Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 117 (1972)

Informatie terzijde

Titelpagina van Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 117
Afbeelding van Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 117Toon afbeelding van titelpagina van Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 117

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (4.12 MB)

ebook (5.29 MB)

XML (1.93 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
sec - letterkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 117

(1972)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 231]
[p. 231]

Boekbesprekingen

Rafael Debevere, petit vicaire

Een van die kleine kapelaans wier naam slechts bij toeval uit de collectieve anonimiteit naar voren pleegt te komen, blijkt Rafaël Debevere te zijn, van wie men sinds 1965 bijdragen in Ons Erfdeel kon aantreffen. Debevere, zo stond in een VWS-cahier van 1968 te lezen, werd geboren in 1887 (te Arendonk, tussen Turnhout en Eindhoven) en was dus 78 jaar toen hij in Ons Erfdeel begon te publiceren. Maar dat is niet alles: vóór 1965 bestaat zijn bibliografie, als ik goed geteld heb, uit precies vijf bijdragen van tezamen goed 75 bladzijden, en dan nog bijna uitsluitend van lokaal belang. Zijn levensloop liegt er dan ook niet om: deze kennelijk veelzijdig begaafde man bracht zijn leven door als kapelaan te Gistel en te Poperinge (1911-1932), werd nadien ten gevolge van zijn Vlaamsgezinde activiteit overgeplaatst naar Dudzele, waar hij in 1936 onder een te zware belasting bezweek en moest rusten tot 1940, toen hij geestelijk directeur werd te Loker, in de Westvlaamse Westhoek. Het contact met Jozef Deleu in 1963 moedigde hem aan om zijn veelzijdige kennis in geschriften te benutten, die in het tijdschrift Ons Erfdeel werden opgenomen. Achtereenvolgens verschenen bijdragen over de Frans-Vlaamse dichter en publicist Charles de Croocq, over een Middelnederlands getijdenboek uit Belle, over een aan Jeroen Bosch herinnerend en wellicht aan hem toe te schrijven schilderij uit dezelfde stad, over zestien nagenoeg onbekende schilderijen uit de kerk van Tournehem en over de Frans-Vlaamse musicoloog Edmond de Coussemaker, de bekende samensteller van de Chants populaires des Flamands de France (1856).

Al deze opstellen werden nu naar aanleiding van Debeveres diamanten priesterjubileum (1911-1971) door Jozef Deleu in een fraai boekdeel van 223 blz. gebundeld en door hem ingeleid; Theo Lefèvre schreef een vriendelijk Woord Vooraf. Het boek was enkel bij intekening verkrijgbaar en komt niet in de handel. (Deleu gaf al vroeger een korte studie van Debevere uit over de Ierse strijder William Redmond, die te Loker begraven ligt, en een map met 40 pentekeningen van Debevere naar schetsen van Bruegel, een ander facet van dit boeiende talent.)

Wie, zoals de ondergetekende, niet wegwijs is in alle door Debevere betreden gebieden, kan zijn reisverslag enkel opstellen aan de hand van wat de gids vertelde. Van het artikel over Edmond de Coussemaker durft hij nog wel met enig aplomb getuigen dat het een belangwekkende studie is en eigenlijk de

[pagina 232]
[p. 232]

enige die de Frans-Vlaamse voorman zo veelzijdig belicht. Hetzelfde kan gezegd worden van de bijdrage over Charles de Croocq (1874-1950). Van groot belang blijkt ook Debeveres ‘opus magnum’ - als men in dit mini-oeuvre deze term mag gebruiken -, namelijk de uitvoerige studie die de pièce de résistance van de bundel uitmaakt: de zorgvuldige analyse van een ‘Middelnederlands getijdenboek gevonden te Belle (= Bailleul) in Frans-Vlaanderen’. Boeiend is het artikel over de Frans-Vlaamse ‘Keisnijding’ (van Jeroen Bosch?) en het speurwerk naar de schilder van Tournehem.

Het is een verdienstelijke daad van Jozef Deleu geweest deze bejaarde man aan het schrijven te hebben gezet en nadien zijn geschriften, zoals dat heet, aan de vergetelheid te hebben ontrukt. Een woord dat hier misschien zelfs niet misplaatst is.

