Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 117 (1972)

Informatie terzijde

Titelpagina van Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 117
Afbeelding van Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 117Toon afbeelding van titelpagina van Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 117

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (4.12 MB)

ebook (5.29 MB)

XML (1.93 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
sec - letterkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 117

(1972)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 522]
[p. 522]

Kroniek
Marcel Janssens
/ Een dronken sloepje

Toen Marcel van Maele onlangs de Ark-Prijs van het Vrije Woord kreeg voor zijn boek Ik ruik mensenvlees, zei de reus. Een kroniek van in- en uitwendig leven (Amsterdam/Brussel, Paris-Manteau, 1971, 87 blz.), sprak de schrijver in zijn dankwoord van ‘vijgen na Pasen’. Inderdaad, nu wordt dit boekje een beetje artificieel opgevijzeld met die Prijs, terwijl Van Maele toch al beter werk leverde. Merkwaardig genoeg bekroont de redactie van het NVT Van Maele nu voor een tekst die opvallend begint af te wijken van wat wij van hem, zowel in poëzie als in proza, konden verwachten. Vergeleken met het vorige boek Koreaanse Vinken, steekt de narratieve structuur van het nieuwe veel minder gesofisticeerd en ‘gewoner’ in mekaar, al is het nog in verschillende opzichten als Van Maele-tekst herkenbaar. Klonk het niet zo banaal, ik zou zeggen dat deze kroniek een ‘overgangstekst’ is van het vroegere poëtische, hermetische proza naar een fase waarin de ‘romans’ van Van Maele (hij gebruikte die ondertitel o.m. voor Scherpschuttersfeest en Koreaanse Vinken) weer aansluiting zouden kunnen zoeken met het traditionele verhaal. Dat zou in de huidige literaire constellatie niets uitzonderlijks zijn. Zelfs Marcel van Maele, eigenzinnig taalgebruiker bij uitstek, evolueert mee en draait bij. Gaat ook hij het nog voor mekaar krijgen, verkoopbare boeken te schrijven en lezers te hebben? De schrijver Nico zegt in dit boek: ‘Ik ben het beu de binnenkant van de bol af te tasten. Ik wil eruit. Ik moet eruit. Ik ben de binnenkant beu’ (blz. 9). Is dit een adieu aan de vroegere Van Maele? Een afscheid van hermetische teksten voor privé-gebruik?

In de kroniek is een chronologisch nagenoeg rechtlijnig uitgewerkte story herkenbaar: de journalist Sloepje Zoetelief, gehuwd met Julia, maakt in Amsterdam kennis met Nico Van Der Wal, een Vlaams auteur die z'n Françoise verloor en op het eind het wezen te pakken krijgt dat hij al een hele tijd achternazit, namelijk Julia. Maar deze story zegt niets over het boek. Van Maele maakt een tekst met 55 onderdeeltjes, waarin brokjes van die simpele story maar ook zoveel andere dingen zitten. De structuur van de kroniek draagt het merk Van Maele. Dat de dunne verhaalsubstantie kroniekachtig verbrokkeld wordt over tientallen snapshots, is al

[pagina 523]
[p. 523]

symptomatisch voor Van Maeles schriftuur. Iets van langere adem binden of afronden kan of wil hij niet. Hij is meer een eruptief schrijverstype, hij werkt met nerveuze blocnote-krabbels, tekstbreking is bij hem een dominant structuurbeginsel. Zo bouwt hij z'n boek staccato, met horten en stoten, met genummerde invallen. Elk fragmentje krijgt een titel die eerder een brekende dan een bindende functie heeft. Naast het verhaaltje over Sloepje, Julia en Nico (met de hoofdredacteur Bernard als voorbijflitsende nevenfiguur) zitten dan ook op het telraam van de kroniek nog aforismen, satiren, nonsense-verhalen, sick jokes, allegorieën, angstdromen en projecties die op het eerste gezicht niets opleveren voor de story, maar tot de kern van de kroniek blijken te behoren. In deze vele stukjes zie ik vooral twee teksttypen naar voren komen: lyrische fragmenten in het sterk gedrongen poëtisch staccatoproza dat wij van Van Maele gewend zijn, en dialoogteksten die naar de toneelscène neigen.

De noodzaak van de tekstbreking en tekstverbrokkeling wijst erop dat Van Maele het schrijven ‘in de schreeuw’ (blz. 10) niet kan verzaken. Hij kan ook de dichter geen vaarwel zeggen. Het ‘gegoochel met grendelwoorden’ (blz. 13) bepaalt nog de aantrekkelijkste brokstukken van deze kroniek. Ook dit boek bevat nog slierten éénwoordzinnen, die hijgend aanhollen. Het beeldspraakgeweld is echter geluwd. Sloepje Zoetelief heeft immers ook zo'n lieve naam. Het Sloepje kraakt woest in z'n voegen, maar het smeekt ook teder ‘om fluwelen woorden’ (blz. 70). De kroniek laat de tedere wildeman Van Maele zien, gesplitst in de ‘confrères’ Nico en Sloepje, eigenlijk afsplitsingen van één zelfde wezen, ziek zittend in ‘het zelfde schuitje’ (blz. 44). Beiden kunnen een facet tonen van wat Van Maele zelf in z'n Amsterdamse tijd geweest is. De Vlaamse schrijver Nico is immers de auteur van dit boekje dat ‘vanuit een situatie’ geschreven werd (blz. 51). Die situatie vertoont de twee componenten Nico en Sloepje. Wat deze excentrieke en tedere anarchisten gemeen hebben, is het besef van de outsider die niet recupereerbaar is. Ze zwalpen als sloepen en smeken ‘om rust, om fluwelen woorden’. Ze willen het onbehagen woest wegkerven (reuzen die mensenvlees ruiken), maar ze capituleren met een razend non possumus. In de titel van nummer 51 staat o.m: ‘Wie heeft zich de moeite getroost te zeggen: “Ik speel niet mee”. Meespelen, meehuilen, meeheulen’ (blz. 75). Dat zei Van Maele ook bij de uitreiking van de Ark-Prijs: ‘Ik speel niet meer mee.’ Langs de binnenkant van de bol kankert een pijn, een gemis, het besef van een falen. In deze kroniek wordt dat gevoel gesymboliseerd in de angstdromen met de ratten en in andere grimmige fantasma's. Zij vertalen symbolisch de situatie waarin de lieve woesteling Nico-Sloepje, die mensenvlees ruikt (en oprispt), leeft en schrijft.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

titels

  • over Ik ruik mensenvlees, zei de reus. Een kroniek van in- en uitwendig leven


auteurs

  • Marcel Janssens