Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 121
(1976)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort–
[pagina 657]
| |
J.L. de Belder / R.M. Rilkes dubbele Italiaanse wendingRainer Maria RilkeGa naar voetnoot* bracht zijn jeugd door in Tsjechoslovakije, studeerde te Praag en te München, woonde te Berlijn, reisde al vroeg naar Italië - waar hij op latere leeftijd diverse malen maandenlang vertoefde -, verbleef tweemaal lange tijd in Rusland, woonde te Westerwede bij Hamburg en vele jaren in Parijs, bezocht Spanje, Zweden, Denemarken, de Balkan, Algerije, Tunesië en verbleef telkens in weer andere landen en streken. Hij was nooit ergens voor goed thuis, overal zocht hij een voorlopig onderkomen. En tóch laat hij in Die Aufzeichnungen des Malte Laurids Brigge - het smartelijke dagboek van zijn groeiperiode in de eerste jaren van zijn eenzaam leven te Parijs, geschreven um seinem Untergang zuvorzukommen - Brigge het verlangen uiten naar het verrukkelijk leven in een stille kamer te zitten van een eigen huis, dat men geërfd heeft, tussen louter rustige, onvervreemdbare dingen en buiten in de lichte, groene tuin de eerste mezen te horen, die hun krachten beproeven, en de dorpsklok in de verte. Een dichter te zijn, als ik ergens had mogen wonen in een van de vele, gesloten landhuizen, waarom zich niemand bekommert. Ik zou maar één kamer nodig hebben gehad (de lichte kamer boven). Daar zou ik hebben geleefd met mijn oude dingen, de familieportretten, de boeken. En ik zou een leunstoel hebben gehad en bloemen en honden en een sterke stok voor de ruwe wegen. En anders niet. Alleen een boek, in geelachtig, ivoorkleurig leer gebonden, met een oud gebloemd patroon als schutsblad: daar zou ik in hebben geschreven... Maar het is anders gegaan. Mijn oude meubels staan te rotten in een schuur, waar ik ze heb mogen onderbrengen, en ik zelf, ja, God, ik heb geen dak boven mijn hoofd, en het regent mij in de ogen... (vertaling D.A.M. Binnendijk en N. Brunt, 1962). Rilke moest steeds op weg, als de voyageur traqué van Montherlant, om zijn extreme sensibiliteit te kunnen laten vibreren op telkens weer een nieuwe omgeving of een andere levensomstandigheid, om zich te verrijken of zich wijzer te voelen worden door een oneindig aantal zijnservaringen. Op | |
[pagina 658]
| |
deze reizen verzamelde hij het stuifmeel van de wijsheid waaruit hij dan, voor de zoveelste maal gedurende enkele tijd voorlopig weer ergens verblijvend, de honig transformeerde van zijn weten en van zijn dichtkunst. Rusland en Parijs brachten hem het stuifmeel van de donkere mystiek en de marteling van de eenzaamheid en de honig hieruit vervaardigd is voor ons nu nog substantiële voeding, gecondenseerd respectievelijk in het Stundenbuch en het Buch der Bilder en voor wat Parijs betreft in de Neue Gedichte en Het Dagboek van Malte Laurids Brigge. Rusland noemde Rilke zijn ware vaderland en Parijs heeft hij het langst als geografisch middelpunt gehad van zijn zwervend leven; hij woonde er meestal tussen 1902-1914, er telkens terugkerend na zijn zwerftochten in de twee werelddelen. Dass Russland meine Heimat ist, gehört zu jenen grossen und geheimnisvollen Sicherheiten, aus denen ich lebe, schreef hij. Rusland en Parijs zijn hem de Basis für mein Gestaltenwollen geweest. Daarnaast waren wat hij noemde de Stimmungen des Seins en onder deze Stimmungen staat Italië naast Muzot voorop; onder de andere staties van zijn levens- en zieleweg, van zijn filosofische en poëtische groei: Praag, St. Pölten, Bohemen, Worpswede, Toledo, Tsjechoslovakije, Provence en Egypte. Rusland deed een beroep op mijn gevoel voor de mystische, donkere eenheid van de dingen, op mijn zich-willen-wegschenken aan iets groters in fanatieke