| |
| |
| |
G. de Muynck
Rik de Man - De tragedie van een vervreemding
Het was een zwoele, warme dag die 20ste juni 1953. In het kleine, goedkope appartementje, dat Rik de Man en zijn vrouw te Greng dicht bij het Mürtenmeer betrokken, drong de onaangename zurige reuk van vers gekookt varkensvoeder scherp door. Het werd iedere dag vlak onder hun appartement in grote hoeveelheden klaargemaakt. Normaal was dat al niet zeer appetijtelijk, maar in de broeiende hitte was het erger dan ooit. Het was zaterdag en als naar gewoonte moest de vuile was weggedragen worden. Het pak werd zo goed en zo kwaad als het ging in het onooglijke Fiatje 500 geborgen, dat de Man zich dank zij een lening zonder intrest had kunnen aanschaffen. Met zijn vrouw naast zich zette hij de motor in beweging.
Niet ver van het huis loopt een spoorweg. Er is niet veel verkeer. Zo weinig zelfs, dat de wegovergang niet eens afgesloten is. Waarom ook? De mensen uit de buurt kennen immers de uren waarop de enkele treintjes uit de bocht op enkele meter van de overgang in snelle vaart te voorschijn komen. Vlak vóór het spoor klimt de weg even nogal steil omdat het spoor wat hoger ligt. Tientallen malen had de Man in zijn wagentje die overgang genomen, maar altijd als het treintje voorbij was. Ook op die 20ste juni moest dat zo geweest zijn.
Moest.
Het noodlot echter wilde dat de trein die dag vertraging had en om die vertraging in te lopen in volle vaart uit de bocht kwam op het moment zelf waarop het Fiatje, waarvan de inzittenden door een haag het aankomend gevaarte niet hadden kunnen zien, het hellinkje was opgereden.
Te laat om snel terug achteruit te rijden. Te laat ook om de reddende overkant te bereiken.
Niemand heeft iets gezien. Het Fiatje werd vermorzeld, zijn inzittenden eruit geslingerd. De man was op slag dood. Zijn vrouw heeft hem enkele uren overleefd.
In het kleine dodenhuisje heb ik hem, die mijn geestelijke vader was geweest, 's anderdaags weergezien, het gezicht met het brede denkers- | |
| |
voorhoofd zo deerlijk gehavend dat de zuster mij voorzichtigheidshalve vroeg of ik er wel degelijk op aandrong hem nog eens te zien...
Twee dagen later begeleidden een paar familieleden en vrienden de twee lijken naar het kleine kerkhof, waar zij nu zijde aan zijde rust gevonden hebben, die hij in zijn drukke leven zo weinig heeft gezocht.
Weinigen kennen dat graf. Weinigen weten waar de man rust, die eens de trots én de redder was geweest van de toenmalige Belgische Werklieden Partij, de man van wie toen algemeen in alle westerse landen gezegd werd, dat hij de grootste denker was die het socialisme sedert Marx had voortgebracht, de man wiens werken, in twintig talen vertaald, de wedergeboorte van het theoretische socialisme hadden ingeluid en de weg uitgestippeld om de geestelijke armoede, het slop waarin het vastelandse socialisme was blijven steken, eens en voorgoed achter zich te laten.
Tien jaren zijn voorbijgegaan. Langzaam, heel langzaam begint de onwaardige ‘conspiration du silence’ rond de naam van Rik de Man en zijn werk en betekenis, te wijken.
De hartstochten die zijn zogeheten ‘afvalligheid’ ontketend had, beginnen te luwen. Een nieuwe generatie treedt aan. Zij heeft het drama van De Man en de Partij niet gekend. Zij heeft niet de schuldgevoelens van zovele ouderen, die het De Man nooit hebben kunnen vergeven, dat zij hem hebben moeten terugroepen om de Partij en de beweging te redden van de geestelijke aderverkalking en voor de bedreiging van het fascisme dat men voortging, in blinde zelfgenoegzaamheid en onbegrip, te zien als de ‘laatste stuiptrekking van het kapitalisme’.
Sedert meer dan twintig jaar schrijft men de geschiedenis van het Belgische socialisme alsof Rik de Man niet bestaan heeft. Als men bij officiële herdenkingen aan gebeurtenissen komt waarop De Man zijn stempel gezet heeft, glijden de redenaars eroverheen - niet altijd zonder een zekere verlegenheid. Maar gelukkig zijn er meer en meer, die zich daarover beginnen te schamen.
