| |
| |
| |
Libera Carlier / Kitzbüheler Geschichte
Weloverwogen en om meer dan één reden had ik de trein boven de wagen verkozen. Men stuurt zelf niet en komt dus fris en monter op de plaats van bestemming aan; men hoeft geen sneeuwkettingen om de banden te spannen (een trein heeft geen banden) en lawinegevaar, waardoor een verlof op een areglementaire wijze wordt verlengd, is er niet bij. Als men bij het skiën één of meer benen breekt, komt men per spoor toch altijd thuis, want in elk belangrijk station is er een invalidenwagentje beschikbaar om zich naar een ander perron te begeven.
Daarbij had ik me het boekje Vlot Skiën aangeschaft, dat ik in de Tauern Express wenste door te nemen om tenminste een theoretisch geschoolde indruk te maken wanneer ik met de ijsvelden werd geconfronteerd. Het zou ook dienen om de sierlijke bewegingen van derden te vertalen want mijn vrouw heeft geen weet van wintersporten. Het lezen van een populair-wetenschappelijk werk valt minder mee achter het stuur. Voeg daar aan toe dat ik gratis per spoor reis en dat nog geen enkele oliemagnaat aan het openbaar ambt bepaalde faciliteiten heeft verleend in verband met het benzineverbruik.
Omdat iedereen overdag reist, zouden wij de nachttrein nemen. Maar dat bleek toch een misrekening te zijn.
Onder de neonlampen van Brussel-Zuid zagen de perrons blauw, rood en zilverwit, een woud van veelkleurige ski's waarin zelfverzekerde sportlui zich huppelend bewogen in een poging om stramme spieren op te warmen. Links was er een sadist doende om een niet onaardig gezelschap op te leiden tot de bewegingsoorlog of de guerilla. Met puntige stokken, stabiele bergschoenen en politieke slogans vocht hij zich door de ongeduldige massa tot hij zijn stellingen had bezet. Rechts stapelden zijn tegenstanders hun koffers op tot een piramide.
De Tauern heeft altijd een verklaarbare vertraging. In Oostende moet hij wachten op de boot van Dover. In Dover wacht de boot op de sneltrein van Londen en zoals men weet, staat Londen genuanceerd, dit is besluitloos, tegenover het Europees continent.
| |
| |
Toen het stimulerende effect van mijn opmonterende knipoogjes afnam en mijn vrouw de Nationale Maatschappij der Belgische Spoorwegen duidelijk begon te haten, arriveerde de trein uit een richting waar niemand hem had verwacht. We stonden dus hopeloos verkeerd vermits ik de volgorde en de nummers van de wagons juist had geïnterpreteerd.
Wegens de doorgevoerde, snobistische democratisering, een uitgesproken nivellering naar onderen en het feit dat uitsluitend gratis-reizenden zich in de eerste klasse bewegen, is het zeer moeilijk om in een lange trein de wagon te ontdekken waar men recht op heeft en die de magische cijfers draagt waardoor men nergens meer hoeft over te stappen. Een pensioengerechtigde padvinder nam ons op sleeptouw tot waar het perron plotseling om bezuinigingsredenen was afgebroken. Toen we niet zonder levensgevaar over een stapel dwarsliggers waren geklauterd en ons hadden opgehesen aan de skistokken en de rugzak van een voorganger, bleek dat we in een gereserveerde wagon van een federalistisch-voelende gemeenschap waren terecht gekomen. Mijn vrouw zouden ze nog aanvaard hebben, maar ik moest eruit.
Even probeerde ik het met voorspraak, maar het bepaalde treinstel zou ergens in Duitsland worden afgevoerd naar een rangeerplaats voor ingewijden. Iets als een nudistenkamp voor skiërs.
Na een lange mars retour en een overdreven gehijg van mijn vrouw die zich weeral had opgeofferd, gelukte het toch en konden we de benen en zelfs de armen strekken in een luxueus coupé met fluwelen zetels, hagelblanke kussenslopen en veel ‘pericolo's’. Het genot was van een beperkte duur.
In Luik klommen zes Griekse onderdanen van beiderlei kunne in ons compartiment en zij beschikten alle zes over een document. Eerst wou ik naar geen kletspraatjes luisteren, maar ze hadden wel degelijk een geldig en genummerd plaatsbewijs. Wij werden naar de, overigens zindelijke, gang verwezen.