Ludo Simons

De woorden zijn het gedicht

Een alleszins merkwaardige publikatie is die van Gerrit Krol, nl. APPI. Automatic Poetry by Pointed Information. Poëzie met een computer, Amsterdam, Em. Querido, 1971.

Het boekje bestaat uit een theoretisch gedeelte en een reeks illustrerende toepassingen. In die theoretische inleiding worden enkele vrij gezonde en voor de hand liggende ideeën omtrent poëzie uiteengezet. Het eigenaardige daaraan ligt hoofdzakelijk in de manier waarop die dingen gezegd worden. Die manier maakt ze niet alleen uiterst eenvoudig en begrijpelijk, maar zet ze tegelijk in een heel nieuw perspectief. Afwisselend worden enkele elementaire dingen gezegd over de menselijke geest, het geheugen, het vermogen tot begrijpen en reproduceren e.d., en over de werking van een computer. De parallellie is opvallend en werkt in beide richtingen verhelderend.

Afgezien van de omstandigheid of men al dan niet akkoord gaat met wat hier gezegd wordt, moet men alvast erkennen, dat Krol van deze inleiding een briljant essay over de dichtkunst gemaakt heeft, vol verrassende, vaak verhelderende, maar soms ook misleidend eenzijdige of veralgemenende formuleringen. Maar de grootste verdienste, vooral van een geschrift over dit hachelijke onderwerp, ligt m.i. in de rustige, nuchtere, ondogmatische en geenszins agressieve toon ervan. Dat brengt een demystificatie mee in twee richtingen, nl. zowel van de ‘normale’, persoonsgebonden lyrische poëzie, als van de onpersoonlijke, taalgebonden computerpoëzie. Terloops en impliciet wordt hier afgerekend met de dichter die zich nog maar al te graag ziet als magiër, ziener, profeet, evengoed als met de slecht geïnformeerde zeloot van de vooruitgang, die bij gebrek aan beter van de technologie een nieuwe religie maakt, met de computer als oppergod. Bij Krol wordt het allemaal tot zijn normale proporties teruggebracht. Het is een spel, zoals alle poëzie een spel is: met de taal en de mogelijkheden ervan. Bij hem tegelijk een spel met de computer en de mogelijkheden daarvan.

Ik citeer: ‘Iemand die een gedicht maakt is daar soms gauw mee klaar en dan kan het nog een mooi gedicht zijn ook. Een computer zal er doorgaans lan-

[pagina 233]
[p. 233]

ger over doen. In elk geval gooit hij er veel uit waar niemand wat aan heeft; dat komt omdat een computer niet weet wat hij kiezen moet. Het is voor een grote computer een klein kunstje volgens een beschreven procedure (....) in één minuut 1200 regels te drukken die samenhang vertonen. Of die regels sterke formuleringen zijn van nog nooit eerder onder woorden gebrachte gedachten of gevoelens - dat moet worden uitgemaakt door degene die deze regels leest.’ (blz. 21)

Voorbeelden daarvan volgen. De computer wordt gevoed met een aantal zinnen, die een object beschrijven (of met de zinnen van een reeds bestaande tekst, enz.), met syntactische regels, een selectieprocedure en dies meer. Hij produceert dan nieuwe zinnen, goede en slechte. De ‘dichter’ markeert de goede en geeft de computer opdracht meer soortgelijke zinnen te vormen, zodanig dat de kwaliteit van de output stilaan verbetert. M.a.w. het resultaat wordt beter naargelang de inbreng van de operator, de mens toeneemt.

De afgedrukte resultaten illustreren zeer duidelijk de mogelijkheden maar ook de beperkingen van dit systeem. Inderdaad, sommige fragmenten zijn verrassend goed, maar het globale resultaat blijft mager. Vnl. omdat het vooralsnog niet mogelijk is de machine te laten werken met de betekenis van de woorden. Dat maakt dat het aandeel van het loutere toeval bij de vorming van geslaagde verzen nog al te groot blijft. Maar kansen zitten er wel in, denk ik, voor een poëzie waarbij de creatieve inbreng van de dichter vrijwel helemaal wordt afgewenteld op de lezer.