De jonge socialistische generatie begrijpt niet. Zij begint vragen te stellen. Zij wil weten wat er eigenlijk gebeurd is. Mogelijk begrijpt zij de afkeuring over het optreden van De Man tijdens de tweede wereldoorlog. Maar zij zal daarover haar eigen oordeel willen vellen. En men kan haast zeker zijn dat zij, minder dan de afkeuring, het doodzwijgen veroordeelt. Waarom haar dan bij voorbaat niet willen helpen? Het is voor niemand een schande bepaalde feiten na verloop van jaren in een ander licht te zien dan dat waarin zij tot nog toe geplaatst waren.
| |
| |
Dat is ook waar voor een grote partij als de onze.
Het is nu eenmaal eigen aan geestelijke taboes, dat zij hun ondermijning in zich dragen en dat niets, en zeker niet het uit-de-weg-gaan van onaangename waarheden, dit gezondmakingsproces kan tegenhouden.
De evolutie van de geesten is gelukkig reeds zo ver, dat men niet meer de vraag stelt of De Man de partij en de beweging waaraan hij praktisch zijn gehele leven had gegeven, verraden heeft. De enige vraag die vooral de jongeren zich stellen, is die naar een verklaring van de houding van De Man tijdens en na de oorlog, afgekeurd door de grote meerderheid van de leden van de partij, nadat hij jaren lang haar vaandeldrager, haar hoop en haar moreel plechtanker geweest was.
De houding van De Man lag besloten in zijn karakter en in de evolutie van de maatschappij.
Zijn evolutie is tot op een zeker punt altijd gelijklopend geweest met die van de socialistische beweging. Evenwijdigheid wil echter niet zeggen eenvormigheid en onveranderlijkheid van richting. En nu is het juist een van de grote gaven van De Man geweest, vóór de meeste anderen een verandering van de richting van het historisch gebeuren waar te nemen, die haar deed afwijken van het theoretische schema waarin het voor de anderen altijd waarneembaar en begrijpelijk was geweest. Hij kon dat, omdat hij voortdurend het eigen denken en de eigen rationele projectie van het maatschappelijk gebeuren aan zijn ervaring toetste. Deze faculteit is zoals men weet slechts weinigen gegeven. Zij brengt hen dan ook herhaaldelijk in conflict met de gangbare aanvaarding en interpretatie van dat zelfde gebeuren. Toen De Man, rebellerend tegen het klimaat van zijn burgerlijke familie en tegen de sociale onrechtvaardigheden van zijn tijd, zich met hart en ziel in de strijd voor de ontvoogding van de arbeidersklasse begon te werpen, was hij in de volste betekenis van het woord een afvallige van de klasse waarin hij was grootgebracht.
Paradoxaal genoeg was het imperiale Duitsland toen het Mekka van het internationaal socialisme. Niet alleen was de Sociaaldemocratische Partij veruit de sterkste van alle socialistische partijen ter wereld, althans wat ledental en verkiezingsuitslagen betrof. Zij was ook de - enigszins zelfaangewezen - hoedster van de socialistische leer.
De S.P.D. had in zekere zin het marxisme en zijn auteur aangehecht. Hoewel in de praktijk volkomen reformistisch, hoewel haar voornaamste leider Fritz Ebert eens zou verklaren ‘Ich hasse die Revolution wie die Sünde’, beweerde de S.P.D. trouw te zijn aan de grote beginselen van wat toen ‘der wissenschaftliche Sozialismus’ genoemd werd. Had niet
| |
| |
het marxisme bewezen, dat de evolutie van de maatschappij objectief en dus onvermijdelijk in de richting van het socialisme ging? Dat deze evolutie door niets tegen te houden was, omdat zij de resultante was van de even onvermijdelijke uitslag van de klassenstrijd? Dat de strijd om het socialisme in alle kapitalistische landen dezelfde was behoudens zekere verschillen, die toe te schrijven waren aan het verschil in historisch-kapitalistische ontwikkeling?
In al haar uitingen beklemtoonde de S.P.D. de prioriteit van het internationaal socialisme. Dit internationalisme was evenzeer een objectief gegeven als de natuur van het kapitalisme en het imperialisme. Aan zijn innerlijke contradicties moest het kapitalisme ten gronde gaan. De enige vraag die de ‘wetenschappelijke’ socialisten zich soms stelden was, of het socialisme op vredelievende wijze zou kunnen gevestigd worden of er zou komen volgens het simplistisch-marxistische schema, aantrekkelijk in zijn eenvoud en zijn schijnbare logica: ‘kapitalisme - imperialisme - wereldoorlog - wereldrevolutie’.
De internationale solidariteit van het proletariaat moest op een hoger vlak staan dan de nationale. Zij kon geen nationale grenzen erkennen.