Waarom heb ik geen gereserveerde plaatsen? Waarom heb ik geen ‘couchette’ gehuurd? Geen slaapwagen besteld?
Eenvoudig om dezelfde reden waarom ik de wagen niet heb genomen.
Zolang mijn zuinigheid algemeen is, ik bedoel ‘niet in bijzonderheden afdaalt’, blijft die eigenschap een deugd. Maar als mijn vrouw daardoor persoonlijk wordt tekort gedaan, ontaardt die spaarzame karaktertrek tot een uitgesproken gierigheid. In bepaalde omstandigheden zelfs tot het ‘Ben-ik-dat-niet-meerwaard?’
In Keulen kwamen er twee zetels vrij. Het was toen 02 u 15 a.m.
Dààr bleek eveneens dat onze plaatsen steeds waren bezet geweest door land- | |
| |
verhuizers en lange-afstand-pendelaars die er allemaal raus moesten.
Het nachtspel tussen de Duitse conducteur en de oververmoeide tweedeklassers had in normale omstandigheden (ik bedoel op de film) opwindend kunnen zijn maar beide partijen werkten al zeer vlug op mijn naar rust hunkerende zenuwen.
Zij verlieten het coupé gelaten, hoewel ze een lijdelijk verzet demonstreerden en onderling van gedachten wisselden omtrent Tito die de oorlog had gewonnen, maar ze kwamen onmiddellijk terug wanneer hij de gang had verlaten. Nu reed die mijnheer ook niet sinds gisteren met de Bundes Bahn en onverwacht dook hij weer op, dreigde met boete en stationspolitie en een grove bijslag, liet de boel weer ontruimen, vertrok en kwam weer.
We hadden met de stumperds te doen. Ze hadden er al een trek opzitten met de Flying Scotchman, helemaal van Glasgow, en vonden nergens plaats. Anderzijds begrepen we de conducteur ook, want onze belangen liepen parallel. Toen hij zei ‘Anderen moeten ook eerste betalen’ heb ik zelfs, meen ik, geknikt want ze zei ‘Hypocriet!’
Om sociale gesprekken te vermijden, knipte ik het licht uit en dat vond de conducteur nog meer verdacht. We doorstonden zijn bemoeizucht in stilte en verwensten hem halfluid wanneer hij telkens opnieuw en met een Beiers accent vroeg of er iemand met een ongeldig ticket was bijgekomen.
Zij bladerde intussen in Vlot Skiën en informeerde lief of ik de vooroefeningen allemaal had volbracht.
‘Heb jij al eens een directeur-generaal langs de trapleuning naar beneden zien glijden?’ vroeg ik toen.
Had ze nooit meegemaakt. Zelfs niet op Verkeerswezen.
In de prille ochtend controleerde de beambte voor de zesde maal of mijn vrouw steeds dezelfde was gezien haar lichtzinnige houding en liet ik nogmaals het verkreukte bijslagkaartje-voor-directe-treinen zien. Even later, in het volgende station, maakte ik me verdienstelijk door zo hard mogelijk achter een kop koffie aan te draven en met appelsap terug te komen. Een blauwe Indiër had mijn plaats ingenomen en ik had het hart niet om hem daarop te wijzen. Terwijl hij sliep, oefende ik het Spitzenkeren in de gang door mijn benen beurtelings en zeer hoog over alle koffers te slingeren. Er stond nog een rij mensen in de gang en een jongetje dacht dat ik mijn beurt niet wenste af te wachten.
Het stof in de kussens en de weëe reuk van vieze voeten hadden bij mijn vrouw een soort allergie veroorzaakt.
‘Sinds wanneer ben jij eigenlijk directeur-generaal?’ vroeg ze.
| |
| |
Na een zenuwslopende nacht stelt ze meer van die eigenaardige vragen en ik ging daar dan ook niet verder op in.
Te München bleek dat we net, maar dan op het nippertje, de verbinding naar Kitzbühel hadden gemist. Maar als we via Rosenheim, Kufstein, Wörgl (of een nog moeilijker te articuleren nest) wilden reizen met lokale treintjes dan zouden we zeer waarschijnlijk (höchst wahrscheinlich, zei de engerd) nog voor het donker in het skicentrum aankomen.
