Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 121 (1976)

Informatie terzijde

Titelpagina van Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 121
Afbeelding van Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 121Toon afbeelding van titelpagina van Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 121

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave



Genre

proza
poëzie
sec - letterkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 121

(1976)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 222]
[p. 222]

De laatste ronde

Informatie

In La Libre Belgique van 30 december 1975 stond een recensie van de Pallieter-film van Roland Verhavert. De appreciatie van de film door Th.L. is vrij gunstig en billijk. De clichés over de mystieke en sensuele Vlamingen komen er gelukkig niet in voor. Bovendien begraaft de recensent de film niet onder vergelijkingen met het boek, wat inderdaad in beide richtingen scheef kan lopen: Timmermans' Pallieter met zijn speciale narratieve en psychologische structuur is nu eenmaal geen boek waar zomaar een geschikt filmscenario uit te rapen valt; de Pallieter van Verhavert en scenarist Hugo Claus blijkt anderzijds een verre achterneef van de grote Bruur uit het boek te zijn. Vergelijkingen blijven hier het best achterwege.

Toch faalt de recensent twee keer op informatief vlak. Nadat hij vermeld heeft dat Fons Rademakers een succesfilm maakte naar het boek Mira van Stijn Streuvels (wat ook al niet juist is), zegt hij dat Roland Verhavert het scenario voor de film Rolande met de bles ook aan Streuvels ontleende. Dat is toch een onvergeeflijke miskleun van een recensent voor een Brusselse krant. Verder schrijft hij dat Pallieter tezamen met Till Uylenspiegel van Charles De Coster de meest bekende en meest gewaardeerde roman in Vlaanderen is. De waardering vanwege de Vlaamse lezer die hier aan de roman van Charles De Coster wordt toegedicht, strookt zeker niet met de feiten. Is het dan toch zo moeilijk om zich op de Warmoesberg te informeren over wat in Vlaanderen gaande is? Le roman le plus connu et le plus goûté en Flandre: zou dat nu echt, naast Pallieter, de Uilenspiegel-roman van Charles De Coster zijn?

Marcel Janssens

Tien jaar oude schaduw

De uitgeverij Manteau brengt als Grote Marnixpocket 103 een roman van Paul de Wispelaere op de markt onder de titel Mijn levende schaduw. De uitgever vermeldt van geen kanten dat deze tekst een herdruk is van een tien jaar geleden bij een ander uitgever verschenen roman. De technische gegevens wekken eerder de indruk dat het om een gloednieuwe roman zou gaan: ‘Copyright: Paul de Wispelaere, Maldegem 1975’ en ‘D-1975-0065-50’. De énige voorzichtige verwijzing naar de eerste publikatie van de roman in 1965 staat op de flap: ‘Levensklimaat van de nu al legendarische jaren zestig, haarfijn

[pagina 223]
[p. 223]

geschetst door een gevoelig en intelligent auteur’. Maar geen spoor van een datum. Moet de lezer daaruit afleiden dat de editie bij Manteau dan toch zou afwijken van de editie van 1965? Zou er ergens een overtollig lidwoord geschrapt zijn? Allicht niet. Een paar haastige steekproeven leverden niets op. Ik moet wel zeggen dat ik het geblader vlug heb gestaakt. Zijn dit toelaatbare uitgeverspraktijken? De wetenden kijken daar met wrevel tegenaan; de onwetenden lopen er allicht in, happig als zij zijn naar een nieuwe roman over de nu al legendarische jaren zestig.

Marcel Janssens

Bölls groepsfoto met dame

Bölls lijvige roman die deze mooie titel draagt is een boeiend en leerzaam experiment. Om een of andere reden, die niet noodzakelijk zijn moet dat hij overtuigd was door de modernistische kritiek op de traditionele roman, heeft hij willen rekening houden met het fundamenteelste bezwaar ervan, namelijk dat het traditionele rechtlijnige verhaal onmogelijk kan beantwoorden aan de werkelijkheid en wel om diverse redenen, waaronder een van de voornaamste is dat de schrijver, indien hij over het innerlijk leven van een derde persoon iets betrouwbaars zou kunnen meedelen, in elk geval over zijn al dan niet fictieve personages onmogelijk zoveel kan te weten komen als tot stoffering van een zinvol verhaal noodzakelijk wordt geacht.

