en meer de symboliek van De Tocht in zijn geheel naar zich toe halen. Adolf Merckx toont m.i. aan wat men met zulk associatief proza van echt avantgardistisch allooi bereiken kan, als men het ten minste met mate gebruikt en de lezer, die met leestekens heeft leren spreken, niet langer verhakkeld doet stamelen of gillen dan hij het kan harden. De beste van deze ingelaste cursieve fragmenten komen voor als verdiepende commentaren in poëtisch proza, en men weet dat goede gedichten meestal kort zijn.
Interessant, hoewel niet meer zo origineel, is in De Tocht de leer der diafragma's die Adolf Merckx uiteenzet en toepast. Aanvankelijk betoont de ik-persoon enkel een bijna sociologische interesse voor wat hij ziet en ervaart tijdens een avondwandeling in de provinciestad. Hij leeft aanvankelijk ‘als een spons’, dompelt zich onder in een vloed van details, neemt op en noteert in livingcamerastijl, maar dit is enkel een kijken ‘met het eerste diafragma’. Daarna komt de selecterende en opruimende activiteit van het denken, gepaard aan de activiteit van de associërende verbeelding. De beschrijving van de tocht door de stad verschuift geleidelijk van het eerste naar ‘het zoveelste diafragma’, d.w.z. de ik-persoon laat zijn verbeelding opwieken, schakelt over van observatie naar introspectie, hallucinatie of waanverbeelding, en gaat op en neer draven op de trappen van de tijd.
De diafragma's stellen hem in staat ‘verder te zien dan zijn neus lang is’ (wat de gemiddelde provinciestadsbewoner helaas kan noch wil). Hij speurt ermee de binnenlagen af, ‘snuffelt in het ondergoed van de natuur’ en legt hallucinante verbanden over de diepste kloven van de tijd. Hij ziet de ingesluimerde provinciestad als een surreële wereld van Delvaux, de Chirico of Bunuel. Terwijl de sluiter van diafragma naar diafragma overspringt, spoelt altijd maar meer wrakhout aan in het bewustzijn van de ik-persoon, maar geleidelijk aan ontstaat door die interactie van waarneming en verbeelding, door de simultane exploratie van heden, verleden en toekomst in hun diepere samenhang, een profetisch ondergangsvisioen, waarin, boven het vervaagde beeld van de provinciestad, een hele wereld begint te wankelen en te barsten.
De auteur hanteert zijn diafrag[...] immers als instrumenten om zijn [...] kritiek te formuleren. Op zijn tocht door Dendermonde beleeft de ik-persoon ‘de dag van de ontmaskering’. Dit wordt een vertwijfeld protest van de intellectueel tegen alle vormen van aliënatie, verknechting, ‘zuivering’, knevelarij en druk, tegen al de prikkeldraadversperringen van het provincialisme en de puriteinse hypocrisie, tegen de oogkleppendragers en de eenrichtingsverkeersmensen, enz. Het is eveneens een protest tegen de militaire waanzin die hier a contrario wordt uitgebeeld in een cataclysme dat niet door de wapens der mensen veroorzaakt wordt. Met de verticale doorsnee in de geschiedenis, die zich met een trieste routine herhaalt, en met de horizontale doorsnee in de gekke wereld van nu beeldt Adolf Merckx een beklemmende ondergangsstemming uit. Het anekdotisch uitgangspunt - een wandeling door Dendermonde van een uit Brussel terugkerend leraar - heeft hij omgewerkt tot een onheilspellende verschrikkingsdroom in een taalstructuur die daar wonderwel bij past.
M. Janssens