deemoed en op mijn gevoel van broederlijke verbondenheid met alle mensen. De grootse vlakten bevredigden mijn behoefte aan expansie, weidsheid en beweging, terwijl er tevens een grote rust van uitging. Daarbij ontdekte hij langs de Dnjepr en de Volga de grenzeloze vroomheid van de Russische mens, de bijbelse grootheid van de Russische boer, diens fatalisme, de droefenis van zijn liederen. Russland tat sich mir auf und schenkte mir die Brüderlichkeit und das Dunkel Gottes. Mir ist Russland das geworden was Ihnen Ihre Landschaft bedeutet: Heimat ùnd Himmel. In het Stundenbuch werd hijzelf de Russische monnik, die in snelle, stormachtige en flitsende inspiratie om God heen cirkelt en naar God grijpt. Parijs bracht hem de ontzetting. Wat vermocht hij nog met zijn idealisme en met God in de grote onbegrijpelijke chaos van de wereldstad? Parijs bracht hem echter ook Rodin, die zijn klaar voorbeeld werd voor een rusteloze producerende intensiteit en die hem de noodzaak van het altijd-arbeiden voorhield. Onder invloed van Rodins theorieën en praktijk gaat Rilke trachten zijn tot dan toe geheel op stemming gerichte dichtkunst te consolideren, er een meer ‘objectief’ karakter aan te geven. De Neue Gedichte - met hun dinggedichten - zijn de eerste duidelijke ontwikkeling in de richting van de gewilde, strakke beheerstheid. Zij tonen tevens een zich samenpakkende problematiek, die in de Hamletachtige Aufzeichnungen des Malte Laurids | |
[pagina 659]
| |
Brigge - Rilkes smartenboek, dit tweede grootse exponent van de Parijse tijd -, hallucinant verwoord wordt. Tussen de reizen naar Rusland en het langdurig verblijf te Parijs zijn de eerste contacten met Italië te noteren. Deze Italiaanse tijd van 1903-1904-1905, met tussenpozen elders, is een tijd van overgang geweest. Reeds in 1897 was hij met zijn moeder in Italië met vakantie geweest, ook de drie daarop volgende jaren. In 1897 woonde hij reeds een hele lente in Florence, dort wo die meisten Lieder des Buches ‘Mir zur Feier’ gefühlt und geschrieben sind. Hij woonde er in een dakkamer van een huis langs de Arno: das Dach war meine Terrasse und ganz Florence war mein. In 1898 ontmoette hij er Stefan George; uit deze periode dateert ook, eveneens te Florence, de kennismaking met de Duitser Heinrich Vogeler, die voor hem de aanleiding zal worden tot het opgenomen worden in de kring der Worpsweder kunstenaars. In 1898 verbleef Rilke te Viareggio, waar hij in acht dagen het derde deel van het Stundenbuch schreef, Das Buch von der Armut und vom Tode, met de heerlijke evocatie van de Poverello, die hier als de verheerlijker der armoede de Russische donkere monnik gaat vervangen en der Armut grosser Abendstern wordt. Vóór het verblijf aan de Ligurische kust was Rilke reeds te Arco en in Venetië geweest. Zijn studies te München hadden vooral de Italiaanse kunst tot doel gehad, die hem nog dikwijls voor nieuwe reizen naar Italië zal lokken. Te Viareggio schreef hij zijn door Botticellis meisjesgestalten geïnspireerde Lieder der Mädchen, die opgenomen werden in de Frühe Gedichte en speciaal voor Eleonora Duse, toen reeds de goddelijke actrice die hij later persoonlijk zal leren kennen, de poëtisch geconcipieerde eenakter Die weisse Fürstin. Te Florence gaat voor hem de wereld open der renaissancepaleizen, fonteinen, parken en kloosters. Hij was toen 25 jaar, hield een Toscaans dagboek, bestemd voor zijn vriendin Lou Salomé, uitsluitend, noteert hij, om klaar te zien in zich zelf en de taal der menselijke dingen te leren verstaan. Hij is op zoek naar wat hij noemt het handwerk van zijn kunst. Naast Michel-Angelo heeft Botticelli op de jonge Rilke een sterke indruk gemaakt. Voelde hij in het werk der beide kunstenaars toen reeds de eigen problematiek weerspiegeld: die van de intuïtieve kunstenaar, die zijn grote gevoelens niet tot de ‘werkelijkheid’, tot ‘zomer’, wist te doen rijpen? Over de Tage Michelangelo's en de Italiaanse renaissance had hij in het Stundenbuch reeds prachtige bladzijden geschreven; hij zag ze als een heerlijke lente waarop de grote zomer zou volgen. Van de herfst 1903 tot de lente van 1904 verblijft hij te Rome, waar Rodin hem en zijn echtgenote, een leerlinge van de Franse meester, naartoe heeft gestuurd. Clara Westhof zou er haar studies voortzetten. Rilkes Rodin-boek | |
