Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 121
(1976)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort–
[pagina 349]
| |
Christian de Paepe / F. Garcia Lorca veertig jaar laterVeertig jaar geleden - om heel precies te zijn op 19 augustus 1936 - werd de Zuidspaanse dichter, dramaturg, musicus, tekenaar en toneelregisseur, Federico Garcia Lorca (o 5 juni 1898), zonder enige vorm van wettelijk proces vermoord. Hij werd hierbij uitgespeeld als een eminente pion op het duistere politieke schaakbord van de nieuwe machtsverhoudingen in Granada, ‘zijn Granada’, amper een maand na de militaire opstand die Spanje, naar het woord van Blas de Otero, voor drie lange jaren zou maken tot ‘bloedende hiel van het barbaarse Westen’. Nog tijdens de Spaanse burgeroorlog begon Guillermo de Torre bij Losada in Buenos Aires met de uitgave van Lorca's Obras completas.Ga naar eind1. Het eerste deel (het geheel zou er acht tellen) verscheen in 1938. Wanneer de eerste ernstige poging tot Lorca-bibliografie in 1940 wordt gepubliceerd in de Revista Hispánica Moderna van New-York,Ga naar eind2. zijn de volledige werken van Losada reeds aan hun tweede uitgave toe. Bij ons, nog steeds in 1940, publiceert J.W.F. Werumeus Buning in De Gids (Amsterdam) de vertaling van twee gedichten van Lorca: La casada infiel, de erotische romance uit de alombekende Romancero gitano, en Cuerpo presente, derde deel van het Llanto por Ignacio Sánchez Mejias, klaaglied om de gestorven vriend en stierenvechter. Na een gedwongen periode van stilte rond de naam Lorca, vooral in Europa, omwille van de tweede wereldoorlog, en in het bijzonder in Spanje, waar de vermoorde dichter met een officieel stilzwijgen wordt begraven, komt er vanaf 1946 opnieuw beweging, vooral dank zij de Franse en Duitse creaties van La casa de Bernarda Alba en Bodas de sangre. Gaandeweg wordt Lorca's roem nu groter en groter. Het jaar 1954 moet als uitzonderlijk belangrijk worden aangestreept. In dat jaar immers verschijnt voor het eerst de sedertdien alomverspreide Aguilaruitgave, in één enkel deel, van Garcia Lorca's Obras completas.Ga naar eind3. Alhoewel de benaming ‘volledige’ werken op dat ogenblik erg overdreven en misleidend was, betekende die uitgave toch een reusachtige stap vooruit in de Lorca-studie. Ondanks het uitblijven van Lorca's toneelwerk op de theaterprogramma's in Spanje, begon de auteur van Yerma toch stilaan weer burgerrecht te verkrijgen in zijn eigen vaderland. Nog in hetzelfde jaar 1954 lanceren ver- | |
[pagina 350]
| |
schillende buitenlandse uitgevers vertalingen van Lorca: in Frankrijk komt het eerste deel op de markt van de zeven delen tellende Oeuvres complètes;Ga naar eind4. Enrique Beck verrijkt zijn vertaalwerk in het Duits met een versie van Lorca's Dramatische Dichtungen;Ga naar eind5. in Italië verschijnt een heruitgave van de bloemlezing gedichten in de vertaling van Carlo Bo, die dan voor het eerst ook Lorca's proza in Italiaanse vertalingGa naar eind6. brengt. Sedert de vroegste uitgave van de Obras completas bij Aguilar in Madrid heeft het Lorca-onderzoek grote vooruitgang gemaakt. Met drie feiten wil ik dit even illustreren. Vanaf de achttiende uitgave, verschenen in 1973, beslaan Lorca's volledige werken nu twee lijvige boekdelen: van ongeveer 1.650 bladzijden tekst in het enige volume van 1954, zijn ze nu om en bij de 2.700 bladzijden rijk. De belangrijkste aanwinsten zijn te vinden op het stuk van het proza. Zo leest men er nu voor het eerst de volledige tekst van Impresiones y Paisajes, Lorca's eerste boek (1918), vrucht van zijn studiereizen vooral door Castilië, in