Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 119 (1974)

Informatie terzijde

Titelpagina van Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 119
Afbeelding van Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 119Toon afbeelding van titelpagina van Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 119

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (4.23 MB)

ebook (4.74 MB)

XML (2.05 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
sec - letterkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 119

(1974)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 243]
[p. 243]

Kroniek
Willy Spillebeen
/ De dichter Clem Schouwenaars

- Gedichten 1956-1970, Een ring van granaat (1972), Nijgh & Van Ditmar / 's-Gravenhage en Standaard Uitgeverij / Antwerpen.
- Een zachte Saraceen (1973), Colibrant / Deurle.

Het uitbrengen van verzamelbundels poëzie, door een Nederlandse en een Vlaamse uitgeverij en in Vlaanderen mee verspreid door het Davidsfonds, Vermeylenfonds en Willemsfonds, is een initiatief dat toe te juichen is. Over de keuze van de eerste vier dichters (Willem M. Roggeman, Clem Schouwenaars, Hans van de Waarsenburg en Marcel van Maele) kan natuurlijk geboomd worden. Maar wanneer het experiment met deze toch niet zo toegankelijke dichters slaagt - en het ziet ernaar uit dat dit het geval is, aangezien de reeks wordt voortgezet - zal de opvatting dat de poëzie geen lezers meer zou hebben, wel even moeten herzien worden.

Clem Schouwenaars (1932) deed voor zijn verzamelbundel een keuze uit acht bundels, resultaat van veertien jaar poëtische bedrijvigheid (1956-1970). ‘Dag en Nacht 1967-1969’ en ‘Dagboekbladen 1970’ verschijnen hier voor het eerst. ‘Leda of het herleven’ (1970) werd niet in de verzamelbundel opgenomen. ‘Een zachte saraceen’ (1973) is pas onlangs verschenen. Aanvankelijk was Schouwenaars' gedicht wazig en omfloerst. Met de nieuwe beeldspraak van de Vijftigers en het levensgevoel van de Vormendichters, nl. weemoed, melancholie, verlangen, gaf de dichter uiting aan zijn levensonmacht door evasiepogingen uit de werkelijkheid en sporadisch ook twijfels en vertwijfeling. De beeldspraak was bij de tijd, de sfeer duidelijk romantisch en de taalbehandeling herhaaldelijk impressionistisch-sensitivistisch. Schouwenaars is eigenlijk een volbloed romanticus. Hij schrijft de werkelijkheid van zijn en het verleden, nl. oorlog, bunkers en puin, van zich af: ‘ik weet na vele woorden / dat mijn geslacht was van granaten / en het zaad vernietiging’ (28) of ‘maar ik die zonder moeder / wilde zijn en zonder voorgeslacht’ (27). Aldoor onderneemt hij pogingen om aan de werkelijkheid en de tijd te ontkomen: ‘want wij zijn niet / van wereld en wijzerplaat’ (21). Hij wil de wijk nemen naar een droomwereld, die nergens vast omlijnd is, veeleer wazig, lyrisch, meer auditief dan visueel - vandaar de functie van de muziek bij het evoceren van zijn wereld - en die ook herhaaldelijk metafysisch aandoet. In Schouwenaars' eerste bundels is het evasieve nadrukkelijk aanwezig. Het wordt o.a. door de motiefwoorden of -beelden zee, schip, zeil, zwaan, vogels en muziek aangegeven. Te-

