| |
| |
| |
Dietsche Warande en Belfort 121ste jaargang nummer 1 januari 1976
Gery Helderenberg / De gotische vrouw
De gotische vrouw, de sibille aan stift en dom
zandsteen onder verrimpelde peplos, onbewogen,
de oogholten diepere putten, de lip geklemd en stom,
behoedster van dit triomfante heiligdom
Ecclesia Mater onder ogivale bogen
paars voor de vierweekse advent, Heer Jezus kom!
de gotische vrouw, de leeggeschreide, verdaan
uit de vergetelheid van roemvoller dagen
eeuwig voorbij gedreven als de volmaakte maan,
geloofsgetuige, gaat zij bij de steunberen staan,
onsterfelijk, dacht men, door zwavelvlagen
zegevierend over de apocalyptische orkaan,
en wat ziet zij van dit arduinen gevelstel
ver over marktpleinen, kraters, bossen, bergen,
gepolijst en zwart, de bruid naar Gods bestel,
koorleidster voor 't middeleeuwse wagenspel,
met de reuzen uit oeroude tijden en wij de dwergen,
de buitelende figuranten tussen hemel en hel?
Zij telt de pelgrims met schelp en knobbelstok,
vaganten, begijnen, tempeliers en ketterse catharen,
de zakken vol verraad, de lansen voor de wrok,
dieper misschien de gouden eeuwen, troonaltaren en barok,
zij ziet uit Tarsis en Ofir de verre vloten varen,
't verharde Godsvolk bijten in de naadloze rok.
De gotische vrouw onder gebeiteld ribgebint
luistert naar kruivende golven, trapgezangen, gregoriaanse
antifonen, melismen, alleluia's op de rilde wind
gedragen wanneer de zuivere anafora begint
| |
| |
ET INTROIBO, de blijdschap, de rozen in dit ondermaanse
en de verrukking slaat haar tweemaal blind.
Bij dageraad hoort zij stommelend Latijns gegons
van gemurmelde missen in honderd kranskapellen,
het consecratiegeluid met zilver en brons,
de epiclesis; bewogen water, koningin der maagden bid voor ons,
zij kan de kaarskandelaren niet meer tellen,
de vlammentorens, sneeuw en vederdons.
Wordt zij de Heloise voor de rosgebaarde paap?
Hij danst de cantilene, de courtoise, voor de edeldame.
In duistere kapitelen worstelt het verdwaalde schaap
met zichzelf en wat wordt dat een hemelse slaap!
Men reikt de handpalm ter zalving. Later kwetsen bramen.
Hoe raakt men daar uit? Ach! hij was nog een knaap.
Daar lopen de telexberichten: bloedwonderen, sacrament,
kruisvaarten, kerkrumoeren, aflaten, relikwieën,
heel hoog de zwijgende Vader, de heilige tabernakeltent,
de epidemische ruzies in concilie en convent,
de brandstapels, galgen en ordalies o Dies Irae,
de geweldige koningen, de wraakpsalmen, dit onbegrepen testament.
Ommegangen en processies trekken joelend voorbij,
vurige vanen, trompetten, citers en tamboeren,
pausen, abdissen, prelaten en de lagere clerezij,
dansende vendeliers, de vierkante lantarens terzij
en onder baldakijnen met lommer van bomen en boeren
het Allerheiligst Venerabel: Gebenedijd Zijt Gij!
De gotische vrouw, de geconsacreerde bruid
rillend onder regenbuien aan open portieken,
geen licht op de mast, maar wat kijkt zij vooruit
over windmolens, boomgaarden, vlasakkers groen geruit,
rococo plafonds, lambrizering, frivole mozaïeken,
de Laatste op 't Schavot en Petrus in de hotsende schuit.
Misschien kent de gotische vrouw 't mysterie van de tijd,
gestapelde perkamenten, thesissen, canons en problemen,
| |
| |
de angst om fatum en dood die men droef belijdt,
exegese rond de Derde Dag, troosteloosheid en respijt,
ach! Vis en Brood, en zij wankelt op leem en
kaf... Maar de Hoeksteen heet onvergankelijkheid.
Dan ziet zij de lamme die bij de Schaapspoort zat,
de schooier, de dief, 't meisje met geplatineerde ogen,
melaatsen en reinen, de schorpioen, de vette pad,
en waar hielden zij 't hart en begroeven de schat?
Zij zijn gegaan, de horizonnen uitgetogen
de duizend namelozen der verstaalde stad.
Een dag uit bossen buskruit en vuur heeft ze vermoed
de versomberde hemel, de vloot der gevleugelde boten,
de metalen sterrenval over akker en kloostergoed,
onder puin, houtskool, stortvloeden water en bloed
alle rozen verschroeid en Ezekiëls knekels en koten
en de Japanse tuin versteend in rook, regen en roet.
En in de donkere nis met requiem en rouw
bij de herder der vier gewesten - kijk! de satijnen
muiltjes tot as verpulverd, tiaar en koepelbouw
in kalk en gruis - daar staat de grote gotische vrouw,
de profetes der eeuwen als de oude tijden verdwijnen
en jong struikgewas glanst onder zilver en dauw...
|
|