gezelschap van zijn leraar kunstgeschiedenis en enkele studiemakkers. Tot nog toe bevatten de ‘volledige’ werken slechts nauwkeurig ‘uitgelezen’ fragmenten. Ook het aantal teksten van Lorca's conferenties, lezingen en artikels, is ruim aangevuld. Eveneens substantieel aangegroeid is het volume van zijn briefwisseling. Wat zijn dichtwerk en toneel betreft, is er eigenlijk maar betrekkelijk weinig bijgekomen: enkel een paar gedichten of verloren gedachte fragmenten van diverse Poemas sueltos. Wel heeft de uitgever, nog steeds Arturo del Hoyo, in deze laatste reeks gemengde gedichten, een grondige en verantwoorde herschikking doorgevoerd. Nog steeds ontbreekt de volledige tekst van het toneelwerk El Público, waarvan de publikatie reeds zo dikwijls in het vooruitzicht werd gesteld, maar dat blijkbaar nog niet in staat is de preutsheid van enkele intiemen te doorbreken. De twee volumes bevatten bovendien, naast een groter aantal tekeningen van Lorca zelf (nu een zestigtal, maar nog steeds niet alles), de reproduktie van tweeëntwintig originele pentekeningen, karikaturen, schilderijen en sculpturen van de hand van verschillende artiesten, vrienden die de dichter tot voorwerp van hun iconografisch werk hebben genomen. Een tweede teken van de gestage aangroei van de Lorca-studie is de zeer recente publikatie van een gespecialiseerde bibliografie, uitsluitend gewijd aan zijn leven en werk.Ga naar eind7. Naast een summiere chronologische tabel bevat die nieuwste Amerikaanse bibliografie ongeveer 2.250 gerepertorieerde, niet-gecommentarieerde nummers, verspreid over acht verschillende rubrieken: bibliografie, uitgaven, vertalingen, studies, biografieën, elegieën, hommageschriften en varia. Het is hier niet de plaats om een kritisch oordeel te vellen over dit werk. Voor het ogenblik is het er me alleen om te doen | |
[pagina 351]
| |
kennis te geven van die enorme stapel studies, van allerlei aard, die aan Lorca en zijn oeuvre zijn gewijd. Al dat geschrijf evenwel draagt niet altijd de stempel van wat we gewoon zijn ‘onderzoek’ te noemen. Een groot deel van de Lorca-bibliografie is vrucht van blinde vervoering of van slecht verteerde afgunst. Een derde aanduiding ten slotte voor de groeiende belangrijkheid van het onderzoek rond Garcia Lorca, haal ik uit de toeneming van het aantal academische proefschriften over zijn oeuvre. Hierbij beperk ik me tot de officiële gegevens van de doctorale dissertaties in de Verenigde Staten van Amerika. Aan de Noordamerikaanse universiteiten werden tussen 1945 en 1965 zes proefschriften over Lorca ingediend; in de laatste tien jaar echter zijn het er zo maar eventjes twintig, dit is een gemiddelde van twee per jaar! En met een zekere stelligheid kan men zeggen dat Europa relatief gezien niet achter is gebleven (zeker niet wat de kwaliteit betreft), hoewel ik voor het geheel van Europa momenteel niet over hetzelfde onbetwistbaar bronnenmateriaal beschik. Een zelfde indruk van wetenschappelijk-academisch crescendo heeft men bij het naslaan van welke lopende bibliografie ook, zoals bijvoorbeeld de selectie van The Year's Work of Modern Language Studies. Vooral vanaf 1964 begint het trefwoord Lorca zich in omvang duidelijk te onderscheiden van zijn omgeving en groeit van een dikke paragraaf in de jaren 1964-65-66 stilaan uit tot een lang artikel van bij de drie bladzijden geselecteerde artikels en boeken in 1973. Wellicht loont het de moeite even na te gaan welke de hoofdlijnen zijn van het Lorca-onderzoek, veertig jaar na zijn verdwijnen. Vanzelfsprekend kan ik hier niet het hele Lorca-fichier onderzoeken. Alles blijft