[pagina 244]
[p. 244]

gelijk evenwel zal de dichter twijfelen aan de zin van zijn ‘odyssea’ zonder vast doel. Totdat hij die odyssea gaat maken naar de onbereikbare want absolute geliefde en zijn droomwereld (in ‘De vrouwelijke verzen’ (1960)) samenvalt met de vrouw. Evenwel is hij aldoor een verliezer (cfr. ook Mark Dangin, een al even romantisch-evasieve leeftijdgenoot die eveneens de vrouw centraal stelt en van wie de jongste bundel ‘Ik, de grote verliezer’ (1972) heet): ‘een dichter zijnde mocht ik / slechts mijzelf geloven / maar ik heb geluisterd / naar de woorden eeuwigheid / de meest menselijke vreugde / en die ging mij verloren / want ik ben orfeus de goedgelovige / de eerlijke de man / die bijgevolg verliezen moest.’ (51). Herhaaldelijk ook speelt in de confrontatie met de ‘eeuwigheid’ (d.i. het ideële waarvoor de vrouw eigenlijk ook symbool is) het besef van leegte mee, de zelfbegoocheling: ‘aan deze grens (van leven en dood W.S.) blijft ons alleen / een duiksprong in de melkweg / in een schijnrijk - zonder spijt / en offervaardig.’ Navenant met Schouwenaars' onbepaalde, aarzelende droomwereld naast en zelfs voorbij de werkelijkheid is de verwoording: lyrisch, vaag en verijld. Erg veel substantie dient men achter deze verzen niet te zoeken. Ook het weglaten van de interpunctie doet de nauwelijks experimentele teksten nog meer verijlen en voortstromen op de klanken.

Vanaf ‘Etudes voor de rechterhand’ (1964) wendt Schouwenaars hoofdletters en interpunctie aan. Zijn gedicht wordt strenger, klassiek van bouw - al schreef hij vroeger al vrij strofische gedichten, zelfs terzinen en een (rijmloos) sonnet. Men kan er terecht een poging in zien om uit die ijle droomsfeer los te komen. Zijn gedicht wordt meer sprekend en heel wat directer. Het evasief-romantische temperament is uiteraard onveranderd, maar het lyrische en verijlde maakt plaats voor een agressieve toon van moeizaam veroverde zelfzekerheid: ‘Ik verover de rechtmatigheid te haten / de taal van mijn vader, te scheppen / een groenlands geluid of barrevoetse / vrouwen met een meeuw op iedere heup.’ (93). Enerzijds is er de scherpe afwijzing van het verleden, die ook, maar minder hard, aanwezig was in vorig werk; anderzijds de affirmatie van de auditief ingestelde dichterschepper. De dichter bevestigt zichzelf in zijn lichaam: ‘Ik wil schrijven het verbijsterend / gedicht van mijn lichaam’ (100) en in de vrouw(en): ‘Met jou een zilveren schepping, / een begin, een eerste wezen wil ik / om te heten mogelijk / mijn hazewind-de-leden spannend, / mijn gezang, / mijn skandinaafse maan, / mijn bruid.’ Op die wijze verandert hij de wereld tot ideale wereld. Maar hij beseft tevens dat dit alles evasie blijft, omdat het allemaal slechts schrijvenderwijs gebeurt.

Schouwenaars evolueerde duidelijk naar een strengere vorm, het in zichzelf besloten gedicht. Typisch hiervoor is de bundel ‘Frescobaldi’ (1966),

[pagina 245]
[p. 245]

gestileerde sonnetten. Het esthetiseren is toegenomen, de dichter wendt de werkelijkheid uitsluitend aan als poëtisch materiaal: ‘Want wijzer / dan zijn aarde is een boom / en bomen worden woorden / in hun bloesems, worden adem / in de schaduw van gebladerte.’ (177) Werkelijkheid wordt verbeeld, geësthetiseerd, een soort bewuste roesbeleving waarin erotiek, poëzie en besef van eigen lichamelijkheid samenklinken. Ook pijn en desillusie worden ingeschakeld. Autobiografische elementen duiken reeds even op. Weer speelt de evasie een belangrijke rol, men kan zelfs stellen dat Schouwenaars in deze bundel (en ook elders) vlucht d.i. zich inkapselt in de esthetiek. Daarnaar verwijst trouwens de naam Frescobaldi, klankrijke naam én van een Italiaans dichter én van een Italiaans componist en organist.