[pagina 660]
| |
was toen juist verschenen en hijzelf wou de antieken zien, die ich ja eigentlich noch gar nicht kenne, besonders ihre kleinen Dinge, die von so erwachsener Schönheit sind. Hij woont er eerst in de Via del Campidoglio, bij het Forum Romanum, dan in een klein tuinhuisje in het park van de Villa-Strohl-Fern, een prieeltje diep in het oude grote park bij de Porta del Popolo, naast de villa Borghese, slechts één eenvoudige kamer met hoge ramen en van op het vlakke dak ziet men over de tuin heen, het landschap en de heuvels. Clara heeft elders in de stad een atelier gehuurd. Rilke woonde er meestal alleen. Hij is ziek, vindt de stad al te opdringerig, te luid, te pompeus. Gisteren een Palestrina-uitvoering in St.-Pieters, schrijft hij, maar het was niets. Es zergeht alles in diesem hoffärtig-grossen leeren Haus, das wie eine hohle Puppe ist, aus der ein dunkler Riesen-Schmetterling ausgekrochen ist... Hij vindt Rome een stad als een droevig museum en erdrückend traurig, durch die namenlose, von Gelehrten und Philologen unterstützte und von den gewohnheitsmässigen Italien-Reisenden nachgeahmte Überschätzung aller dieser entstellten und verdorbenen Dinge, die doch im Grunde nichts mehr sind als zufällige Reste einer anderen Zeit und eines Lebens, das nicht unseres ist und unseres sein soll. Ook de paasdagen ontgoochelden hem. Es ist alles ohne Frömmigkeit, Festvorstellung statt Fest. Hij gaat de paasdiensten bijwonen in een Grieks kerkje. De schilderkunst der Romeinen bevalt hem, onder het beeldhouwwerk bewondert hij slechts het Marcus-Aureliusbeeld op het Capitool, de Afrodite-troon uit het thermenmuseum en hier en daar een zuil in een of ander verlaten kerkje. Waar hij wel van houdt, dat zijn de parken, de terrassen, de fonteinen en de trappen. In meiner Erinnerung werden einmal nur seine Wasser sein, diese klaren, köstlichen, bewegten Wasser, die auf seinen Plätzen leben; seine Treppen, die nach dem Vorbild fallender Wasser erbaut, so seltsam Stufe auf Stufe schieben, wie Welle auf Welle; seiner Gärten Festlichkeit und die Pracht grosser Terrassen; seine Nächte, die so lange dauern, still und mit grossen Sternbildern überfüllt. Daarbij noemt hij die Borgia-Gemächer, draussen die Villa d'Este, und was so dann und wann am Wege liegt. Hij heeft heimwee naar de lente van het noorden. Hier is alles te gemakkelijk. De moeiteloze, snelle, plotselinge lente is een expositie van bloemen, zij draagt niets bij tot het reële. Rilke verlangt naar het dralend naderen van de lente in het noorden, naar den grossen und schweren Verwandlungen der nordischen Natur, in deren Dasein jede kleine Blume ein Leben ist, eine Welt, ein Anfang, ein Schicksal. Was ist hier, wo Millionen Blüten sind, eine kleine Blume? Hij blijft een vreemde in de stad, vertaalt uit het Russisch Het lied van de bende van Igor, leest Kierkegaard en Jacobsen en studeert Deens. In een brief uit hij zijn heimwee naar Botticelli | |
[pagina 661]
| |