beperkt tot het vermelden van de sterke en zwakke punten, het wijzen op aanwezigheid, gebrek of eventueel afwezigheid van bepaalde soorten studies, het opsporen van de ziekteverschijnselen in het onderzoek, van manieën en fobieën. Vandaag de dag streeft de literatuurwetenschap (of hetgeen zich met dit plechtig gewaad tracht te tooien) nog maar weinig naar een in hoofdzaak historiserend literatuuronderzoek, waarbij als primordiaal gegeven een kennis van de uiterlijke levensomstandigheden van een auteur, zijn milieu, opvoeding, studies en beroepsleven, liefdesgebeurtenissen, reizen, vriendschappen, morele, sociale of politieke opvattingen enzomeer, als uitgangspunt wordt genomen voor diverse benaderingen van zijn oeuvre. Zonder principieel het bestaansrecht en de methodologische gegrondheid van een dergelijke lijn van literaire studie te willen negeren, moet men toch met enige verbijstering vaststellen hoe zwaar de tol is die het Lorca-onderzoek reeds heeft betaald en nog steeds betaalt aan de historisch-literaire traditie. Die tol valt gemakkelijk af te lezen uit het volume publikaties dat, in het ge- | |
[pagina 352]
| |
heel van Lorca's bibliografie, wordt ingenomen door de Lorca-biografie, de mens-en-werk-studies,Ga naar eind8. met hun constante parallel tussen leven en literaire creatie, vermengd als twee gezichten van één en dezelfde realiteit. Die geweldige biografische uitwas is hoogst ongezond: grotendeels is het daaraan te wijten dat Lorca stilaan is gaan behoren tot die kategorie van schrijvers waarrond zich een mythe heeft geweven. De biografische anekdoten dreigen tot essentie te worden gepromoveerd en de uiteraard verengende mythe groeit uit tot een dik scherm tussen het in werkelijkheid veel verscheidener oeuvre van de schrijver en zijn lezers of critici. In de lijn van deze studies met min of meer algemeen literair-biografische tendens, kan men een uitgesproken voorkeur ontdekken voor twee particuliere punten uit Lorca's biografie: zijn gedurende lange tijd onopgehelderde dood en zijn zeer waarschijnlijke homoseksualiteit. Lorca's gewelddadige dood ligt aan de oorsprng van een gespecialiseerd soort ‘onderzoek’, waarvan men niet zonder enige ironie kan zeggen dat het geëigend werkterrein ‘op het veld’ gelegen is. Sedert E. Richard, op 26 september 1936, in Les Nouvelles Littéraires, de vraag formuleerde: ‘F. Garcia Lorca, l'auteur du Romancero gitano, a-t-il été fusillé?’, heeft men gedurende veertig jaar gepoogd, vaak met een overvloed aan details, Lorca's laatste dagen en uren te reconstrueren, men is op zoek gegaan naar zijn vluchtoord, zijn gevangenis, zijn executieplaats, zijn begraafput, men heeft meestal stiekem de laatste sprekende ooggetuigen of verantwoordelijken ondervraagd om toch maar zijn allerlaatste woorden en geste te vernemen. Na de vroegste, nog magere pogingen tot opheldering - waartussen Albe moet worden gerekendGa naar eind9. - en enkele reeds diepgaander onderzoeken - waaronder dat van Marcelle AuclairGa naar eind10. -, verscheen dan in 1971 het werk van de Ierse hispanist Ian Gibson, La represión nacionalista de Granada en 1936 y la muerte de F. Garcia Lorca, in een voor Spanje nog steeds verboden reeks.Ga naar eind11. De waarheid echter kan niet eeuwen lang verzwegen worden en zo kwam dan midden vorig jaar in Spanje een boek op de markt, waarop voor het eerst in grote rode letters naast Lorca's naam de juiste toedracht van zijn dood kon worden gezegd: Garcia Lorca asesinado: toda la verdad.Ga naar eind12. De ‘hele waarheid’ wordt door Vila-San Juan wel uiteengezet, maar ‘geïnterpreteerd’ in het ‘ruimer kader’ van enkele analoge (sic), even ‘onvermijdelijke’ ongelukkige ‘oorlogsfeiten’ (in het andere kamp dan), en in een uitgave die veel meer weg heeft van een geruststellend fotoboek dan van een ernstige opzoeking. Naast die boeiende Lorca-biografie, of beter gezegd Lorca-tanatografie, waarvan nu wel te verwachten en in ieder geval te verhopen is dat het genre stilaan zal verkwijnen, is, vooral in de laatste jaren, een bloem van een | |