Schouwenaars' ‘odyssea’ naar de droomwereld van de poëzie verzinnebeeld door de ideale vrouw gebeurde tot nu toe los van de eigen werkelijkheid, als schrijfsituatie. Het plotselinge inschakelen van autobiografische elementen, schuchter in ‘Frescobaldi’ maar nadien heel overvloedig, wijst op een samenvallen van leven met schrijven. Het ziet ernaar uit dat de dichter de ideale droomwereld belichaamd vindt in één vrouw (Lutgart in de cyclus ‘En niet sterven’ (151), Leda in de bundel ‘Leda of het herleven’ (1970) en Livia in de sterk autobiografische roman ‘De seizoenen’ (1972)). In ‘Dag en nacht’, de onuitgegeven bundel van 1967-1969, treft dan ineens de parlando-vorm. De lyrische dichter heeft nu de behoefte aan te spreken en zich uit te spreken: ‘Ik geloof dat ik moet spreken / dat ik niet zwijgen mag’ (134) en verder: ‘Voortaan schrijf ik / gedichten openhartig als mijn hart, / die geen vergulde schutting zijn / voor menselijke kwetsbaarheid, / die niet sluieren in trotse raadsels / het machteloos reiken naar volkomenheid, / ik schrijf voortaan / gedichten die mijn kinderen zijn / naakt en eerlijk, / die enkel van zichzelf getuigen zijn / zonder overmoed of schaamte.’ (135). Het vroeger sterk geësthetiseerde gedicht zal voortaan louter belijdenis worden. De vlucht naar de ‘volkomenheid’ en de versluiering in esthetiek is (voorlopig) voorbij. Poëzie is naakte levensbelijdenis en -bevestiging, ook verantwoording van eigen leven. ‘Dag en nacht’ bevat grotendeels gelukkige liefdesgedichten. ‘Genezen’ is er een sleutelwoord van: de liefste redt hem uit eenzaamheid, duisternis, twijfels en zelfs vertwijfeling; ze redt hem ook uit die hang naar het volmaakte; ze leert hem de werkelijkheid te waarderen. Maar liefde brengt ook verdriet mee o.a. bij een afscheid. Hierover schrijft Schouwenaars de aangrijpende cyclus ‘En niet sterven’ (151), verslag van een terugreis vanuit Kortrijk naar Antwerpen na een bezoek aan Lutgart. De werkelijkheidservaring in de diverse steden waar de dichter voorbijrijdt wordt vermengd met zijn gemoeds-

[pagina 246]
[p. 246]

toestand en bestendig, op de duur obsederend, wordt geaffirmeerd: ‘Maar ik zal niet sterven.’ Verbeten geloof in de liefde redt uit de wanhoop en de dood. Wanneer evenwel deze (toch weer als ideaal ervaren) liefde ophoudt, wordt de vroegere dichter van het verlangen de dichter van het heimwee en de weemoed. Een dichter van de herinnering die hij wil ‘herleven’. Daarmee zijn we aangeland bij Schouwenaars' niet in de verzamelbundel opgenomen ‘Leda of het herleven’, waarin hij zijn hele verleden afwijst, behalve zijn verleden met ‘Leda’.