De aantrekkelijkheid van het marxisme op jonge intellectuelen zoals De Man lag ten zeerste in het feit, dat het gebaseerd was op objectieve ontwikkelingswetten (het historisch-materialisme), die de zege van het socialisme in het vooruitzicht stelden, niet als subjectieve wens van de ontrechten en hun intellectuele verdedigers, maar als wetenschappelijke zekerheid. Tegelijk echter kwam het tegemoet aan de edelmoedige drang naar sociale rechtvaardigheid, ingegeven door de wraakroepende sociale toestanden in alle kapitalistische landen. Bij dat alles dan nog de overtuiging, dat alleen de internationale solidariteit van het proletariaat in staat was het gevaar van een oorlog, noodzakelijk gevoerd om kapitalistische belangen, te bannen.
De Man geloofde met hart en ziel in deze stellingen. Hij kon zich ook niet voorstellen dat een machtige partij zoals de S.P.D., gedrenkt in het marxisme, zoals ook hij dat begreep, zou kunnen falen als ooit het uur der beproeving zou slaan.
Dat was nochtans wat in 1914 gebeurde.
Zijn hele wereldbeeld stortte in elkaar, toen de S.P.D. in gebreke bleef haar handelen in overeenstemming te brengen met haar eigen programma, zo lang en zo luid en trots verkondigd. Het werd zijn eerste maar lang niet zijn laatste grote ontgoocheling in het socialisme als beweging. Tegelijk echter ontdekte hij in zich gevoelens, die ook bij hem het grotendeels theoretische wereldbeeld gingen opruimen, dat hij onder de rechtstreekse invloed van het marxisme voor zich had
| |
| |
opgebouwd: de internationalist en de anti-militarist meldde zich bij het uitbreken van de oorlog van 1914 onmiddellijk als vrijwilliger. Het was een persoonlijk drama, dat hij voor zichzelf zou verklaren en aannemelijk maken in zijn eerste en weinig bekend boek: ‘The Remaking of a Mind’.
De wereldoorlog echter heeft van De Man geen nationalist gemaakt, zoals dat met zovelen het geval is geweest. Het is waar, dat hij tijdens de strijd zelf geloofd heeft, dat het noodzakelijk was het Duitse militarisme neer te slaan om op zijn puinen een betere maatschappelijke orde te kunen vestigen en dat aan dat doel al het overige ondergeschikt moest gemaakt worden. Hij was dus wat men toen noemde een ‘jusqu'au boutiste’. Maar dat was ook Emile Vandervelde; dat was ook Louis de Brouckère (die eveneens vrijwillig had dienst genomen). Het bracht De Man in scherpe tegenstelling tot hen die, zoals Camille Huysmans, in een compromisvrede geloofden - waaruit de conferentie van Stockholm in 1917 rechtstreeks is voortgesproten.
Maar eenmaal het doel bereikt - namelijk de totale nederlaag van het imperiale Duitsland - kwam De Man onmiddellijk en in het openbaar op voor een redelijke vrede, zonder aanhechting, zonder herstelbetalingen, m.a.w. voor een menselijke en politiek-verantwoorde behandeling van de geslagen vijand. Hij waarschuwde voor een nationalistische opstanding van Duitsland, die naar een nieuwe oorlog zou kunnen leiden. Hij gaf uiting aan die bezorgdheid o.a. in een grote rede te Keulen en waarvan het thema aan de ‘Internationale’ ontleend was: ‘Völker, hört die Signale...’, Maar in de roes van de overwinning, in de hoog opgelaaide en nalevende haat tegen alles wat Duits was, in de verblinding van het hoogtijvierende nationalisme in Frankrijk, Engeland en België werd De Mans waarschuwing in de wind geslagen, zoals ook de waarschuwingen van Huysmans, John Maynard Keynes en een paar andere helderzienden in de wind geslagen werden.
Het resultaat ligt voor ons. Want dat het niet ten onrechte genoemde ‘Diktat’ van Versailles in 1919 de kiem voor 1933 (Hitler) en 1939 (tweede wereldoorlog) gelegd heeft, wordt thans door geen enkel ernstig mens nog in twijfel getrokken. Het enige wat men daarbij vergeet, is dat er in 1919 heel wat moed voor nodig was om die stelling in het openbaar te verdedigen.
De Man is bij zijn ‘The Remaking of a Mind’ niet blijven staan.