[pagina 353]
| |
andere maar erg verwante soort opgeschoten: de Lorca-psychografie. Eén gegeven uit het affectieve leven van de schrijver van Yerma, zijn meer dan vermoedelijke homofilie, wordt zogezegd tot het domein van de dieptepsychologie verbreed en geeft aanleiding tot een serie meestal would-be psychoanalytische studies. De eerste van een hele reeks ‘heiligschennende’ critici, die door een vroegere intieme vriend van de dichter als ‘honden in het kerkhof’ werden gebrandmerkt, is ongetwijfeld Jean-Louis Schonberg geweest.Ga naar eind13. Zijn eerste essay, reeds in 1956 verschenen, sloeg in als een bom en veroorzaakte een vloedgolf van verontwaardige protesten. Tien jaar later echter kende zijn boek een tweede fel aangedikte versie en in 1976 getuigt het niet alleen van wetenschappelijke rijpheid maar zelfs van fijne smaak Lorca's oeuvre door de dieptepsychologisdie bril te bekijken.Ga naar eind14. Zoals het bijna altijd het geval is bij dergelijke benaderingen van buiten uit, hinkt het werk achter een bijzondere, biografische kijk op de persoon van de schrijver zelf. Zo het oeuvre al niet helemaal wordt verwaarloosd, dan verschijnt het toch maar in de spiegel van Lorca's zieleleven. Op de voorgrond komen steeds de gereputeerd duisterste teksten, de moeilijkst te interpreteren passages: die krijgen dan plots het volle licht, dank zij enkele ‘goedgerichte’ seksuele bakens. Al bij al beleven enkele teksten wellicht langs die weg een nieuwe leeskans, maar het geheel van Lorca's werk wordt door dit nieuwsoortig literair determinisme (na het historisch-literair determinisme van nog niet zo lang geleden) haast onherkenbaar en gewoon onleesbaar. De meest voor de hand liggende woorden, beelden, metaforen, lijken nu verdacht en moeten met de sesam-open-je-sleutel van de seksuele complexiteit worden bediend; ze staan immers in dienst van een zorgvuldig verborgen en verzwegen werkelijkheid die alléén de diepteziener voor je vermag te duiden. Het comparatisme, dat in sommige wezenlijke trekken nauw aanleunt bij de traditionele geschiedschrijving van de literatuur, heeft ook voor Lorca reeds enkele leerrijke studies opgeleverd. Het beeld dat men buiten Spanje van Lorca heeft, is praktisch helemaal beheerst door twee haast mythische facetten: de vermoorde nachtegaal van Fuentevaqueros en de populariserende zanger van de Andalusische gitanenwereld. Per land of per taalgebied is de receptie van Lorca dan nog met eigen deelaffiniteiten gekleurd: zo is Lorca's roem in Frankrijk sterk gebonden geweest aan de particuliere oorlogsomstandigheden en de bevrijdingsidee juist na 1945; de Noordamerikaanse kritiek heeft zich daarentegen bijna blind gekeken op de tekening van een gemechaniseerde cultuur in Lorca's Poeta en Nueva York. Op het vlak van de literaire relaties van auteur tot auteur, is Lorca in verband gebracht met heel verscheiden figuren uit allerlei perioden en windstreken: | |
[pagina 354]
| |