en dela Robia in Toscane. In Rome is niet meer schoonheid dan elders, schrijft hij in Brieven aan een jonge dichter uit die tijd. Und alle diese von Generationen immer weiter bewunderten Gegenstände, an denen Handlangerhände gebessert und ergänzt haben, bedeuten nichts, sind nichts und haben kein Herz und keinen Wert; aber es ist viel Schönheit hier, weil überall viel Schönheit ist. In de lente van 1904 begint hij te Rome aan Die Aufzeichnungen des Malte Laurids Brigge, om tot klaarheid te komen met zichzelf en om aan de waanzin te ontsnappen alsmede aan de ontzettende eenzaamheid. De gewilde objectivering van zijn zien maakt zijn proza strak en meedogenloos, vergeleken bij het eerder nog week-romantische van de vroegere verhalen. Het is echter nog maar een begin. Er werd niet verder aan geschreven, iets dat typisch is voor deze overgangstijd. De grote krachtproef zal pas geleverd worden na het onverwachts en bijna brutaal afbreken van het secretarisschap bij Rodin. Hijzelf echter wist op dit ogenblik te Rome reeds dat het zuiders oponthoud vruchten zou afwerpen. Hoewel hij in 't begin gemeend had dat Italië voor hem niets anders dan een feestelijk vuurwerk betekenen zou, vuurwerk dat de laatste avond van zijn eerste verblijf op de Ligurische kust had afgesloten. Voorbereid door zijn artistieke studies en Rodin wist hij dat het zien van de dingen, het indringen in de dingen volop begonnen was. Hij wist dat alles nu reeds voll der Aufgaben für einen Künftigen was. Zijn eerste langdurig verblijf te Rome was geen conclusie, maar het begin van een geestelijke verrijking. Hier en in Florence heeft Rilke met de Griekse oudheid het reële ontdekt, en het paganisme. De vage mysticus begint zich te hechten aan het leven, het leven dat op zichzelf sereen kan zijn. Ook de dingen van hierbeneden kunnen hier beneden gecelebreerd worden; het is mogelijk een hymne te zingen voor het reële. Van de gonzende God uit de tijd van het Stundenbuch, dat hij zelf een lyrische Oberflächlichkeit noemde en ein billiges A-peu-près, ging het nu naar de dingen. Van de dingen zal het straks naar de engel gaan en later in 1910 - en dat zal de tweede grote overgang zijn, die evenals de eerste in Italië, te Duino, plaatsvond - van de engel naar de (existentiële) mens. Dat Rilke te Rome tot het schrijven van ‘einmalige’ gedichten in staat was bewijzen o.m. de later in zijn Neue Gedichte opgenomen onvervangbare en uniek verwoorde Romeinse impressies als Römische Fontäne en Römische Campagna; schoolvoorbeelden zijn zij te noemen van wat later als Ding-gedicht en als Rilkeaanse eigenheid de literatuurgeschiedenis zal ingaan. Ook Venetië en andere Italiaanse steden en landschappen krijgen in dit verband een sterk reliëf met o.a. Spätherbst in Venedig, San Marco en Venezianischer Morgen, naast nog andere door Italië geïnspireerde gedichten, die wat hun inhoud | |
[pagina 662]
| |
en hun vorm betreft het best kunnen worden vergeleken met de torso van de Griekse Apollo: de overrompelende nieuwigheid op het vlak van de idee, die de dichter tijdens zijn eerste verblijf in het Italiaanse Zuiden heeft ontdekt. In 1904 gaat Rilke naar Kopenhagen en Zweden, waar de opvoedkundige en feministe Ellen Key hem voor een voordrachtreis had uitgenodigd en waar hij nog heel wat materiaal verzamelde voor zijn Aufzeichnungen, Georg Brandes leerde kennen en enkele maanden in het Borgeby-huis woonde. Daarna volgt een kuur in een sanatorium bij Dresden en dan gaat de dichter te Meudon bij Rodin wonen, als een soort privésecretaris. In die periode is ook de reis naar Vlaanderen te noteren, gemaakt op aanraden van zijn vriend Em. Verhaeren, tijdens welke hij o.m. Veurne, Gent en Brugge bezoekt. Daarop, van december 1906 - mei 1907, en in de lente van 1908 vertoeft hij te Capri, in een eenzaam studio hem ter beschikking gesteld door gravin Schwerin, in de tuinen van haar villa Discopoli, niet ver van het kerkje van Santa Maria a Cetrella. Bij dit mooie en