De politieke en maatschappelijke realiteit was oneindig veel sterker gebleken dan de rationele projectie van de toekomstige wereldorde. Het kwam er dus op aan de theorie aan de werkelijkheid aan te passen en niet omgekeerd, zoals de idealisten overal plegen te doen. Deze
| |
| |
aanpassing echter betekende voor De Man niet in het minst het opgeven van zijn socialistische overtuiging. Integendeel, meer dan ooit was hij ervan overtuigd, dat alleen een socialistische organisatie van de maatschappij een herhaling van de ramp van 1914-1918 kon voorkomen. Jaren heeft dat probleem hem beziggehouden. Het leidde hem niet alleen tot een scherpe, kritische analyse van de tekortkomingen zowel van het ‘vulgair’ als van het ‘edel’ marxisme, zoals hij het treffend heeft genoemd. Het bracht hem ook tot het formuleren van een ‘leer der motieven’, gebaseerd op de toen revolutionaire Freudiaanse dieptepsychologie, die ook nu nog niets van haar grote waarde heeft ingeboet. Maar het bracht hem ook tot een herwaardering, een relativering van de rol en vooral de mogelijkheden van de ondertussen opnieuw opgerichte socialistische Internationale. Tegenover de nationale rol en verantwoordelijkheden van de arbeiders en socialistische partijen in West-Europa, tegenover hun groeiend aandeel in de lotsbepaling van het eigen land (al dan niet deelnemen aan een nationale regering was niet langer meer een kwestie van principiële aard, maar veeleer van opportuniteit en praktische programmatie), moest de Internationale noodzakelijk op de achtergrond van de socialistische belangstelling geraken. Ook dat heeft De Man ingezien, lang vóór vele anderen. De enige rol van betekenis die volgens hem voor de Socialistische Arbeidersinternationale nog was weggelegd, was het behoud van de vrede.
Op het eerste gezicht mag dat een bescheiden rol zijn. Hierin vergist men zich ten zeerste. Immers - en dat hebben twee oorlogen afdoend bewezen - het socialisme komt er niet als gevolg van een oorlog, die feitelijk de voorwaarden voor de vestiging van een socialistische orde vernietigt.
Er is echter meer. In de De Manse opvatting van het socialisme is er van een ‘komst van het socialisme’ geen sprake. Het socialisme is niet als een grondwet, die op een bepaalde dag wordt afgekondigd en van kracht wordt. Het socialisme is een voortdurend wordingsproces, waarvan men niet kan zeggen dat het op die en die dag afgesloten en verwezenlijkt is. Het is meer dan een materiële organisatie van de produktiekrachten, meer dan een omverwerping van de maatschappelijke eigendomsverhoudingen, meer dan een socialisatieprogramma, hoe uitgebreid ook het gebied dat het bestrijkt. In de opvatting van De Man is het socialisme ook en bijna vooral eis van de enkeling aan zichzelf. Dat betekent o.a. dat het gezegde: ‘het doel heiligt de middelen’ door de socialistische beweging moet verworpen worden, vermits de keuze van de middelen rechtstreeks het doel zelf beïnvloedt en slechte middelen dus nooit een doel kunnen doen bereiken zonder dit laatste
| |
| |
in totaal negatieve zin te vervormen. Het socialisme wordt dus een moreel imperatief, dat persoonlijke verantwoordelijkheid in zich sluit. Scherper dan waar ook wordt hier de tegenstelling tot het marxisme zichtbaar.
Het socialisme echter was in zijn literatuur en zijn praktijk altijd te zeer beschouwd geweest als een gerechtvaardigde eis van de enkeling aan de maatschappij. Het hoeft geen verwondering te baren, dat de De Manse interpretatie meestal genegeerd werd. Dat kon des te gemakkelijker, omdat het marxisme, dat nog immer en overal de officiële leerstelling van de socialistische beweging gebleven was, het socialisme als objectief gegeven in de maatschappelijke evolutie bleef voorstellen. En deze stelling moest tot de verzwakking, zoal niet tot de ontkenning van de persoonlijke verantwoordelijkheid leiden.
Het kost niet veel moeite zich voor te stellen, dat deze opvatting van het socialisme afwezig was in de bekommering van de leiders der Belgische Werklieden Partij, toen zij ten einde raad in het begin der jaren '30 De Man uit Duitsland terugriepen om de partij uit het slop te helpen.
Niet het falen van het marxisme was verantwoordelijk voor de stilstand van het socialisme in België. Men heeft zich in dit land inderdaad nooit bekommerd om de theoretische rechtvaardiging van het socialisme als beweging. De invloed van de intellectuelen in de rangen der B.W.P. is altijd gering geweest. Dat is geen - zij het nog zo treurig - monopolie van het Belgische socialisme. Men vindt het verschijnsel terug in de andere politieke formaties.
