| |
| |
| |
Bert Decorte / Een maand in Karnataka
I. Replika
Tijdens de lente 1974 bracht ik een bezoek aan Warschau en Kraków. Janina Wobalis, mijn lieve begeleidster, vergezelde mij op een avond naar het Cultuurpaleis, dat lelijk geschenk van de Russen, waarvan ook in Boekarest een weerga te vinden is, om er in de ‘Studio’ een avantgardistisch stuk te zien opvoeren. Ik heb al heel wat experimenten gezien, op de planken of tussen de banken, zolder-, kelder- of kamertoneel en zelfs op de binnenkoer van een café, maar dit was wel een van de meest frappante scenische evocaties die ik onder ogen heb gekregen. Ik zal om te beginnen maar zeggen dat ik na afloop van de vertoning min of meer met Janina aan 't kibbelen ben geraakt, omdat ik van oordeel was dat haar landgenoten wat te veel, te vaak en te graag hun literatuur en toneel met de nageboorte van de concentratie- en uitroeiingskampen kruiden. Zij vond dat dit wel mocht in een wereld waar geweld, verdrukking en schending van de mensenrechten naar de letter en de geest nog altijd hoogtij vieren en ik moet toegeven achteraf dat ze gelijk had ook. Maar ik was toen nog niet in India geweest en Janina zelf was zo'n lieve verschijning dat ik al dat akelig wakkerschudden van het geweten liefst niet in haar aanwezigheid aan mij voltrekken voelde. Om tot het stuk terug te keren: het was een eenakter van drie kwartier met de titel Replika. Mijn totale onkunde van het Pools was dadelijk bijgewerkt, want er zou in het stuk zo goed als niet gesproken worden: één keer een klaaglijke kreet die ‘moeder’ moest beduiden en enkele malen een brullend uitgestoten ‘Replika, replika’ door een martiaal uitziend personage dat veel stukken maakte. De rest was mime en beweging wat, dit moet ik bekennen, toch wel suggestief was. De hele bedoeling was door het vertoon in de toeschouwer het besef te wekken en te doen groeien van het something rotten, niet in Denemarken maar in de hele wereld en in heel het
menselijk gehaspel. Bij het binnenkomen moest men merken dat de samenleving maar een bijeenvaagsel van vuiligheid is. In de gangetjes die naar de speelruimte leidden slingerden t'allenkante versleten en kapotte schoeisels over de vloer en aan de ladders en trapjes, waarlangs men de tribunes rond de scène moest bereiken, waren ook soortgelijke exemplaren vastgespijkerd of aan touwtjes opgehangen. In het midden van het toneel
| |
| |
lag een hele rommelbelt: oud huisraad, uiteengerukte ledepoppen, verminkte kinderwagens en fietsen en allerhande afgedankte bazar zoals men die alleen maar op een stort aantreffen kan. Rond die hoop afval was een dikke laag turf uitgestrooid, die door een toneelman werd effengeharkt terwijl de toeschouwers plaatsnamen. Toen het begin van de vertoning was aangekondigd, steeg uit de vaalt een gekreun op als van iemand die niet meer bij machte is nog te roepen of te schreeuwen, totaal door lijden overmand. Na een wijl zag men enige beweging in de afvalhoop komen; er verscheen een krampachtig verwrongen mensenhand, daarna een hele arm en een strompelende figuur, die zich wierp op iets dat een vuil stuk brood bleek te zijn, waaraan de in groezelige jutelompen gehulde gedaante als uitgehongerd begon te happen. Het hele spektakel bestond hoofdzakelijk uit een verdere ontwikkeling van soortgelijk vertoon: personages die zich voortsleepten door de turf en er zich dierlijk in wentelden, die elkaar te lijf gingen en voorts zo nu en dan de replika-roeper, denkelijk de verpersoonlijking van de dictatoriale machtswellust, zoals vele nog levende Polen deze destijds maar al te zeer aan den lijve hebben leren kennen. Zoals gezegd vond ik de hele opvoering nogal dik in de verf gezet. Maar in India heb ik hetgeen ik in Warschau gedurende drie kwartier heb bekeken als dagelijkse realiteit gezien, niet gespeeld door enkele acteurs en actrices, die na het applaus onder de douche kunnen gaan staan en het vuil van zich afspoelen, maar onder de doem van de armoe door mensen dag en nacht doorstaan.