pittoresk gelegen kleine heiligdom ontstonden in februari 1907 de zeven gedichten ter ere van de H. Maria; te Cetrella en te Discopoli schreef Rilke in die periode eveneens zijn unieke Lied vom Meer, dat hij op de eerste bladzijde schreef van het Liber Amicorum der Schwerin-villa: een der bekendste en zuiverste, kosmische Rilkegedichten, waarin de ‘oeroude zeewind’ een hallucinante stem krijgt. Naar Italië zal Rilke, na dit verblijf te Capri, slechts terugkeren in 1910, na de periode van 1908-1910, die wij de grote Parijse zouden kunnen noemen, met het werk bij Rodin, de edities van de Neue Gedichte en Aufzeichnungen, het aanknopen van vriendschappen met vele Franse auteurs en andere kunstenaars. Na de reizen in de Provence (waar hij een herder had willen zijn in Les Baux), na Avignon, na de langdurige reizen in Afrika komt de nadere kennismaking met prinses Marie von Thurn und Taxis-Hohenlohe en met prins Alexander, die hem naar Duino brengen, Duino dat Rilkes tweede overgangsperiode inzet: die van het schauen, van het zien der dingen, naar de angst en de vreugde om de mens, zoals die in de Sonnette en de Elegien, later in hun huiveringwekkende volledigheid, zullen worden neergeschreven. In de vier jaren die de eerste wereldoorlog vooraf gingen had hij in ongeveer vijftig verschillende plaatsen gewoond, voor kortere of langere tijd: zo sterk waren in hem het gevoel en de onrust geworden niet langer in de Parijse afzondering te kunnen blijven leven. En toch schrijft hij, ‘mensen’ nodig te hebben. Zijn eenzaamheid heeft geen thuis meer, hij denkt eraan medicijnen te gaan studeren te München, zijn leven een geheel andere wen- | |
[pagina 663]
| |
ding te geven. Hij klaagt over nerveuze bezwaren - mein Körperliches läuft Gefahr, zur Karikatur meiner Geistigkeit zu werden; na het schrijven van Malte Laurids Brigge helemaal uitgeput, denkt hij er ernstig over na niets meer te schrijven - het zal ook twaalf jaar duren vooraleer weer de grote stuwing komt, en nergens is er een thuis. Met zijn echtgenote en dochtertje is de praktische scheiding reeds lang een feit. Hij beleefde toen de ene liaison na de andere. Iedere verliefdheid liep uit op een bitter einde, want ook hier moest de dichter telkens constateren dat er irgendwo ist eine alte Feindschaft zwischen dem Leben und der grossen Arbeit... Een wending in zijn leven en in zijn werk is op komst, ditmaal de definitieve. Een zeldzaam, a.h.w. programmatisch en verklarend gedicht, dat een unicum vormt in het oeuvre van de dichter heet Wendung (het werd in Rilkes volledig werk opgenomen in de reeks Letzte Gedichte und Fragmentarisches) en duidt de evolutie aan die de dichter doormaakt in de tijd dat hij te Duino woont, tijd die de voorbereiding, de introductie vormt van zijn groei naar wat hij noemt de liefde, de liefde tot de mens in zijn aardse knechtschap en grootheid, onder de doem van het kernvraagstuk van het bestaan. In dit gedicht zegt Rilke dat hij (en hij spreekt hier niet direct over zichzelf maar over de dichter) het tot nog toe trachtte te bereiken door de aanschouwing. Door de aanschouwing, door het zien van zijn vechtende ogen, kon hij (de dichter) de sterren doen vallen. Torens groeiden in zijn blik, tot zij ineenstortten van angst. Dieren weiden er in, vogels vliegen erin rond. Maar:
Wanneer hij, een wachtende, zat in den vreemde -
van het verstrooide, afgelegen gasthof de kamers
misnoegd om zich heen. En in de vermeden spiegels
opnieuw de kamer
en later vanuit het kwellende bed
wéér opnieuw -
toen stond het vast,
niet te achterhalen hoe, stond het plotseling vast
in zijn voelbaar hart
in zijn door het pijnlijk lichaam bedolven
toch voelbaar hart
stond het vast en het oordeel weerklonk:
dat hij de liefde niet had.