De Belg is pragmatisch. Geestelijke speculaties zijn hem vreemd. Geboren uit de stoffelijke armoede van de arbeidersklasse, was de eerste bekommering van de Partij de verbetering van de levensvoorwaarden der arbeiders. De B.W.P. voelde zich in het reformisme thuis als een vis in het water. Het was als het ware voor haar gemaakt. Zij die hiertegen in verzet kwamen, zijn altijd een kleine, onbetekenende minderheid geweest die, zoals De Man, te veel vreemde invloeden hadden ondergaan of in een burgerlijk milieu waren grootgebracht. Zonder dat zij er zich van bewust werden, waren de leiders van de Partij een progressief kapitalisme gaan beschouwen als een natuurlijk milieu. Niet dat zij de nagestreefde verbetering van de levensvoorwaarden der massa's als een automatisch gevolg van het functioneren van het kapitalisme zagen. Zij hadden te veel realiteitszin om niet te weten dat deze verbetering een nooit nalatende strijd was. Zij waren niet zó wereldvreemd, dat zij de mogelijkheid van een crisis van het kapitalisme buiten beschouwing lieten. Maar daarvoor beschikte de
| |
| |
moderne maatschappij over twee instrumenten: de vergoedingen voor werkloosheid en de uitvoering van grote openbare werken door de Staat, waarvan zij zich veel voorstelden zonder dit vraagstuk te verbinden aan de structurele veranderingen van de economie.
Maar de wereldcrisis, begonnen in 1928, spaarde natuurlijk het kleine België niet. De werkloosheid die over het land spoelde, werd verergerd door de noodlottige deflatiepolitiek der regering Theunis.
| |
De politieke vergissing van De Man
Teruggeroepen uit Duitsland, waar Hitler aan de macht gekomen was en zijn arbeidsmogelijkheden ten einde waren, ontwierp De Man zijn Plan van de Arbeid. Het was geen poging om het falend kapitalisme door een socialistisch stelsel van produktie en verdeling te vervangen. Daartoe waren noch de economische noch vooral de politieke voorwaarden aanwezig. Het was trouwens de afwezigheid van die essentiële voorwaarden, die maakte dat de algemene antikapitalistische leuzen van de socialistische beweging bij de meerderheid der bevolking geen weerklank hadden gevonden. De genialiteit van het Plan van de Arbeid lag meer op het psychologische en economische vlak. Het voorzag ingrijpende structuurveranderingen o.a. op het gebied van het bankwezen, maar zij hadden geen algemeen karakter. Zij beantwoordden aan de noden van het ogenblik. Het deed de Staat de middelen aan de hand om schot te brengen in de economie, zonder van hem een bureaucratisch patroon te maken. Het erkende het belang van de privaatsector van de economie door een reeks maatregelen, die door de middenstand - een enorme massa die zwaar drukte op het politieke leven van het land - met geestdrift werd begroet. Het schiep direct een atmosfeer van vertrouwen, die zoek was geraakt bij dat deel der bevolking dat van geen socialisme wilde weten en toch antikapitalistisch was. Het verwekte tegelijk in de rangen van de partij en vakbeweging een vloed van geestdrift, waarvan men in de geschiedenis van het Belgische socialisme tevergeefs de weerga zou zoeken. En van ruim zoveel belang als al het overige: met het Plan van de Arbeid was iemand aan het woord gekomen, die op geen enkele wijze verantwoordelijk was voor het slop waarin het land was geraakt, wien men niets kon verwijten, wiens handen zuiver waren, die noch rechtstreeks noch onrechtstreeks in hetzij gelijk welk schandaal betrokken was geweest.
Dat alles echter belette niet dat het Plan onderduims en achterbaks bekampt werd door leiders die zich door De Mans optreden gekrenkt
| |
| |
voelden, die hij niet voldoende geraadpleegd had en die in het Plan de afkeuring zagen van het tot dan toe door hen gepresteerde werk.
Het Plan streefde ook een hernieuwing van de partijkaders na. In het secretariaat en de administratieve bureaucratie van de Partij had De Man geen het minste vertrouwen. De hele apparatuur was trouwens aftands, leed aan geestelijke sclerose, was gewoon de partijdomper te zetten op alle initiatieven die met de traditie braken.
De Man organiseerde, onafhankelijk van het bestaande partijapparaat, een secretariaat en propaganda-afdeling van het Plan die, bezet door geestdriftige jongeren, schitterend werkten, maar de scheiding met de oude kaders tot een kloof zouden maken. De slogan was: ‘Het Plan, niets dan het Plan’.
Het werd letterlijk een wedergeboorte. Gedragen door het vertrouwen van steeds breder wordende lagen der bevolking, door de messianistische overgave en geestdrift van de jonge generatie, schreed de Belgische Werklieden Partij naar een machtspositie in het politieke bestel van het land, waarvan de oude socialisten altijd gedroomd hadden, maar waaraan zij in lange jaren van trage, moeizame en soms uitzichtloze strijd waren gaan twijfelen: de volstrekte meerderheid. Op dat psychologisch moment wierp de regering Theunis lafweg de spons.