Tijdens dergelijke ontdekkingsreizen zijn de Engelsen bewonderenswaardig. Ze blijven kalm en fris, hebben een thermos bij de hand en zaniken nooit luidkeels. Dat is misschien ook wel gedeeltelijk te verklaren door het feit dat ze de vreemdelingen niet verstaan maar toch... ze tonen een hoge levensstijl.
Het was nog helder toen we in Kitzbühel de bergtrein verlieten.
In de voortuin van een villa, vlak bij het station, zat een gebronsde vijftiger met een puntbaardje en de vranke oogopslag van iemand die in het gebergte de verdwaalde geiten vermag te ontdekken. Op de stoel naast de zijne lag zijn been. Het was een eerbiedwaardige klomp gips en men zou het voor iets anders hebben aangezien als die paarse tenen er niet waren geweest. Hij trok een handschoen over zijn voet, greep zijn metalen kruk, glimlachte en genoot van mijn walging.
Mevrouw Kometer van het Frühstückpension had zichtbaar medelijden met ons. Ze wees naar het bad en sloeg de eiderdons breed open.
Van het pension is het tien minuten lopen tot het indrukwekkend, fonkelnieuwe hospitaal waar een uitgelezen staf medici zich in groepsverband heeft gespecialiseerd in spiraal-, open- en banale breuken; in gespleten knieschijven en verstuikingen; in spierscheuringen en ontwrichte schouderbladen. Zelfs littekens in het gelaat, veroorzaakt door een losgeslagen ski, worden hier genaaid en door een plastisch expert weggewerkt. Het hospitaal staat vlak bij het dalstation van de Hornbahn, planologisch de aangewezen plaats.
‘Ik doe er niet aan mee’, zei ze laf.
In het dalstation kocht ik een abonnement waarmee men toegang heeft tot alle zweefbanen die het gebergte omspannen.
Tot in het Mittelstation hadden we uitsluitend skiërs gezien die hun instrumenten op hun schouders droegen, maar daar duikelden de kamikazes naar ons toe.
Min of meer elegant, op een dubbelzinnige wijze voorovergebogen, komen ze
| |
| |
kleurrijk de glimmende baan af, zakken door de knieën in de laatste bocht waar de helling is verijzeld en dan, zo opeens, begint alles verkeerd af te lopen.
Over de berm, even klapwieken met de verlengde benen en armen, plons in de diepe sneeuw naast de baan en luid gekletter van hout op metaal, dat nog wordt overstemd door een schilderachtige taal.
Als de sneeuwwolk is verdwenen en de laatste uit de rij eveneens is geland tegen de stompzinnige denneboom die uitgerekend dààr in de bocht moest wortel schieten en die wraakgierig nog een extra-vracht sneeuw op de slachtoffers stort, klemmen ze hun ski's weer vast en leggen ze zeer bescheiden de laatste meters af. In de lift, die hen weer naar de top brengt, lachen ze schaapachtig en gezond.
‘Ben je werkelijk zinnens om ermee door te gaan?’
Vlot Skiën heeft inderdaad niet alles voorzien en de illustraties zijn tamelijk eenzijdig.
‘Ik heb nog niemand zien Spitzenkeren,’ zei ze, ‘en dat kan je net zo goed.’ Het is zo dat men op middelbare leeftijd (voor haar is éénenveertig een ouderdom? ongewone bewegingen op een beredeneerde manier moet uitvoeren. En ik ben ook niet naar hier gekomen om een gouden médaille te oogsten (wat iedereen zal merken) maar ik wens in de toekomst naar de sterke verhalen van mijn collega's te kunnen luisteren zonder complexen. Over de gunstige weerslag van de hoogtezon en de berglucht op mijn gestel nog gezwegen.
Daarbij, Bob zal het me leren. Hij logeert in het Alpenhaus waar voor ons geen plaats meer was. En hij weet hoe het niet moet want hij heeft twaalf jaar geleden zijn eerste kuit gebroken. Hij was toen uiteraard twaalf jaar jonger en de nieuwe patenten, die nu op alle latten gemonteerd zijn, waren toen nog niet uitgevonden. In die heroïsche tijden was het nog breken of barsten.
