wat door de Westvlaamse particularistische beweging gehuldigd werd en die doordrongen was van een melancholisch en eenzaam individualisme, greep hem sterk aan. Maar meer dan goed was leidden de kunstidealen van de tachtiger jaren bij de jonge dichter tot tal van impressionistische ontledingen en ikjes-sprokkelingen die zijn creatieve aanleg niet de nodige vrijheid schonken.
De woordenrijke doch niet altijd zuivere beeldenwoekering van het humanitair expressionisme - de tweede beïnvloedingsgolf - heeft weliswaar zijn hang naar maniërisme versterkt, maar hem toch ook de mogelijkheden doen aanvoelen van de op soberheid afgestemde syntaxis. Hij bleek echter niet sterk genoeg om zijn eigen stem in de nieuwe geluiden te ontdekken. Hij was onvoldoende gewapend tegen de vele clichés die hij vooral in zijn spreekkoren gretig overnam.
Zijn verdere evolutie is op zichzelf reeds een vrij ongewoon verschijnsel. Terwijl de meeste dichters hun beste verzen schrijven gedurende het eerste deel van hun leven en op rijpere leeftijd vaak niet meer de bezieling en de frisheid van verbeelding en woordgevoeligheid kunnen opbrengen die hun dichterlijke arbeid nieuwe glans en bewegingsvrijheid moet verlenen, is het poëtisch talent van Gery Helderenberg vrij traag ontbolsterd om slechts na tal van jaren een late bloei te kennen die men terecht een tweede lyrische jeugd heeft genoemd.
Wat zijn poëtisch avontuur zo boeiend maakte was de toenemende stemsterkte die zijn verzen gaandeweg meer vastheid gaf. Zijn expressieve kracht nam toe. De wervelende gedachten ordenden zich op de maat van een bewust aanvaarde tucht. De speelse ornamentele bewegingen werden getemperd. Dit alles ging samen met een levensbeschouwelijke verruiming. Van een soms wereldschuwe beslotenheid en van een iets te minzaam devotioneel gemijmer bevrijd, verkreeg zijn visie op het leven een grotere openheid en beslistheid. Zonder dat het de gemoedswarmte schaadde, zette een meer objectieve benaderingswijze van de werkelijkheid zich krachtig door. Het was de tijd van Omdat ik U bemin (1951), Emblemata biblica (1953) en Triomf van de dood (1955).
In de eerste van deze drie bundels, die reeds thema's van het latere werk anticipeerde, bezint Helderenberg zich over de wisselvalligheden van de religieuze ervaring, over de liturgische paramenten en instrumenten, de viering van de paasnacht, het lijdensverhaal en het leven van Maria. De liturgische symbolen worden niet langer verkozen om hun ornamenteel-allegorische glans, maar worden beleefd in hun archetypische diepte. Zo wordt het geheim van de paasnacht gevierd als een bevrijdende gebeurtenis waarin de gelovige aandacht zich weerloos en dankbaar hervat, als