En hier situeert zich de grote vergissing van De Man, die bewees dat zijn zin voor burgerplicht en verantwoordelijkheid groter waren dan zijn zin voor politiek. Het land was aan de rand van de afgrond. Niemand zag een uitweg. De enige Partij die een oplossing had, was de B.W.P. met het Plan van de Arbeid. De politieke oplossing lag voor de hand, namelijk de ontbinding van de wetgevende kamers en het uitschrijven van nieuwe verkiezingen. Gegeven het stormachtig succes van de Partij met de propaganda voor het Plan, gegeven de politieke verwarring bij de tegenstanders en de bekoring die het Plan ook op hun jongere aanhangers was gaan uitoefenen, hadden die er natuurlijk alle belang bij, het niet op algemene verkiezingen te laten aankomen waarvan de uitslag in de voor hen gunstigste veronderstelling een zeer aanzienlijke versterking van het socialisme in het Belgisch Parlement moest zijn.
Men deed dus een beroep op de zin voor burgerzin van de socialistische leiders om in een regering van nationale samenhorigheid te treden. Men was bereid een gedurfd programma te verwezenlijken, in sommige van zijn trekken ontleend aan het Plan. Men stelde zelfs ‘nieuwe’ krachten op, die evenmin als De Man verantwoordelijk waren voor de economische en politieke crisis. En daar de deelneming aan de regering voor sommigen altijd een zekere charme bezit (uitoefening van regeringsmacht, prestige, mogelijkheden tot benoemingen, enz.)
| |
| |
en vooral de man van het Plan zelf bereid was in een coalitieregering zijn verantwoordelijkheid als minister op te nemen, werd de noodlottige stap gezet en trad de B.W.P. in een regering onder de leiding van een bankier, die voor een korte tijd het vertrouwen van De Man zou hebben, maar al vrij spoedig een der minst appetijtelijke figuren uit de Belgische politieke fauna zou blijken te zijn.
De psychologische gevolgen van de partijbeslissing zijn zonder overdrijving rampspoedig geweest. Bij de jongeren, die de leuze ‘Het Plan en niets dan het Plan’ in de letterlijke betekenis hadden opgenomen, verwekte de partijbeslissing, waarvoor De Man in de eerste plaats verantwoordelijk was, een ware vlaag van ontgoocheling en moedeloosheid. Zij voelden zich ‘let down’, verlaten, een beetje belachelijk gemaakt, om niet te zeggen verraden. Dat De Man geen minister zou zijn zoals de anderen (men herinnert zich zijn eigen verklaring: ‘ik wil een minister in hemdsmouwen zijn’) veranderde niets aan het feit dat de Partij bereid was een noodzakelijk gebrekkige compromisoplossing te aanvaarden, na jarenlang de noodzakelijkheid van de integrale doorvoering te hebben verdedigd van de structuurhervormingen die door het Plan voorzien waren.
De Man zelf is er als minister niet meer in geslaagd de geestdrift van de jongeren te behouden. Tegelijk echter maakte hij zich in de rangen van de oudere partijgenoten nieuwe vijanden, door als onmiddellijke medewerkers technici te nemen die met de Partij nooit iets te maken hadden gehad (hoewel hierin reeds een zekere verandering zou intreden toen hij minister van Financiën werd). En buiten de Partij begonnen de behoudsgezinde kringen de te grote activiteit van de nieuwe minister te remmen. Toen de eerste schrik voorbij was, begon men de weerstand te organiseren.
De Man zelf was teleurgesteld. Hij was er niet in geslaagd de Partij te vernieuwen. De oude kaders waren praktisch intact gebleven, de oude gewoonten en opvattingen blijven bestaan. Het ontbrak De Man zelf aan soepelheid. De staatsbureaucratie woog zwaar. Haar inertie was niet te overwinnen. En voor de parlementaire gewoonten en praktijken had de Man helemaal geen geduld. Hij had een hekel aan leiders die verschillende mandaten tegelijk beweerden te vervullen. Hij had zelfs gedaan gekregen, dat het maximum inkomen uit politieke mandaten op 60.000 fr. was vastgesteld - een maatregel waarvan de financiële opbrengst in totale wanverhouding stond tot de verbittering en de wrok die hij tegen De Man in het leven riep. Hierbij heeft De Man onbegrijpelijkerwijze over het hoofd gezien, dat de financiële kant van de ‘cumul’ lang niet zo belangrijk was als die van de machtscon- | |
| |
centratie in enkele handen, die rechtstreeks een gevolg was van de ‘cumul’ en die van de elementair-socialistische ethische eis der gelijkheid van alle partijleden een karikatuur maakte.
