de volksmond
een maagdelijk landschap slaat de wereld.
vervolgens doet een god de stap:
Fragmenten uit een serie op tekeningen bij Muziek voor strijkers, slagwerk en celesta van Bela Bartók, geschreven in opdracht van het Ministerie van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen.
|
|