Böll heeft daarom het leven van de dame uit de groepsfoto, een eenzame vrouw op jaren, genaamd Leni, beschreven zoals dit, naar ik vermoed, tot heden toe in de letterkunde nog niet werd gedaan. Schijnbaar schakelt hij zijn creativiteit volledig uit, of legt zijn verbeelding aan banden. Hij noteert over Leni slechts wat haar kennissen, magen en vrienden over haar meedelen, vaak in geuren en kleuren of op de bezwerende toon van kop-af als het niet waar is, ik heb het gezien, ze heeft het mij zelf gezegd. Deze schrijfsituatie, zoals men dat tegenwoordig noemt, inspireert of verplicht hem tot een schrijfwijze die totaal verschilt van de bekende stijl van zijn vorige romans. ‘Groepsfoto’ is een droog, zakelijk, journalistiek verslag over biografische opzoekingen.

Het schijnt dat aan Amerikaanse universiteiten reeds cursussen voor romanschrijvers worden gegeven. Ik ben altijd van mening geweest dat romanschrijvers daar niets kunnen leren, maar dat hoogleraars er ontelbare uren college kunnen geven, een innerlijke tegenspraak die gemakkelijk te verzoenen is.

Wat ook de bedoeling van Böll geweest moge zijn, de modernistische kritiek weerleggen of er zich gewillig door laten leiden naar nieuwe, nog nimmer afgegraasde kunstweiden, hij bewijst met zijn groepsfoto dat een romancier niets uit zijn duim moet zuigen, daar hij gewoon van anderen over derden kan vernemen al wat de rijkste fantasie verzinnen kan. Elk individu is een geheim, maar de cijfers om het slot ervan te openen zijn verdeeld onder allen die hem gekend hebben. De ene heeft een precies en helder geheugen, de andere een vaag, maar allen noemen zonder argwaan hun cijfer aan al wie erom vraagt. Ze vermoeden niet dat het een deel is van een te heiligen geheim. Er

[pagina 224]
[p. 224]

staat niets in Dostojevski, Joyce of Kafka of het kan broksgewijze koel en hardop worden gezegd door Jan, Piet en Klaas.

Maar let nu goed op: als met getuigenissen van kennissen, magen en vrienden een betrouwbare biografie kan worden samengesteld die in niets onderdoet voor de ficties van de traditionele romankunst, dan wordt daardoor ook bewezen dat de verbeelding en de mensenkennis van de romancier daar eveneens in slagen. Böll moet er zich bijna zeker bewust van geworden zijn dat al zijn verplaatsingen, notities, bewijsstukken, geluidsbandopnamen in dubbele zin overbodig waren. Hij heeft van anderen niets vernomen dat hij niet in zichzelf had kunnen vinden en wilde hij het desondanks toch bij anderen halen, dan ware zijn groepsfoto leesbaarder geworden door een rechtlijnig relaas zonder bron van herkomst.

Ik geloof niet in het detectivewerk van Böll, ik geloof en meen te kunnen aantonen dat het fictie is. Maar ook voor wie er niet in gelooft is de beschrijving ervan een bewonderenswaardig, indrukwekkend vakwerk dat niet genoeg kan geprezen worden en niet licht overschat. Door zijn ongeloof kan de bewondering slechts stijgen. Ze blijft echter technisch, hoe hoog ze ook stijgt, ze wordt nooit esthetisch, het blijft vakwerk. Dit is een zuiver persoonlijke mening waarvoor ik niets zou kunnen bijslepen dat ze staven kan, ware daar niet het overige, aan ‘Groepsfoto’ voorafgegane werk. De meest fanatische modernist zal het niet wagen de ‘Groepsfoto’ daar boven te stellen, zelfs niet op één lijn ermee.

Gerard Walschap

Roddelen over reputaties (2)

In het stukje ‘Roddelen over reputaties’, verschenen in deze rubriek van oktober, heb ik misgekleund. Sjoerd van Faassen van het ‘Nederlands Letterkundig Museum en Documentatiecentrum’ heeft me daarop attent gemaakt. En hij heeft gelijk.

Na een aantal (natuurlijk zeer boeiende, knappe en juiste) opmerkingen gemaakt te hebben, vol lof, over het werk van de volgens mij zeker in Vlaanderen onvoldoend bekende en gewaardeerde Nederlandse auteur Alain Teister, beweer ik dat zijn geringe bekendheid gedeeltelijk eigen schuld is, want dat hij zijn werk onder te veel pseudoniemen verspreidt. Ik somde er een aantal op. En wat blijk ik te doen? Ik verwar Alain Teister met Raoul Chapkis, alias Piet Grijs, alias nog enkele pseudoniemen, maar in werkelijkheid Hugo Brandt Corstius hetende. De naam Alain Teister is dus geen (zesde) pseudoniem van H. Brandt Corstius, wel het (enige) pseudoniem van iemand die J.M. Boersma heet. Hoe ik deze vergissing heb kunnen maken begrijp ik zelf niet - of het zou moeten zijn dat het tegendraadse werk van de zeshoofdige Corstius (overigens eveneens een in Vlaanderen te weinig gelezen auteur) en het dwarse werk van Teister me in hun eigenzinnigheid verwant leken.