Er was echter meer. Met groeiend ongeduld stelde De Man vast, dat de politieke democratie in het Westen in gebreke bleef tegenover de grote problemen van haar tijd: het oorlogsgevaar en de vloed van het nationaal-socialisme.
Het eerste zag hij door de meeste politieke leiders onheilspellend en roekeloos onderschat. In het eigen land was de socialistische beweging niet alleen heftig tegen het nationaal-socialisme, maar scheen men zich te verheugen over het naderbijkomen van een conflict met de fascistische dictaturen, een conflict waarbij echter het eigen land natuurlijk moest gespaard blijven, een mogelijkheid die De Man ontkende. Intellectueel en moreel maakte men zich van het onaangenaam verschijnsel van het nationaal-socialisme af door het, zoals hoger gezegd, te blijven zien als ‘de laatste stuiptrekking van het kapitalisme’, door zijn leiders voor te stellen als werktuigen van de ‘internationale financie’, wier socialisme niets anders kon zijn dan parade en boerenbedrog. Men ontkende dus alle socialistisch karakter aan welke maatregelen ook van de nationaal-socialistische dictatuur. De Man had hierover andere opvattingen. In de spraakkundige verbindig en associatie van de begrippen ‘nationalisme’ en ‘socialisme’ zag hij terecht het samenbrengen van de twee machtigste stromingen van de moderne tijd, waarvan de werkelijkheid en de aantrekkingskracht op de grote massa's door geen nog zo spitsvondige verklaring van hun zogeheten tegenstrijdigheid kon ongedaan gemaakt worden. Hij was echter te realistisch om niet te zien, dat in het nationaal-socialisme de eerste stroming veel sterker dan de tweede werd beklemtoond en dat haar politiek regressief karakter alleen door de tweede kon geneutraliseerd worden. De afwijzende houding van het klassieke socialisme maakte het niet bij machte, de groei van dit nationalisme tegen te houden.
Dat alles leidde bij De Man, meer dan al het andere nog, tot een tegenstelling met de overweldigende meerderheid van de andere socialistische leiders. Hij vervreemdde van de Partij en het is waarschijnlijk met een gevoel van opluchting, dat hij zich als reserveofficier ‘liet’ mobiliseren, om zich intensief bezig te kunnen houden met het ten slotte ondergeschikte vraagstuk van de vrijetijdsbesteding der gemobiliseerde soldaten.
| |
| |
| |
De tweede vergissing van De Man
Men weet dat de Man tot het laatste moment zijn uiterste best heeft gedaan om de ramp van een oorlog te voorkomen. Ook dat hij die pogingen niet heeft opgegeven toen de oorlog reeds verklaard was en Europa in de ‘drôle de guerre’ gesukkeld was. Maar invloed op het gebeuren had hij niet, omdat hij slechts burger van een klein land was, die daarbij niet eens meer de volle steun had van de enige georganiseerde politieke macht waartoe hij behoorde.
Aan de uitkomst van de oorlog heeft hij geen ogenblik getwijfeld. Hij had voor zichzelf gezien hoe weinig Frankrijk op een oorlog voorbereid en hoezeer het land verdeeld was. Frankrijks sociale structuur - en bijgevolg zijn leger - waren niet aangepast aan de nood van de tijd. Engeland was voor de zoveelste maal bereid tot de laatste Franse soldaat te vechten.
In een gesprek dat ik in de winter van 1939 met hem had, zegde hij overtuigd te zijn dat Frankrijk het, als het ernst werd, niet langer dan een maand tegen Duitsland zou volhouden. Hij was er niet ver naast.
Dat hij van zijn invloed op Leopold III gebruik heeft gemaakt om hem tot capitulatie te bewegen, is een publiek geheim. Dat heeft echter zo goed als niemand ooit tegen hem uitgespeeld, omdat het de goedkeuring had van de overweldigende meerderheid van wie in het land gebleven waren.
De Franse capitulatie echter bracht De Man tot de tweede grote vergissing van zijn leven: in juni 1940 was hij nl. volstrekt overtuigd, dat het nationaal-socialistisch Duitsland de oorlog gewonnen had. Men moest nu voor het eigen land zowel als voor Europa, dat meer en meer het thema van de nationaal-socialistische propaganda was geworden, de politieke en sociale conclusies uit de nederlaag trekken. Aan de organisatie van de weerstand tegen het nationaal-socialistisch Duitsland dacht hij geen ogenblik. Hij zelf had gewaarschuwd tegen een oorlog. Ieder moest nu zijn verantwoordelijkheden opnemen. Het kwam er nu op aan, in België een regime tot stand te brengen, dat een nieuwe orde moest inluiden, gebaseerd op het feit der ‘onwederroepelijke overwinning’ van Duitsland, op de sociale ‘geloofsbelijdenis’ van het nationaal-socialisme en vooral op de ineenstorting van de westerse politieke democratie. Deze laatste had natuurlijk als alternatief de autoritaire stromingen op de voorgrond gebracht.