van de klassiekers uit de Spaanse gouden eeuw, Lope de Vega en Góngora, over de modernistische meesters Salvador Rueda en Rubén Dario tot bij allerhande Spaanssprekende schrijvers van zijn eigen tijd als Nicolás Guillén, Miguel Hernández, Rafael Alberti, Juan Ramón Jimenéz en Pablo Neruda; van Noord-Amerika met Walt Whitman, over Ierland met John Millington Synge (‘Riders to the Sea’), Frankrijk in de personen van Lautréamont en Robert Desnos, Italië met Giancarlo Menotti en Gabriele d'Annunzio, het nabije Oosten met Georges Schéhadé en het verre Rusland in de persoon van Vladimir Majakovsky (‘Ontdekking van Amerika’). Wat het theater betreft, treden herhaaldelijk Lope, Ibsen, Alejandro Casona, Valle-Inclán, d'Annunzio (‘La figlia di Iorio’) en Crommelynck (‘Le cocu magnifique’) op de voorgrond. Van wat Lorca echter concreet op andere schrijvers van binnen- en buitenland heeft teweeggebracht (in de zogenoemde interne genetische literaire relaties) is voor zover ik zie tot nog toe niets precies geweten. Een grote categorie van literaire studies die in ruime mate verschillen van al die we tot nog toe onder ogen namen, zijn die welke al hun aandacht op de allereerste plaats toespitsen op de concrete teksten van het oeuvre van Lorca, maar dan hoofdzakelijk, indien al niet uitsluitend, op het semantische vlak ervan. Men vindt er de grote trekken in terug van Lorca's wereldvisie, zijn belangrijkste thema's, motieven, semantische velden. Voor zover deze bijdragen met wetenschappelijke ernst werden opgezet, leiden ze vaak, niettegenstaande enkele gebreken eigen aan de gebruikte methode, tot verrijkende synthesen, die elk op hun manier de semantische hoofdkenmerken van het esthetisch en filosofisch denken van de dichter van het Poema del cante jondo klaarstellen, of zijn ‘univers imaginaire’ min of meer als een coherent geheel ontleden. In zekere zin sluiten die studies aan bij de grote antropologische benaderingen van de mens als cultuurdragend wezen, met zijn archetypische categorieën, patronen en expressievormen. Daarom ook doen ze zo vaak een beroep op een aantal algemeen bekende, steeds terugkerende universele kaders en uitdrukkingsschema's, gemeen aan alle menselijke literaire expressie, maar verschillend geïncarneerd, gestructureerd, verwoord in de onderscheiden taalkunstwerken. Aan Lorca's esthetische loopbaan is een uitzonderlijk goede studie gewijd door Marie Laffranque, de hispaniste die zonder twijfel het meest heeft bijgedragen tot een ernstige kennis van Lorca, niet alleen in het Franse taalgebied, maar tot ver daarbuiten. In haar boek Les idées esthétiques de F. Garcia LorcaGa naar eind15. belicht ze de historische en literaire teelbodem van Lorca's esthetische voeding, zijn vroegste reflectie over de kunst als uitdrukking, zijn studentenjaren in Madrid in contact met de jonge kunstenaarsgeneratie, | |
[pagina 355]
| |
de strijd tussen de reële werkelijkheid en de poëtische werkelijkheid met de leerschool van Góngora, de kunst als evasión ten opzichte van het leven, met vage surrealistische neiging, de ontmoeting met de menselijke gemeenschap en de reis naar de Verenigde Staten van Amerika, ten slotte de dichter geconfronteerd met zijn dichterschap als beroep, naar de mens toe gekeerd, vooral in zijn dramatisch werk en in zijn opdracht als directeur van het door de Spaanse Republiek opgerichte reizend theater La Barraca. Lorca's carrière verschijnt in haar geheel als een snel evolutieve lijn met opeenvolgende crisismomenten die telkens in nieuwe oplossingen uitmonden, een waar esthetisch avontuur waaruit Lorca's wil blijkt tot een zich steeds vernieuwende expressie in de verschillende kunsttakken, zonder dat echter ooit de traditionele grond helemaal wordt verlaten, een schommelbeweging tussen humanitaire en sociale bewogenheid van een taalexpressie die communicatief