(En belette hem verder te gaan).
Want aan de aanschouwing, ziet ge, is er een grens,
| |
[pagina 664]
| |
en de aanschouwde wereld
wil gedijen in liefde.
De arbeid van het zien is nu gedaan;
doe thans het werk van het hart
aan de beelden in U, de gevangene. Want gij
beheerst ze; maar nu kent gij ze niet.
Zie, innerlijke man, uw innerlijk meisje,
die uit duizend naturen
moeilijk verkregene, die nu pas
gekregene, nog nooit
beminde creatuur.
Deze verzen tonen ons de dichter in zijn ontelbare hotelkamers en afgelegen gasthoven, alleen, wachtend: hoe hij zich bezint over zijn bestaan. Wij vernemen zijn stellingname tegenover het leven en het hoe en het waarom daarvan. Rilke duidt in dit centrale gedicht aan dat hij tot nog toe, onder de invloed van Rodin (en ook die van Cézanne, wiens werk hij intussen had leren kennen), gedicht heeft over de dingen, de dieren, de mensen en hun mythen, over de liefde en God. Hij had dit gedaan door zichzelf te plaatsen in de kern van het te bezingen ding. Als hijzelf de panter was geworden, deelde hij ons het medelijden niet mee dat hij had met het achter duizenden staven gevangen dier. Over de carrousel in de Jardin du Luxembourg dichtend wisten wij niet welke gevoelens die draaiende stoet paarden en andere dieren bij de dichter opwekte. Van dit ogenblik af besluit hij nu zelf op te treden, ‘ja’ te zeggen tot het leven, tot de aarde, de misère en de dood, en dit, niet als artiest of intellectueel, maar wel vanuit een hechte toestemming, met minder gedachten dan gevoelens, gevoelens van het hart - een aanvaarding van het leven dat waardig wordt geacht te worden beleefd. Rilke belijdt van dit ogenblik af zijn (wanhopige) liefde tot de mens. Uit deze liefde zullen de Duineser Elegien en Die Sonnette an Orpheus ontstaan. De eerste twee Elegien werden geschreven te Duino, waar hij verscheidene malen verbleef, ook in 1912, in de volle periode van de overgang tussen das Schauen en die Liebe. Duino werd in deze overgangsperiode zijn toevluchtsoord: een immens ans Meer hingetürmtes Schloss, das wie ein Vorgebirg menschlichen Daseins mit manchen seiner Fenster (darunter mit einem meinigen) in den offensten Meerraum hinaussieht, unmittelbar ins All möcht man sagen. Eine Art heroischer Landschaft, ein traumhafter Ort, waar Rilke voorlopig ‘een goddelijke vréde vindt’, een hele winter alleen blijft, met een kamerdienaar die hem verzorgt mit dem unendlichen Wohlwollen eines grossen alten Hun- | |
[pagina 665]
| |
des en een huisbewaarster. Hij leidt er een ascetisch-vegetarisch monnikenleven: Da ist Ruhe um Ruhe, Gott erhalte mir meine Einfalt. Elders schrijft hij aan Thurn und Taxis, die in de winter op haar kasteel in Bohemen verblijft: Allein sein ist ein wahres Elixir, es treibt die Krankheit nun völlig an die Oberfläche, es muss erst schlimm, schlimmer, am schlimmsten werden, aber dann wird es gut. Ich krieche den ganzen Tag in den Dickichten meines Lebens herum. Hij is het beroemd-zijn moe. Welcher Segen, dass Sie mich in Duino verbergen wollen, als ein Flüchtling, wie unter fremden Namen, will ich mich hier aufhalten, nur Sie sollen wissen, dass ichs bin - Jetzt kommt die Gottgemeinste Einsamkeit erst wirklich im Gang, ich werde täglich ein wenig schärfer. Wenn jetzt jemand käme, es wäre nicht ohne Gefahr für ihn, vielleicht beisse ich nächstens... Hij leest Shakespeare, Balzac, Goethes Italienische Reise. Shakespeare ist mir zu sehr Gebirg, zu