Alain Teister, zegt Sjoerd van Faassen, zal met mijn stukje allerminst gebaat zijn, want hij zal zijn toch al schaarse aandacht nu nog moeten delen met Brandt Corstius. Hiermee is hij in ere hersteld. En ga nu vlug maar iets van hem lezen.

[pagina 225]
[p. 225]

Hugo Brandt Corstius zal, zo denk ik, zeer welgevallig staan tegenover de even ontstane verwarring.

Ik verontschuldig me wel bij de lezers van deze rubriek. Maar iedereen zal wel willen toegeven dat de auteurs er met hun pennenamen soms een zootje van maken.

Vorig jaar publiceerde uitgeverij ‘De Harmonie’ een door Wim Hazeu samengesteld boekje waarin ongeveer duizend pseudoniemen van Nederlandstalige auteurs werden opgenomen. Er zijn een groot aantal schrijvers waarvan het pseudoniem slechts iets beter bekend is als de ware naam (Multatuli, Piet Paaltjens, Willem Elsschot, Marnix Gijsen), of die onder beide namen even bekend zijn (Kronkel en Simon Carmiggelt bijvoorbeeld), maar er zijn nog meer auteurs die inderdaad volledig onzichtbaar zijn achter hun soms maffe pseudoniemen. (Hugo Claus, om maar iemand te noemen, publiceerde ook onder de namen Jan Hyoens, Dorothea van Male en Thea Strijner.) Ook wat het aantal namen betreft blijken vele auteurs enorm vruchtbaar. Hugo Brandt Corstius werkt, zoals gezegd, onder vijf pseudoniemen. Willem Frederik Hermans heeft er zes: Pater Frater BIM Boefjes O.F.M., Age Bijkaert, G. van Grijnen, Camille Houckaert, Fjodor Klondyke, Pater Anastase Prudhomme SJ. Herman Heijermans publiceerde onder elf verschillende schuilnamen, maar algemeen recordhouder is Nico Scheepmaker, die er twaalf heeft. Te veel om op te noemen dus.

Fernand Auwera

In 't Frans

Bij de Editions Universitaires Jean-Pierre Delarge te Parijs verschenen drie nieuwe delen in de reeks Pays-Bas/Flandre, die daar met de steun van de Nederlandse en Belgische regering uitgegeven worden. Het zijn in de vertaling van S. Roosenburg Vieilles gens et choses qui passent (Van oude mensen, de dingen die voorbijgaan - 1906) van Louis Couperus, Ecume et cendre (Schuim en asch - 1930) van Jan Jacob Slauerhoff en een Anthologie de la poésie néerlandaise de 1850 à 1945, vertaald en van biografische aantekeningen voorzien door Henri Fagne.

Fagne heeft in de jongste tien jaar veel gedaan om onze letterkunde in de Franssprekende landen bekend te maken. In zijn inleiding wijst hij, ondanks de verscheidenheid tussen Noord en Zuid, op de eenheid van de Nederlandse literatuur en verklaart dat het zijn bedoeling geweest is de meest kenschetsende en best vertaalde poëzie uit de gestelde periode voor het Frans publiek toegankelijk te maken. De Vlaamse dichters die hij opgenomen heeft zijn alfabetisch gerangschikt: Burssens, Elsschot, Gezelle, Gijsen, Gilliams, Jonckheere, Minne, Van de Woestijne, Van Nijlen en Van Ostaijen. Die keus blijkt te verantwoorden, hoewel het beter was geweest ook Moens, Buckinx en Verbeeck een deel van de plaats te gunnen die nu voor Burssens en Elsschot ingeruimd werd. Fagne trachtte zo getrouw mogelijk de Nederlandse tekst te volgen, zonder ritme en rijm nabij te willen komen. Liliane Wouters heeft er in haar woord vooraf tot Bréviaire des Pays-Bas (1973), een bloemlezing uit onze middeleeuwse letteren, al op gewezen dat het feite-

[pagina 226]
[p. 226]

lijk onmogelijk is de juiste zingeving van het Nederlands naar het Frans over te brengen, als het niet door omschrijvingen mag gebeuren. Fagne is de moeilijkheid veelal uit de weg gegaan door onze poëzie in poëtisch proza te vertalen. Toch heeft hij het ook anders beproefd, zoals in O 't Ruischen van het ranke riet:

 
‘O le bruissement de ces frêles roseaux!
 
O chant mystérieux si triste sur les eaux!
 