De bundel van 1973 ‘Een zachte saraceen’ lijkt wel een remake te zijn van ‘Leda of het herleven’. In minder directe, minder belijdende zin dan. Ook in deze bundel staat de liefde als ‘herleven’ centraal. De titel verwijst naar de levenssituatie van de dichter, die evenwel in de bundel zelf in tegenstelling met zijn vroegere gedichten, nergens in de ik-persoon schrijft. Hij objectiveert zichzelf a.h.w.: hij is ‘een zachte Saraceen’, iemand die niet thuis hoort waar hij verblijft - vroeger, in ‘Frescobaldi’ schreef hij ‘mijn broeder dit lichaam, mijn saraceen’ (119): hij heeft ook zelfzekerheid t.a.v. het eigen lichaam moeten veroveren. De titel kan dan ook als volgt geinterpreteerd worden: de dichter voelt zich in de werkelijkheid als een ‘vreemd lichaam’, zoals ook de Saracenen vreemd waren in de christenheid van de vroege middeleeuwen. Evenwel is het belangrijk iets meer te weten over de schrijfsituatie (en levenssituatie) van de dichter toen hij deze bundel schreef: Schouwenaars heeft een vol jaar vrij geïsoleerd, als een vreemdeling, een Saraceen, geleefd in de vlakke landbouwstreek van Veurne-Ambacht. Over dit jaar handelt trouwens zijn knappe roman ‘De seizoenen’, waarin allusies worden gemaakt op de gedichten uit ‘Een zachte saraceen’. De dichter refereert daar naar de muziek, inzonderheid naar Bach. De zevenregelige gedichten zijn streng beheerst geschreven, met een extreme aandacht voor hun klankwaarde. Weer esthetiseert en sublimeert de dichter de werkelijkheid. Maar in deze bundel is het esthetiseren en sublimeren geen doel, zoals het dit m.i. wel was in ‘Frescobaldi’; het is een middel om de toch heel persoonlijke problematiek van een romantische, ideale d.i. geidealiseerde liefde, uit zich weg te schrijven en te objectiveren, d.w.z. te relativeren. Dit is dan m.i. het grote verschil tussen beide uitermate geesthetiseerde bundels.

Qua structuur is ‘Een zachte saraceen’ beslist harmonieus. Alles staat in het teken van het getal zeven: zeven cyclussen van elk zeven gedichten en ieder gedicht bestaat uit zeven verzen. Vol-lediger kan het niet: het leven van de zachte saraceen is nu ledig, zoals het vroeger vol was. Daarom keert hij in tot zichzelf, tot zijn herinneringen en vult a.h.w. op deze wijze zijn ledig leven met de gedichten weer in. De gedichten zelf zijn sterk ge-

[pagina 247]
[p. 247]

construeerd, zonder ergens gesloten of stroef aan te doen. Het zijn muzikale kleinoden, waarin de klanken tegenklanken oproepen; soms ook zijn het meer plastische, vormgave gedichten, die meer evoceren dan beschrijven. Door de gecondenseerde schrijfwijze doen de gedichten wel wat archaïserend aan. De ideeën zelf komen slechts op de tweede plaats. Dit is o.a. het grote verschil met het meesterwerk van Adriaan Roland Holst ‘Een winter aan zee’, waaraan Schouwenaars' cyclisch gedicht in meer dan een opzicht doet denken. Daar is vooreerst de gelijkaardige woordbehandeling én evocatie d.m.v. beeldspraak. Daar is eveneens een identieke én persoonlijke aanvangssituatie: het terugverlangen naar een geliefde. Schouwenaars esthetiseert en objectiveert deze situatie, zonder ze echt te verruimen; Roland Holst esthetiseert en objectiveert eveneens, maar de vrouw wordt een meerduidend symbool en het geheel is een visie op de westerse cultuur, het typische cultuurpessimisme van deze dichter. Zowel Adriaan Roland Holst als Clem Schouwenaars zijn dichters van het verlangen. Roland Holst ontkomt aan het tekort (of het verlies) in een visie op het elysium en bevestigt daardoor de droom die de mens verre overstijgt; Schouwenaars daarentegen ontkomt aan het tekort door alles opnieuw te beleven, als droom, maar brengt daardoor het hele gebeuren niet buiten de eigen situatie. Hij wordt de elegische dichter van het persoonlijke terugverlangen.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

titels

  • over Gedichten 1956-1970. Een ring van granaat

  • over Een zachte Saraceen


auteurs

  • Willy Spillebeen