steil, zu amorph; ich klettere und weiss nie, was mir gerade passiert. Hij leest alles wat hij vinden kan over Venetië. Hij staat uren lang aan zijn Stehpult, vertaalt de Michelangelo-sonnetten, gedichten van Gaspara Stampa, Gides Terugkeer van de verloren zoon, de Portugiesische Briefe van Marianna Alcoforado en wanneer de prinses in het slot is, samen met haar, Dantes Vita nuova. Als hij niet werkt, leest hij de slotkronieken als voorbereiding van de studie die hij van zins is te schrijven over de 14de-eeuwse Venetiaanse schilder Carlo Zeno, of schikt bibelots en kleine kunstvoorwerpen in de talrijke vitrines die te Duino aanwezig zijn. Of il se promenait ses grand yeux tristes sur les tableaux et les fleurs, absorbé dans ses rêves. Duino is voor Rilke die Wolke seines Lebens. Was wäre ein Gott ohne die Wolke die ihn schont, was wäre ein abgenutzter Gott? Duino ist die Wolke meines Lebens, fort, fort, und in der Entrückung wohnen, nicht wahr? Sie fühlen wie mir 's not tut. Hij verblijft ook 's zomers in het slot, wanneer de prinses er zelf woont. Samen maken zij reizen in de omgeving: Brescia, Verona, Grado. En de gasten komen, die ook vrienden van de dichter worden: kroonprins Frans Ferdinand, die er jagen kwam enkele dagen vóór Sarajevo, Gabriele d'Annunzio, de Portugese kroonprins, de antropoloog Rudolf Kassner, die zijn levensvriend werd. Thurn und Taxis noemde hen beiden mes deux catastrophes. Het kwartet van Trieste is aan het aristocratische huis gehecht. Het speelt er wanneer de prinses of een der gasten muziek wenst te horen, ook van in de vroege morgenuren. Men leeft er nog in de 19de eeuw, elektrisch licht of gaslicht blijven er verboden; alleen kaarslicht is er toegelaten. Er wordt ook aan spiritisme gedaan. Een onbekende, vrouwelijke geest spoort Rilke er telkens tijdens de seances toe aan naar Spanje, en speciaal naar Toledo te gaan. 's Nachts dwalen er de gees- | |
[pagina 666]
| |
ten rond van twee jonge doden uit het geslacht der Thurn und Taxis, wier portretten in het salon hangen, twee jonge vrouwen gestorven de ene in haar verlovingstijd, de andere direct na haar huwelijk. Eind 1911 schrijft hij, te Duino, heimwee te hebben naar Rome, waar ik 8 jaar geleden, zonder het goed te beseffen, aan Malte Laurids Brigge begon, in dagen die met deze van nu moeten betrekking hebben, wèlke laat zich nu nog niet direct vaststellen. Later zal het hem echter klaar zijn dat het in 1911-1912 evenals in Rome in 1903, om een overgang ging, dat ook in de eerste Duinowinter die Mäuse des Kummers und die Raubvögel des Gefühls mein Gedächtnis rein aufgefressen haben en dat in hem la ligne de partage des eaux scherper dan ooit staat getrokken. Hij schrijft praktisch niets meer, buiten de vertalingen en de dertien gedichten uit het Marien-Leben, een godsdienstig gegeven zonder de aanwezigheid Gods ditmaal. Het Stundenbuch is nu wel al lang geleden. Maar in 1912 doet zich dan plotseling het lang begeerde en onverwachte moment voor: het ontstaan der eerste twee elegieën. Het verhaal dat Rilke over de geboorte ervan deed aan de prinses Thurn und Taxis is een der meest wonderlijke documenten die bestaan over de creatie van een kunstwerk. In januari 1912 ontving de dichter, te Duino, een vervelende zakenbrief die beantwoord moest worden. Om over het antwoord na te denken, wou hij even in de buitenlucht gaan, op de falaise, 200 m boven de zeespiegel. De bora woei sterk en de zon