Tijdens het middagmaal geeft hij zijn laatste onderrichtingen en instructies en Jaco, zijn vrouw, is zichtbaar opgelucht omdat er iemand anders zal worden uitgekafferd. Recapitulerend is er maar één veilige methode om een verloren situatie te redden. Het komt erop neer, zich te laten vallen wanneer de snelheid buitensporig hoog wordt.
Het buitensporige is afhankelijk van verscheidene factoren maar ligt de eerste week aan de zeer lage kant.
Omdat ik niet voorgeoefend ben, moet ik eerst sneeuw trappelen op een lichte helling tot mijn spierstelsel in een voldoende mate is ontwikkeld.
‘We blijven geen zes maanden’, zei ze.
| |
| |
Er zit ook een Franse dokter bij ons aan tafel en ik geef hem regelmatig het zout en de peper aan.
Dan is het zo ver.
Zolang ik blijf staan, maak ik geen kwade indruk.
De tweede dag, nog vooraleer we tot vriendschappelijke relaties waren gekomen, brak de Franse dokter zijn chocolade-been. Dat is het been wat onvoldoende werd geprepareerd. Hij was al aan de cristiana toe, een beweging waarbij men de ski ongeveer dwars voor de andere plaatst om een bocht voor te bereiden. Onmiddellijk na de droge knak slaakte hij een lastering. Eerst dacht ik dat één van zijn ski's was losgeraakt, wat een intellectueel op de duur wrevelig stemt. Toen hij geen moeite deed om overeind te komen en vaalbleek klappertandde van de pijn, de shock en de kou, sloeg een opzichter alarm.
Twee skileraars lieten hun bewonderaarsters in de steek en suisden de helling af met een wiegslee. Ze stopten het chocolade-been tamelijk handig in een groflinnen tas, legden de dokter in de wieg en dekten hem toe. Hij zag er zeer jong en hulpbehoevend uit en ik vroeg of ik iets voor hem kon doen. Dat was niet nodig, want zijn vrouw was daarop maanden van tevoren schriftelijk voorbereid.
Toen kwam de sneeuwkat aan, een rood gevaarte als een tank. De skileraars haakten de wiegslee met een vanzelfsprekende nonchalance vast aan de zonderlinge bulldozer en even later ploegde de hoge sneeuwkat door de diepsneeuw over de ongebaande hellingen. De kleine wiegslee, met de gebroken mens erin, slingerde achterna. Dat was een indrukwekkend gezicht, zo, in de lange schaduw van het fonkelende gebergte.
‘Als je daarbij stilstaat, dan leer je het nooit’, zei Bob humaan.
Hoewel ik wist dat hij me met de beste bedoelingen zou laten verongelukken, kon ik de moed niet opbrengen om hem van zijn professoraat te ontslaan.
‘Na het eten gaan we samen de helling af’, zei hij ook nog.
Vaak heb ik op stampende schepen en slingerende boten gestaan zonder mijn evenwicht en mijn waardigheid te verliezen, maar het clowneske nummer dat we na het eten in duo weggaven, liet iedereen (negentig kamers vermeerderd met een aanzienlijk aantal paastoeristen) gieren, brullen en balken. Alle camera's met tele-, zoom- en groothoeklenzen waren op ons gericht. Bob reed zoals
| |
| |
afgesproken boven mij en regelmatig schopte hij tegen mijn voeten wanneer onze snelheid even vermeerderde. Een halve seconde later rolden we dan allebei in een hypermoderne ballethouding en met obscene gebaren de helling af, prutsten grimmig aan de ski's en de vangriemen, stonden verbeten recht om niet lang daarna weer tegen de piste te smakken want ik klampte me steeds weer als een dronken drenkeling aan hem vast in een poging tot zelfbehoud. Gelukkig had ik Vlot Skiën gelezen, zodat ik begreep wat hij fluisterde nadat ik hem had gevloerd.
Links en rechts, soms over ons, daalden de wedelende berggeesten de helling af. En wanneer ik het bijten van hun ski's in de vallijn hoorde, het sissen van een adder, wachtte ik op de stalen punt die mijn twaalfvingerige darm zou doorboren.
Beneden zei hij voldaan: ‘Nu heb je die hoogtevrees overwonnen en weet je hoe je moet vallen zonder wat te breken.’