Quand le vent vient frôler en passant
 
vos tiges qui se penchent,
 
vous inclinez la tête avec humilité,
 
puis vous la relevez et vous vous prosternez,
 
et chantez, tout ployés, votre douloureux chant,
 
que mon âme chérit, ô roseaux murmurants!’

Daartegen nu dezelfde strofe vertaald door Dom Walter Willems (Guido Gezelle, Bruxelles 1944, blz. 29):

 
‘Oh! bruissement des roseaux grêles!
 
si je savais vos tristes chants
 
lorsque le vent souffle et vous hêle
 
et vous fait courber en passant.
 
Vous vous courbez, humbles et tendres,
 
puis dressés, vous ployez de noveau,
 
chantant le chant que j'aime entendre
 
et que j'écoute, humbles roseaux!’

Er bestaat ook een vertaling van Liliane Wouters (Guido Gezelle, Paris 1965, blz. 94) maar op enkele woorden na geeft zij dezelfde tekst als Dom Walter Willems.

André Demedts

Onze reputatie

In The merry wives of Windsor wordt twee keer over Vlamingen gesproken, in beide gevallen weinig vleiend. In Act II, Scene I komt Mrs. Page opgewonden en ontsteld het toneel opgelopen met een liefdesbrief van John Falstaff in de hand. De onverlaat, die zij geen drie keer in haar leven ontmoette, durft haar zijn liefde verklaren! Dat moet gewroken worden! In haar gramschap zegt zij over Falstaff: ‘What an unweighed behaviour hath this Flemish drunkard picked, with the devil's name! out of my conversation, that he dares in this manner assay me?’ In de volgende scène valt de jaloerse heer Ford in een monoloog uit tegen Falstaff, die ook met Mrs. Ford een afspraak maakte. Zijn vriend, de heer Page, noemt hij een grote ezel, omdat die zich geen zorgen maakt, maar hij, Ford, kent rust noch duur, want hij vertrouwt Falstaff voor geen cent. Zo zegt hij: ‘I will rather trust a Fleming with my butter.’ In één adem schildert hij Welshmen en Irishmen als even grote dieven af. De Vlamingen komen in de context verder niet te pas. De karakteriseringen ‘dronkaard, dief’ vallen helemaal onvoorbereid, zonder verklaring. Mag men daaruit afleiden dat een Vlaamse dronkelap en een Vlaamse dief zonder meer herkenbare signalen waren voor het Elizabethaanse publiek? Wat voor een reputatie hadden wij (rond 1600), daar, in de buurt van even onbetrouwbare Welshmen en Ieren? Wat voor noten de filologen er ook al over hebben gekraakt, erg vriendelijk klinkt dat niet vanwege de Grote Will en zijn publiek.

Marcel Janssens

[pagina 227]
[p. 227]

Piep!

Er zit een koppel mussen op het plat dak van de keuken van Marja de buurvrouw. Ze zijn op zoek naar een plaatsje voor een nest. Zitten dicht bij mekaar, een pasgetrouwd stel dat de toestand van braakliggende grond komt bekijken. - Daar komt het salon, zegt het mannetje op besliste toon.

- En daar de kinderkamer, het vrouwtje, dromerig.

Alletwee zitten ze op de verbindingsstukken van de aluminium schoorsteenpijp. Hij pikt wanhopig in de onvruchtbare bodem.

Ik zou het niet doen, jongens, denk ik, veel te gevaarlijk.

- Jamaar, elk jaar wordt het moeilijker nog iets degelijks te vinden!

En zopas is er een derde bijgekomen, een jonge snuiter, die afgunstig loert naar het alles bij mekaar toch wel gezellige hoekje. Dat jaagt de prijzen flink de hoogte in, die plotselinge belangstelling. Ze bekijken hem achterdochtig, ziet er nogal gespierd uit, deze gast. Wij waren het eerst.

- Daag hem niet uit! roept het wijfje. De nieuwe is echter naar het schoorsteenkapje verhuisd. Het heeft precies de juiste afmetingen eventueel, centraal verwarmd en zo. Maar tijdig heeft hij de listig verborgen clausule in de kleine lettertjes van het contract opgemerkt, en hij aarzelt niet. Flapflap, weg met jeugdig zelfvertrouwen.

De twee zitten nog altijd stom en besluiteloos op hun metalen voetstuk. Ze worden al een dagje ouder.

- Er is geen weecee voorzien, werpt hij voorzichtig op.

Zij antwoordt niet. Ze zit met opgetrokken schouders op de fundamenten van de eerste verdieping, een vervlogen droom in haar kleine bruine oogjes.

De lente nadert onverbiddelijk.

Xavier Vandeputte


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

auteurs

  • Marcel Janssens

  • Gerard Walschap

  • Fernand Auwera

  • André Demedts

  • Xavier Vandeputte