Maar De Man was in de Partij echter niet de enige geweest om een diepgaande verandering van politieke methode aan te bevelen. Had niet P.H. Spaak vóór de oorlog een brochure geschreven met als veel- | |
| |
zeggende titel: ‘Pour un socialisme autoritaire’? Na de capitulatie waren er velen die evenals De Man overtuigd waren, dat de Duitse overwinning vaststond en er niets anders overbleef dan te ‘collaboreren’. Zij zouden echter spoedig deze overtuiging prijsgeven, toen het bleek dat de Engelsen de strijd gingen voortzetten en de nieuwe machthebbers overigens op hun medewerking lang niet zo gesteld schenen (wat sommigen onder hen ‘gered’ heeft en het hen mogelijk gemaakt heeft zich te rehabiliteren in de ogen van de anglofielen). Dat was niet de houding van De Man. Zij was niet alleen strijdig met wat hij dacht de enige realistische interpretatie van het politiek en militair gebeuren te zijn. Zij strookte ook niet met zijn karakter dat altijd afkerig is geweest van alle opportunisme.
Hij ontbond de Partij, wilde alles op een nieuwe autoritaire basis herinrichten. Maar de oorlog ging voort. De nazi's hadden andere dingen te doen dan in de door hen bezette landen sociale hervormingen door te voeren. Naarmate de vooruitzichten op een overwinnaarsvrede verminderden, verminderde ook de aanvankelijke welwillendheid die de bezetters tegenover de overwonnen volkeren aan de dag gelegd hadden. De Man, die nooit het inzicht had gehad een willoos instrument ten dienste van vreemde belangen te zijn, werd vrij spoedig aan de dijk gezet ten voordele van elementen die meer opportunisme en minder karakter hadden. Zijn rol was uitgespeeld. Daar hij zich echter in zijn eigen ogen niet te rehabiliteren had tegenover de uitgeweken regering of tegenover zijn landgenoten, daar hij verder niet veel meer dan verachting had voor de zogeheten ‘attentisten’, dacht hij er ook geen moment aan, aan clandestien verzet te gaan doen. Hij trok zich meer en meer terug, overtuigd van de zinloosheid van de oorlog, van de zinloosheid van de eis naar onvoorwaardelijke capitulatie, overtuigd dat de oorlog letterlijk geen enkel vraagstuk zou oplossen, dat niet met vredelievende middelen had kunnen opgelost worden.
In 1940 had hij vrij harde woorden gehad aan het adres van de uitgeweken leiders van de arbeidersorganisaties. Maar deze leiders waren overtuigd, dat hen een Duits concentratiekamp wachtte. Niets bewees het tegenovergestelde, en het is dus moeilijk hun houding te veroordelen.
Er zijn er die De Man verwijten in 1944 niet dat te hebben gedaan, wat hij die uitgewekenen in 1940 had verweten, nl. in het land te blijven en zich ter beschikking van het gerecht van zijn eigen land te stellen. Het was echter niet gebrek aan moed, dat De Man bewogen heeft in 1944 uit Frankrijk naar Zwitserland te vluchten. Hij was ervan overtuigd, dat er in de door de oorlog en de bezetting geschapen ellende,
| |
| |
verbittering en wrok geen schijn van kans bestond, dat recht zou gesproken worden. Hij was overtuigd, dat de ontketende hartstochten kort spel zouden gemaakt hebben met al wie er van verdacht kon worden met de vijand ‘samengewerkt’ te hebben. Wie zou nu durven of willen ontkennen, dat hij gelijk had? Meer: wie zou nu nog beweren, dat hij ‘verraden’ heeft?
Hij heeft zich politiek vergist. Dat is in zekere zin erger geweest. Voor hem zelf in de eerste plaats. Maar ook voor de Partij en de socialistische beweging - hoewel niet noodzakelijk in een verder afliggend perspectief.
Hij rust in een graf dat wel zeer eenzaam zal blijven. Maar boven dat graf en de tragedie van zijn vervreemding van veel dat aan zijn leven zin gegeven had, staat lichtend zijn werk dat trots alles velen de weg naar het socialisme zal blijven wijzen.
|
|