Dat trappen had dus wel degelijk een zin gehad en was niet bedoeld geweest om mijn minderwaardigheid te bewijzen of om onze vriendschap op de proef te stellen. Dankbaar keek ik omhoog, het Alpenhaus hing als een bouwdoosje tegen de verijzelde bergwand, en langzaam drong het tot me door dat ik vierhonderd meter in een hoek van vijftig graden had afgelegd, meestal horizontaal, en mijn zelfvertrouwen nam in grote mate toe.
Mijn vrouw, die haar inkomsten in gevaar had gezien, deed zeer gereserveerd toen iedereen opvallend sympathiek en goedkeurend knikte. Alsof ze geen familie van me was. Eigenaardig als men overweegt dat het huwelijksleven erop gericht is om een man te idiotiseren, maar dat de echtgenote desalniettemin ongaarne met een gestoorde in het openbaar wordt opgemerkt.
‘Morgen gaan we ploegen,’ zei Bob, ‘dan weet je hoe je moet remmen.’
's Avonds aten we in een bierkelder ‘Zigeunerspies’. De losbandigheid maakte zich van me meester.
De derde dag, toen we een blik hoogtezonolie en een staaf cacaoboter (voor de lippen) hadden gekocht, begon het te sneeuwen. Wij feliciteerden elkaar omdat ik te laat voor het Alpenhaus had geboekt en daardoor op een verblijf in de stad was aangewezen waar we tenminste niet altijd tegen sneeuwvlokken hoefden aan te kijken. Wanneer het omstreeks Pasen boven sneeuwt, regent het in de lager gelegen nederzetting. Toch kon ik aan de roep van de ijswoestijn niet weerstaan en wenste ik de oefeningen af te werken in het besef dat
| |
| |
het een afscheid voor eeuwig zou worden als ik even versaagde.
Eén van de talloze skiliften passeert naast het Alpenhaus, loopt over de bergtop waar iedereen die kan skiën, uitstijgt (en iedereen kàn het) en beschrijft verder een gesloten cirkelvormige baan via het dal aan de achterzijde van de Kitzbüheler Horn. Als beginner bleef ik boven steeds zitten waar de waaghalzen hun toestel verlieten en stapte ik uit waar zij instegen. In het dal zocht ik dan een beschaafde helling op die ik met mijn eigen voeten bewerkte tot een baan om ongestoord de ploeg te kunnen instuderen. Liefst buiten de gezichtskring van de conformisten.
Telkens wanneer ik met die lift de top passeerde en uiteraard moederziel alleen begon te dalen, drukte de ski-opzichter (of hoe heet zo'n boerenknul in een houten hok op de top van een berg) op een bel om zijn collega in het dal te verwittigen dat nog iemand onderweg was. In een vlaag van verveling vergat die stationschef blijkbaar het voorgeschreven signaal te geven. Toen ik de laatste stut op de top had gerond en ik nog slechts kon opgemerkt worden door een laagvliegende en verdwaalde helikopterpiloot, viel de zweefbaan stil.
Naar het schijnt legt men de baan vaker stil als het waait maar zeer zelden, praktisch nooit, hangt er dan nog een provo tussen hemel en ijs in één van de stoeltjes. Ja, één keer, een juffrouw. Die was 's anderendaags doodgevroren maar toen functioneerden de liften nog niet als tegenwoordig. Bij de bovenste stut, waar de kabel zwenkt en de stoeltjes dus ook, lette ik steeds op voor windvang, zo met die ijzige ski's op mijn schoot en toen de zweefbaan werd gestopt, maakte ik me geen zorgen. Alles wel beschouwd, is het een mechanisch tuig en overal mankeert wel eens wat. De sneeuwvlokken beten zich vast in mijn gloednieuwe nylon en na een half uur waren mijn schoenen stalagmieten geworden. Mijn linkerflank was toen reeds sinds vijftien Siberische minuten een pantser van ijs en mijn onfortuinlijke dalwang reageerde zelfs niet meer op het prikken met een skistok.
Toch heeft er iemand de verre echo van mijn ‘ahoy’ gehoord en is er ergens een sint-bernard gaan blaffen. Toen de sneeuwbui afnam, kwam de kabel weer in beweging, even geluidloos als toen hij was stil gevallen.