We moeten er wel even aan wennen.

Maar verzen als de volgende zeggen mij toch wel iets:

 
‘Wij behoeven niet te denken dat
 
hij die ons bestaan doorziet
 
zich kan voorstellen wat
 
hij weet, maar
 
we zouden het kunnen beschrijven.’

(blz. 31)

 

Hugo Brems

Zij drinken altoos thee

Yasumari Kawabata ontving in 1968 de Nobelprijs voor letterkunde. In de Belfortreeks publiceert Het Davidsfonds nu een vertaling van zijn roman Sembazuru, in 't Nederlands Duizend Kraanvogels. Dit uiterst gestileerde verhaal is ge- Dit uiterst gestileerde verhaal is gestructureerd rond de theeceremonie, symbool voor Japanse levenskunst en omgangsvormen. Alle thema's van leven en dood, liefde, onmacht, geluk en pijn, alle spanningen binnen de karakters en tussen de personages onderling worden door de geraffineerde gezelschapsnormen van het theeceremonieel heen geweven.

Deze manier van doen geeft een onderdrukte geladenheid, een tweede dimensie die te raden valt door de uiterst poëtisch en zoet gehouden toon heen zodat de felle kleuren van alle menselijke emoties en passies met een dempend waas werden overtrokken. Men kan deze verfijnde stilering, deze opgedrongen verstilling van leven, appreciëren of niet, ze heeft ongetwijfeld te maken met de Japanse manier van zijn.

[pagina 234]
[p. 234]

C. Ouwehant die zich naar eigen zeggen voor de vertaling zo letterlijk mogelijk aan het origineel heeft gehouden, gebruikt een ingehouden zinsbouw en ritme, die voor zover ik kan oordelen wel passen bij dit uitvlakken van passies en heftigheid tot ondergrondse schakeringen.

Een fijn boek voor wie het graag eens anders ziet.

L. Scheer

Integraal mislukt

Joannes Marijnen, in de poëzie een late roeping, tracht de verloren tijd in te halen door een overhaaste produktie. Sinds zijn debuut in 1961 liet hij elf bundels verschijnen, de vertalingen in het Frans, Engels en Italiaans niet meegeteld. Integraal is de titel van zijn twaalfde poëziepublikatie, zojuist verschenen bij Colibrant.

Zoals ook in de vorige bundels wordt hier gestreefd naar een soort synthese tussen een kosmisch-esoterisch georiënteerde interesse en een ‘open oog’ voor de ontwikkeling van de moderne wetenschap op gebieden als ruimtevaart, astronomie, computertechniek e.d. Een streven dat te vergelijken is met dat van een ander kosmisch dichter als E. van Ruysbeek.

Daarnaast vinden we gedichten die meer op de alledaagse werkelijkheid, vooral van liefde en erotiek, geïnspireerd zijn, maar die toch niet kunnen nalaten ook daaraan vaag mystiekerige mijmeringen vast te knopen. Dat maakt dat deze verzen oscilleren tussen nogal groteske evocaties van erotiek, in de trant van:

 
‘je lichaam en je mond
 
verwachten
 
de herhaling
 
van het lustbeleven’ (27)

of banale overdenkingen van de menselijke conditie, bijv. in ‘Wanhopige’ (18), en anderzijds zwevende omschrijvingen van abstracte concepten. Maar nergens wordt een spanning opgewekt die de teksten tot poëzie zou maken. Sommige passages herinneren zelfs aan de zwakste momenten van de vorige bundel, Intermezzo. Men kan zich afvragen hoe het mogelijk is zoveel clichés bijeen te brengen op een zo kleine plaats, als in de volgende strofe uit ‘Labyrint’ (48):

 
‘toen nam ze de reddende vlucht
 
gelokt door de stad
 
met kermismuziek
 
giergeluid van mallemolens
 
lichtfonteinen van vuur
 
nachtclubs met roofdierogen
 
ogen
 
schaterlach van neonlichten
 
illusielichten (....)’.