wil zijn en een eigensoortige poëtische logica, ver van de alledaagse werkelijkheid. Naast deze en andere soortgelijke, maar me dunkt minder geslaagde studies van Lorca's algemene esthetiek, zou ook nog moeten gewezen worden op de duizend-en-één artikels, proefschriften en andere geschriften waarin deelaspecten van zijn kunst worden behandeld: zijn traditiegebondenheid, de religieuze, mythische of heidense betekenis van zijn werk, het gewicht van enkele welbepaalde stereotiep terugkerende symbolische voorwerpen, planten of kleuren, de strijd tussen Eros en Tanatos, de dimensie van de tijd (vooral in Asi que pasen cinco años), de overwegende plaats die aan de vrouw is toebedacht, vooral opmerkelijk in de theaterstukken (in La casa de Bernarda Alba treden alléén maar vrouwelijke personages op), de rol van het water en andere natuurelementen, ja zelfs de humor. De nuttigheidsgraad van dergelijke studies verschilt van geval tot geval. Sommige, meestal beperkt tot één welomschreven thema, maar dan exhaustief behandeld en degelijk opgebouwd, zijn bij het huidige Lorca-onderzoek haast niet meer weg te denken. Dank zij de nog steeds toenemende vogue van deze semantisch-literaire opzoeking, is Lorca in 1976 een reeds ten gronde uit bekend figuur: de grote trekken van zijn literair-esthetisch denken en van zijn daaraan beantwoordende literaire schepping, zijn door vele critici vaak op voortreffelijke wijze uiteengezet.Ga naar eind16. Met de opzoekingen naar de literair-technische kant van Lorca's werk is het helemaal anders gesteld. Van zodra men de stap van het semantische vlak naar dat van de vormelijkheid van de expressie wil zetten, staat men voor een nijpend tekort aan studies. Het onderzoek naar de eigen vormgeving van proza, lyriek en theater, de studie van verstechniek en metriek, rijm- en strofesystemen, metaforische procedés, de formele band met de | |
[pagina 356]
| |
traditionele lyrische schema's van het Spaanse erfgoed, de poëmatische opbouwmaterialen van parallellisme, oppositie, refrein, enzovoort, dat gehele domein van de literaire stilistiek is, voor wat Lorca betreft, nog niet heel ver gevorderd. Op een paar grote uitzonderingen na staat de Lorca-onderzoeker hier voor een gaping. Het heeft er in ieder geval de schijn van dat de lorquismewoede luwt, van zodra men een meer vormelijke benadering nastreeft. De tekst in zijn meestal niet gemakkelijke concrete verschijning schrikt blijkbaar af. Men telt maar weinig analyses van afzonderlijke gedichten of van een toneelstuk in zijn eigen theaterstructurele dimensie. De verwerking van een metafoor in een gedicht of een groep gedichten, de juiste plaats van een compositie in een opgebouwde bundel, de onderlinge relaties van verschillende gedichten uit een zelfde groep, dat alles schijnt het traditionele Lorca-onderzoek niet erg te boeien. Op dat gebied blijft nog heel wat te doen en hier kan men nog een reuzestap vooruit zetten in de richting van een kennis van Lorca, die nader bij de tekst en zijn eigen structuren aanleunt. Praktisch gezien heeft men hier nog maar alleenstaande deelproblemen aangepakt, hoofdzakelijk gericht op een studie van metaforiek en ritmiek.Ga naar eind17. Slechts in één geval kan men echt spreken van structuuranalyses en dan nog in het beperkte kader van een tijdschriftartikel.Ga naar eind18. Over een laatste categorie van studies, die vooral de jongste jaren, hier en daar, onder invloed van de vernieuwde inzichten op het gebied van de linguïstiek, de schreden van de literatuurstudie in een nog onzekere richting trachten te loodsen, kan jammer genoeg nog niets worden