De eerste namiddag dat we in Bangalore vertoefden zouden we tegen valavond een wandeling maken. Aan het eind van de laan waar wij logeerden hield de tuinwijk Richardstown op. Er was een afsluiting van granieten paaltjes, zodat men er met geen kar of wagen kon passeren en men daalde er onmiddellijk een vijftal meter af naar een plein van enkele hectaren, dat vroeger een moslim-begraafplaats was geweest. De ruïnes van enkele graftempeltjes stonden nog overeind en we hadden dadelijk gezien dat daar mensen in huisden. Het is een hinderlijk gevoel met zoiets geconfronteerd te worden als men een paar dagen tevoren niet anders dan net en zindelijk geklede mensen rond zich had. Veel rondkijken deden we dan ook maar niet en we liepen verder de armenwijk in, waar aan weerskanten van de brede hoofdstraat massa's krotten stonden. In de achtergrond doemde het granieten klooster van de paters redemptoristen op, voldoende steen om heel die verschoppelingenbuurt van woningen te voorzien. Het was in elk geval iets om te bekijken nog even voor het slapengaan. Onder het muskietennet lag ik er aan te denken en ik geraakte maar niet in slaap dan lang na middernacht. Toen ik, iets na vijf, wakker werd van allerhande rumoeren
| |
| |
die daar, zodra het begint te klaren, als wekker dienen, trok ik mijn kleren aan en ging dezelfde weg als de voorbije avond. En toen moest ik aan Replika denken. In een van die graftempeltjes, misschien drie op drie meter groot, zag ik hoe een vrouw in lompen daar tussen lompen zat, er wat in rondscharrelde, wat bleef zitten kijken en dan rechtkroop. Ik geloof dat zij, indien zij een beschimmelde broodhomp tussen al die vodden had gevonden, er onverwijld de tanden in zou hebben gezet. Ik liep maar verder, waar heel de wijk op de been aan 't komen was. Maar het afstotelijkste stond me nog te wachten toen ik terugkeerde en langs een soort tehuis voor gebrekkelijken kwam, die juist op de straat strompelden. Iedereen kent de kreupelen en de blinden van Bruegel. Trek hun die kleurige wammesen en broeken uit en wikkel hen in grauwe lappen en flarden, vermenigvuldig dan hun aantal met honderd, en dan kan men zich ongeveer een idee vormen van het helse tafereel dat ik daar voor ogen kreeg. Replika was er maar een minivoorstelling van.