Het ontdooiingsproces duurde zes hete citroenen en een dubbele pruimenjenever, maar de pijn was draaglijk.
De vierde dag stond in het teken van de ‘kapstoklift’. Aan de liftkabel zitten touwen vast en aan de touwen hangt de ‘kapstok’, een toestel als een dreg- | |
| |
anker. De armen van de kapstok worden achter de rug gehaakt en zo sleept men de skiërs, staande, naar de top. Ook die attractie is een perpetuum mobile. Met Bob naast me verliep de eerste sleeptocht nogal normaal en niemand verloor zijn koelbloedigheid, hoewel hij van de manie om tegen mijn enkels te trappen nog niet was genezen.
Onderweg keuvelden we rustig over koetjes en kalfjes (meestal over kalfjes, want de ski verjongt) en daardoor vergat ik alles wat tot een val zou kunnen leiden. Boven liet hij me aan mijn lot en de afschuwelijke helling over, omdat de praktijk ook in de sneeuw de beste leerschool is. Hij zou zelf aan diepsneeuwskiën doen tegen de vervaarlijke, haast holle flank aan de zuidkant. Hij oefende daar dagelijks en bezat daartoe de nodige bekwaamheid. Gedurende de rest van de dag keek hij dan naar zijn sneeuwspoor en wees hij me waar de slingerbaan onregelmatigheden vertoonde en zei hij wat ik over tien jaar zou moeten doen om die wedelfouten te vermijden. Tijdens die roekeloze afdalingen bemoeide hij zich uitsluitend met zijn eigen benen, vermits ze niet meer zichtbaar waren in een sneeuwlaag van een meter, en keek hij oplettend naar zijn belangrijke knieën die de dunne, bevroren toplaag doorkliefden. Hij gilde niet, schold niemand uit en eiste geen persoonlijke voordelen op en toch geraakte hij meteen in een discussie gewikkeld met een stevige jongen die alle symptomen van de deskundige vertoonde. Hij zei bars dat er op de holle flank niet mocht gewedeld worden wegens lawinegevaar. Er was geen enkel verkeersteken wat daar op wees en Bob antwoordde hautain, als professor, dat hij wel eens meer in de bergen was geweest. En of. Gelukkig was zijn Duits in een zekere mate door het Latijn en zijn arrogantie beïnvloed en begreep de andere hem niet, want die Alpenknots was duidelijk niet voor zijn longen of een zielsziekte op tweeduizend meter. Hij haalde zijn schouders op, schudde zijn hoofd, wat altijd irriterend werkt, en zei: ‘Blijf daar weg.’
Misschien zou daar toch iets gebeurd zijn wat beschrijvenswaardig is, ik zei ‘geef je zonnebril eerst aan mij, Bob,’ maar toen greep een opgewonden dame de arm van die lawine-expert en ze vroeg bedeesd: ‘Mag ik een handtekening van u, Toni Sailer?’
Hoewel Bob zeer veel weet, drong hij niet verder aan, integendeel, hij zei tegen mij dat er lawinegevaar bestond tegen die helling en dat ik daar moest weg blijven. Geen haar op mijn borst had eraan gedacht... enfin. Stuntelig exploreerde ik aan een nieuwe stijl, te bang om mijn angst te tonen in het bijzijn van een drievoudig wereldkampioen.
Terwijl ik op mijn rug lag, gaf de Zwarte Flits nog een deprimerend num- | |
| |
mertje weg. Hij skiede achteruit in een cirkel op een wijze zoals ik het vijfentwintig jaar geleden op de schaats niet had gekund. Nu ja, dat is geen ontspanning meer en met zo'n benen mag men zich iets meer veroorloven.
De kapstoklift stelde me steeds weer voor een nieuw probleem. De meeste beginners, die het zonder Bob moesten stellen, vielen al bij de eerste ruk, maar bij mij gebeurde alles later. Of de haak schoot achter me weg en kreeg ik heel het anker tegen mijn gezicht. Of ik kon het ding nog net grijpen en werd dan uitgerekt als in een middeleeuwse folterkamer. De trapeze op het steile gedeelte loslaten zou zelfmoord zijn geweest. Of één van mijn skipatenten begaf het in een greppel halverwege zodat ik verplicht was, als een aangeschoten olifant uit de baan te krauwelen om een kettingval te vermijden waarbij ik ontegensprekelijk van onder zou komen te liggen.