gezegd, omdat op dat gebied voor de Lorca-kennis zo te zien nog niets is gebeurd; voor de lectuur van Lorca is hier nog maar weinig hulp geboden. Een gespecialiseerd onderzoek naar de eigen poëtische grammatica van Lorca, de lexicologische componenten, de morfosyntactische karakteristieken, het afwegen van verbaliteit, nominaliteit en pronominaliteit, het opstellen van statistisch verwerkbare quanta, die het vergelijkend materiaal moeten bieden voor analoge tabellen uit andere auteurs of van normatieve afkomst, dat alles is voor Lorca niet beschikbaar. Evenmin is er werk gemaakt van de wetenschappelijke vergelijking van literaire vertalingen. Het ware toch wel hoogst verwonderlijk dat dergelijke linguïstische onderzoekingen, in een breder kader wel te verstaan van de literaire bedrijvigheid, geen onthullende resultaten zouden opleveren: poëzie is immers in haar eerste bouwstenen en in wezen taal. Zo de semantische opzoekingen licht kunnen werpen op poëtische teksten, dan zeker eveneens, zoniet allereerst, de linguïstische. Buiten het gebruik van de tijden in de Romancero gitano, de diminutieven en het adjectief in enkele bundels, is het gehele oeuvre van Lorca op dat gebied nog onbestudeerd.Ga naar eind19. Hier kan men dan ook duidelijk spreken | |
[pagina 357]
| |
van een onderzoeksatrofie, klinisch veel gevaarlijker dan de bovenvermelde tanatografische en psychografische hypertrofie. Tot slot wil ik nog wijzen op wat zonder de minste twijfel de dringendste noodzaak is geworden voor alle verder ernstig Lorca-onderzoek: de kritische uitgave van zijn volledig werk. Men kan op zijn twee handen de fiches tellen - midden in die zee van tweeduizend en nog meer nummers van de gehele bibliografie - van artikels en werken die op een dergelijke editie voorbereiden.Ga naar eind20. Spanje is meestal maar weinig gehaast met zo'n wetenschappelijke arbeid. Heel wat klassieken van de Spaanse literatuur moeten het nog zonder serieuze uitgave stellen: heeft Francisco de Quevedo niet meer dan driehonderd jaar moeten wachten? Verder opsporen en uitgeven van het nog onuitgegeven oeuvre (dat toch wel niet zó belangrijk schijnt te zijn, zeker niet in omvang), het bovenhalen van de preoriginelen met de zo vaak revelerende varianten, het verbeteren en elimineren van verkeerde lezingen die nu de ronde doen, het uitwerken van een kritische chronologie van het gehele oeuvre in al zijn uitgaven (in de lijn van de studies van Marie Laffranque), het systematisch bestuderen van de briefwisseling, even zoveel punten waar het Lorca-onderzoek nog op wacht. In wat voorafgaat is hopelijk een duidelijk antwoord gegeven op de vraag of er over Lorca en zijn werk nog iets te zeggen valt. Over zijn leven en dood: bijna niets; ongeveer alles is reeds herhaaldelijk verteld en men kan hier maar meer herhalen of nog beter blijven zwijgen. Over zijn oeuvre, proza, lyriek, theater, muziek en tekeningen blijft nog heel wat te onderzoeken, vooral op het stuk van de stilistiek, het variantenonderzoek, de analyse van afzonderlijke gedichten of groepen gedichten als eenheid, of van tekststructuren in hun eigen poëmatische specificiteit. Hetzelfde geldt voor het linguïstisch-formeel onderzoek van het oeuvre. Eén voorafgaande voorwaarde voor dat alles is evenwel de kritische editie van de Obras completas met een daarbij aansluitende systematische revisie van alle tot nog toe beschikbare gegevens. Werk voor velen dus en voor vele jaren. Veertig jaar na zijn dood is Lorca ruim bekend, maar grotendeels misvormd, onvolledig uitgegeven en onvoldoende kritisch zeker. Leuven, Centro de estudios hispánicos |
|