| |
II. Een bruidje op het middaguur
Het huwelijk is de jongste halve eeuw algemeen een voorwerp van discussie geworden, zowel wat zijn morele als sociale, zijn religieuze als louter menselijke aspecten aangaat. Waar het zevende sacrament vroeger als een onverbreekbare band werd beschouwd, scheidt men er nu maar op los en moet men zich haast gaan schamen ergens als monogaam te verschijnen. Toch wordt er de wereld rond nog altijd getrouwd op allerhande manieren en staan gevolmachtigden van diverse godsdiensten en sekten zowel als burgerlijke overheidspersonen klaar om jongere èn oudere huwbaren de officiële hand te reiken om in het klassieke bootje te helpen stappen. En dan maar gefeest! Bruiloften bijwonen is iets wat me ligt. Ik eet en drink graag goed, al verdien ik helemaal niet voor een zwelger te worden versleten. Feestmalen lokken mij aan, behalve die van literatoren, want ik heb dan altijd het gevoel dat de meeste aanzittenden in de waan verkeren dat ik de hele begroting van het departement van cultuur in speciën op zak heb en dat er dus een kans bestaat dat ik bij het dessert iedereen een subsidie in baar geld zal uitkeren. Als dan, zoals in het evangelie, de laatsten ook nog de eersten zouden zijn, dan zou de klucht volkomen geslaagd mogen heten. Maar ik heb het nu over de trouwfeesten. Met Frans van Vlierden, alias Bernard Kemp (in Bangalore is er al voor een Kemp Road gezorgd heb ik gezien) ben ik eens op een Twentse bruiloft geweest. We waren wel wat te laat maar toch nog juist op tijd om de jonge bruid bij wijze van felicitatie te omhelzen. Toen Hugo Claus destijds trouwde en dit vierde in de befaamde Goudpapieren Roos in de Cellebroedersstraat in Brussel,
| |
| |
waar Geert van Bruaene de pook van de ouderwetse Leuvense kachel zwaaide, had hij mij uitgenodigd. Maar ik vergiste mij in de dag en zette le lendemain de la veille mijn feestneus op. In de Kempen en in Noord-Brabant en in 't Pajottenland heb ik helpen trouwen. Als je dus in 't huwelijk treedt en er wordt bij gefeest, nodig mij maar uit, ik kom zeker, want nu noteer ik de datum. Maar waar ter wereld ik nog ooit iets met een bruiloft heb te maken, zoals in Bangalore, waar we te gast waren op een hindoehuwelijk, zullen we nooit nog iets kunnen meepakken. Mijn vrouw, die haar ongenoegens omtrent de ongemakken tijdens het reizen nooit onder stoelen of banken steekt, maar anderzijds ook haar enthousiasme over wat haar meevalt niet verborgen houdt, zei al spoedig dat deze belevenis alleen onze reis naar India waard was. Ik kon haar niet helemaal ongelijk geven, want voor westerse ogen was het waarlijk een merkwaardig gedoe. We waren eigenlijk tweedehands geïnviteerd. Olga, de schoonzus van mijn dochter, was door de bruidegom gevraagd de huwelijksplechtigheid te willen bijwonen. Zij kende hem doordat hij werkte bij een dienst die haar speciale melkbonnen moest bezorgen voor haar adoptief zoontje Nikesj. Samen met haar waren ook haar vrienden en kennissen gevraagd en daartoe behoorden wij. Tevens vormden wij een westerse delegatie.
We arriveerden in een gebouw dat bestond uit twee aan elkaar grenzende zalen, waarvan de ene als eetzaal en de andere als lokaal voor de plechtigheid fungeerde. Elk van deze zalen was vijf-, zesmaal groter dan een normale patronagezaal in onze Vlaamse dorpen. Toen we er aankwamen zat er, denk ik, ruim duizend man op stoelen en op de vloer, iedereen feestelijk en bontgekleurd uitgedost, te wachten op het begin van de ceremonie. Deze moest plaatshebben op een verhoog, waarop in 't midden een baldakijn was aangebracht, waaronder bruid en bruidegom, geflankeerd door beider rechtstreekse verwanten alsook de priester die met de rituele inzegening was belast, hadden plaatsgenomen. Bij de hindoes kiezen de ouders een man voor hun uit te huwelijken dochters, zodat het vaak gebeurt dat het bruidje haar huwelijkspartner