Hugo Brems

Satan in goray

In Satan in Goray van I.B. Singer (A.W. Bruna & Zoon, Utrecht/Antwerpen) speelt het verhaal zich af in het 17de-eeuwse Polen. Na de verwoesting van het land door de Tataren komt het bergdorp Goray slechts langzaam opnieuw tot leven. De mannen die jong waren toen ze Goray verlieten, zijn intussen oud geworden. In deze geïsoleerde gemeenschap van joden leeft de

[pagina 235]
[p. 235]

verwachting van de Messias. Maar er heerst verdeeldheid tussen oud en jong, tussen de oude Rabbi en zijn zoon, die aan het hoofd staat van de kabbalistische sekte. De komst van een vreemdeling Reb Itche Mates valt in het voordeel uit van de kabbalisten. Het geloof in hun Messias, Sabbatai Zewi, wint aanhangers. Intussen gebeuren er vreemde dingen in het dorp. Reb Itche Mates huwt met de kreupele Rechele, die door iedereen als een heks beschouwd wordt. De oude Rabbi verlaat het dorp.

Een nieuwe profeet daagt op: Reb Gedalia, die wonderen doet. Hij wordt ritueel slachter en haalt het hele dorp naar zich toe. De dag van Sabbatai Zewi is nu heel nabij. In die dagen krijgt Rechele haar eerste visioenen. Vanuit Gorey trekken Reb Itche Mates en Reb Mordechai Joseph als gezanten uit in dienst van de Messias. Goray, nu volledig in de ban van Reb Gedalia, verliest zichzelf in religieuze waanzin. Het werk wordt stilgelegd want het einde der tijden is nabij. Maar de dag waarop de ramshoorn gehoord zou moeten worden gaat gewoon voorbij. Regen en ziekte brengen onheil over het dorp waar de oogst en het vee zolang verwaarloosd werden. En de gezanten verschijnen met de boodschap dat Sabbatai Zewi een verrader is.

Maar het dorp Goray, nog volledig in de macht van de demon Reb Gedalia, gaat verder zijn ondergang tegemoet.

De ondergang van Goray, de aftakeling van een gemeenschap waarin alle wetten en morele normen teloorgaan in een groeiende chaos, is op zichzelf een boeiend gegeven. De schrijver is echter niet uit op sensatie. Hij weet de juiste toon te treffen. Door zijn humor verhindert hij dat het verhaal moraliserend of pathetisch zou worden, en staat hij de lezer toe afstand te nemen van het gebeuren.

Zowel ter wille van de karaktertekening (ook de tweederangsfiguren worden scherp en bijzonder goed gekarakteriseerd, bijv. Chanina, de liefdadigheidsleerling en de opoe van Rechele), als om de sfeerschepping is Satan in Goray een merkwaardig boek. De joodse gemeenschap met haar vreemde, middeleeuwse gebruiken en riten (bijv. bij huwelijk, bij zwangerschap en ziekte enz.) wordt prachtig beschreven.

Het is echter de thematiek die aan het boek een algemeen menselijke waarde geeft. In het verhaal krijgt het kwaad gestalte in een van zijn vreemdste vormen, de religieuze waanzin. Dit fanatisme dat de oorzaak is van alle onheil vindt zijn oorsprong in het universele diepmenselijke verlangen naar een betere wereld en naar geluk.

‘Ze wilden naar Jerusalem gaan... Ze wilden gouden jasjes dragen. Ze wilden vleugels zodat ze door de lucht konden vliegen. Ze wilden marsepein en gouden muntjes in de soep die hun beloofd waren...’

Dit is het ideaal van de kinderen van Goray, onbereikbaar en ver. Na de bittere ontgoocheling, pas nadat ze het ergste hebben meegemaakt zullen de mensen van Goray opnieuw kunnen leven in het nu.

R. Ghesquiere


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

titels

  • over Appi

  • over Integraal


auteurs

  • Ludo Simons

  • Hugo Brems

  • Lieve Scheer

  • Rita Ghesquiere

  • over Rafaël Debevere

  • over Isaac Bashevis Singer