Neen, behalve het incident Bob contra Toni heb ik aan die kapstokkenbeweging geen prettige herinnering.
Ingevolge de stoomcursus moest de cristiana de vijfde dag ingestudeerd en beoefend worden. De ‘traverse’ was ik inmiddels machtig.
Bob miste geen gelegenheid om me te prijzen. ‘Je bent al mooi gebruind’, zei hij. En hij overtuigde me door mijn schitterende lichaamsconditie te omschrijven. Maar ik hoorde steeds de krak die de loopbaan van de Franse dokter zo abrupt had gebroken en dagelijks zag ik de rode grasmachine de een of de andere onhandigaard wegslepen in de richting van de zweefbaan. Het is zo dat ik de cristiana reeds vaak, ongewild en half, had uitgevoerd maar toch kon ik mijn weerzin voor die tegennatuurlijke beweging slechts gedeeltelijk overwinnen. Wie plaatst zijn voet dwars voor de andere terwijl hij loopt? Het verschil in snelheid laten we nog buiten beschouwing.
Wie kijkt in de diepte wanneer hij hoogte wenst te winnen? Toch moet het zo. ‘Het is gewoon zigzaggen, als het laveren met een zeilboot,’ zei Bob, ‘op het einde van de baan ga je als het ware door de wind.’
Men glijdt inderdaad dwars op de helling, steunend op de dalvoet, en op het einde van de baan zwenkt men naar de diepte toe, honderdtachtig graden rond, en als men die halve cirkel heeft beschreven, glijdt men op de andere voet, die dan dalvoet is geworden, in de tegenovergestelde richting. En zo verder tot beneden.
Men kan van alles vergelijken maar de punten van overeenkomst tussen een ijsvallei en een bries wind zijn eerder schaars en een ski heeft ook bepaald
| |
| |
weinig met een boot gemeen. Hoogtevrees was er gelukkig niet meer bij. Het sneeuwde en de wolken hingen laag, zodat de zichtbaarheid beperkt bleef tot een tiental meter.
Tijdens het bochten is dan gebeurd wat ik zo innig had gevreesd.
De eerste omzwaai gelukte, bij de tweede (op mijn chocolade-been) riep hij ‘bravo’ en toen weigerden mijn ski's de negentig graden en de vallijn te overschrijden. Als een havik dook ik de diepte in en toen mijn vaart reeds veel hoger dan buitensporig was en vallen geen voldoende zekerheid meer kon bieden, stak een, als dame geklede, vrouw de piste dwars over. Mijn snelheid was optimaal. In een reflex kon ik haar nog ontwijken maar ik gleed achter haar over haar ski's.
Zij op het ijs, ski's gehalveerd, en ik heupwiegend maar steeds rechtop alsmaar harder. Om niet van een vluchtmisdrijf te worden beschuldigd en om het gesprek, wat onvermijdelijk was, op hetzelfde niveau te kunnen voeren en om tot een fifty-fifty, ieder zijn schade te kunnen komen, stortte ik mezelf, in een ridderlijke poging en een zweefvlucht plat op mijn buik tegen de onwrikbare berg.
Toen mijn leeggesmakte longen weer lucht kregen, informeerde ik in een liggende houding naar haar gezondheidstoestand. Haar stembanden waren onbeschadigd en wat betekenen twee verzwikte enkels? Misschien heb ik haar voor een grover onheil behoed. De ski's heb ik schaamteloos ingeleverd. Niet omdat de sport voor inboorlingen uit de lage landen te brutaal is en ook niet omdat men op middelbare leeftijd moet streven naar een culturele bezigheid. Neen, volgend jaar zal ik een minder mondaine plaats opzoeken waar men tijdens de slalom geen onbevoegden op de piste toelaat. Mijnheer Kometer bewees dat de Tiroolse eerlijkheid niet onder de welvaart heeft geleden en overhandigde me ongevraagd een belangrijke bundel te veel betaalde valuta toen we de wens uitten om, vroeger dan voorzien was, huiswaarts te keren.
|
|