pas op haar trouwdag voor de eerste maal te zien krijgt. De liefde zal achteraf wel komen; de ouders bedrijven de minnehandel, maar laten we geen verwonderde ogen zetten, want heeft Stijn Streuvels aan dit onderwerp niet een van zijn belangrijkste romans gewijd? Ook de bruidegom in Bangalore kreeg die dag voor het eerst het vrouwtje met wie hij onder zeil zou gaan, te zien. Ze was maar een poppetje van zestien jaar, die de hele doening een beetje beteuterd gadesloeg. De bruidegom was een mooie man, die in zijn witte bruidsgewaad het uitzicht had van een prins uit een sprookjesboek. De hele schare priesters, die rechts op het podium zaten, hadden bijzondere, meestal karikaturale koppen. De
| |
| |
meesten waren naakt tot de lenden, van middelbare of hogere leeftijd en zaten goed in 't vlees. Er heerste een alles overstemmend geroezemoes in de zaal. Onze Ceylonse vriend, Nalin Swaris, die ons overal introduceerde, had ervoor gezorgd dat we vlak voor het baldakijn op het verhoog konden plaatsnemen, mits natuurlijk onze schoenen uit te doen. Ik moest denken aan Chroesjtsjof en Boelganin, die het destijds zo prettig vonden de Indische tempels op hun sokken binnen te lopen. De ceremonie zelf was een aaneenschakeling van symbolische handelingen en riten, zoals dat in alle godsdiensten, van de primitiefste tot de meest gecodificeerde, gebruikelijk is. Of men rijst over zijn hoofd krijgt uitgestort, met wijwater wordt besprenkeld of met olie gezalfd, 't is allemaal hetzelfde. Wijwater ontbreekt overigens ook bij de hindoes niet. Het enige verschil met onze christelijke huwelijksinzegeningen is dat men er hier altijd iets plechtigs van maakt, waarbij het best is dat enkele van de deelnemers tot tranen toe worden bewogen. Het is ook moeilijk denkbaar dat, zolang de kerkelijke ceremonie duurt, deze zou onderbroken worden door andere geluiden dan religieuze muziek of priesterlijke woorden en gezangen. Tijdens het ritueel van het hindoehuwelijk bleef het publiek rustig doorbabbelen, ofschoon er wel aandacht werd geschonken aan hetgeen onder het baldakijn werd verricht. Er kwam ook gezang door het zittend priesterkoor aan te pas. Zij bulkten hun psalmen in het Sanskriet met een tomeloze inzet. Nalin Swaris liet niet na foto's te nemen. Na afloop van het godsdienstig gedeelte kwam de burgemeester van Bangalore, in mooi wit pak, de pasgehuwden en de ouders feliciteren. Nalin stelde mij voor als secretaris-generaal van het Ministerie van Cultuur in België. Je moet hier een beetje opscheppen, zei hij in 't Nederlands tegen me. We werden in elk geval, zoals alle aanwezigen, aan tafel genodigd in de aanpalende zaal. Als eregasten kregen we voorrang. De
tafeldienaars waren jonge priesters. Dit bleek een waarborg te zijn voor de bijzondere hygiëne, die aan de toebereiding van de spijzen was besteed. Hindoes in Zuid-India zijn vegetariërs en eten zonder tafelgerei. Een stuk bananeblad lag voor elke gast op tafel en de jonge priesters liepen tussen de schragen door met grote smeedijzeren emmers, waaruit ze de gerechten schepten en op het vegetale bord neerkwakten. Wij waren een bezienswaardigheid voor het publiek, want iedereen wilde zich ervan vergewissen wat wij ervan terechtbrachten zonder lepel, mes en vork. Gemakkelijk is het wel niet, maar we hebben ooit voor heter vuren gestaan en ik moet zeggen dat ik de meeste dingen ook lekker vond, soms wel wat erg gekruid, maar dat kennen we wel. Na afloop van het eten - de hele bende kon niet gelijktijdig aan tafel en het grote feest zou pas 's avonds plaatshebben, maar wij waren dan belet - kreeg elk genodigde aan de uitgang nog een
| |
| |
blaadje te kauwen, dat met een lichtjes verdovend poeder was ingestreken, alsook een papieren zak met een kokosnoot en een nieuw muntstukje ter herinnering aan the wedding of Chi Sow Usha with Chi Satyananda on Sunday the 28th July 1974.
|
|