weerkaatste op de blauw-zilverigdooraderde zee. Rilke stapte. En plotseling bleef hij staan, want het scheen hem dat hij in het geloei van de wind een stem hoorde die hem een vraag toeriep. En die vraag luidde: Wie zou mij horen, mocht ik roepen, van uit de reien der engelen? Vermoedend dat de God, na de lange hongersnood van zijn ziel, eindelijk weer zou beginnen te spreken, noteerde Rilke die woorden, evenals enkele andere verzen die onmiddellijk daarop volgden; dan ging hij weer naar beneden, naar het slot; dezelfde avond was de eerste elegie geschreven, de tweede volgde enkele dagen nadien. In de loop van dezelfde winter noteerde de dichter het begin der acht andere elegieën. Dan zweeg de God weer en Rilke wachtte tien jaar lang, zich iedere dag angstig afvragend of hij ooit dit werk zou kunnen voleinden. In 1922 kon hij dat. Even onverwacht en als in een storm; te Muzot nl., waar hij toen reeds jaren woonde in een eenzaamheid die Valéry, wanneer hij Rilke bezocht, na een paar uur reeds op de vlucht joeg. Trop rude pour moi, schreef de Franse dichter later. Rilke woonde toen in het kleine manoir van Muzot als in een zwaar verroest harnas; door de reten ervan zag hij rondom een heroïsch berglandschap. Hier groeiden de elegieën. Op enkele dagen tijds, als door een rukwind aangevoerd, werden zij geschreven. De eerste en de | |
[pagina 667]
| |
tweede elegie, die Rilke tien jaar voordien te Duino van de goden ontving, waren de eerste der grootse verwezenlijkingen waarmede de dichter de tot dan toe hermetisch-gesloten grens van een hernieuwd poëzieland overschreed: het land van de nieuwe, grote thematiek, die van de huiver en de melancholie van de mens tegenover de problematiek van het leven en van de kunst, die van het volgroeid-zijn voor de dood. Duino is daar de eerste voorbereiding en aanleiding toe geweest. Voor de tweede maal was Italië de voorlopige heimat geweest waarin het wonder van de lang verhoopte her-geboorte, van een nieuwe geheimzinnige overgang zich voor de dichter R.M. Rilke voltrok. Naast het slot op de Dalmatische Kust heeft in dezelfde periode Venetië een rol gespeeld, als een der Stimmungen des Seins op Rilkes leven en werk. Hij vertoefde er talrijke keren, nu eens voor een paar maanden, dan weer - van het nabije Duino uit - voor enkele dagen; het meest tussen de jaren 1910-1914, toen hij telkens kon vaststellen que Venise gagne encore si on le prend comme une dépendance de Duino. Venetië was, na Parijs, de stad waardoor Rilke zich het sterkst aangetrokken voelde. Reeds in 1897 vertoefde hij er. In 1903 toonde hij, na de Rome-periode, de stad aan zijn vrouw; na 1907 woonde hij er lange tijd in het huis der Romanelli's. Later vertoefde hij telkens in het Palazzo Valmarana, waarvan de prinses van Thurn und Taxis het Mezzanino huurde. In 1912 woonde hij daar vele maanden, om er in 1920 terug te keren in die schone kamer, die voor mij met zovele bewogen en heerlijke momenten uit de herinnering is gevuld. Hij bezoekt de vele kleine kerken, waar hij tussen meisjes en vrouwen naar de predikaties gaat luisteren, correspondeert ijverig, bezoekt de kunstverzamelingen, treibe mich ganze Nachmittage auf dem Lido entlang, vindt soms die liebe Ruhe, Ordnung, Sicherheit, zu der sich nun schon einge Gewohnheit mischt. Hij noemt Venetië een medicijn en hoopt op begin van genezing. Maar die wordt helemaal onmogelijk gemaakt door het voornaamste en meest bewogen evenement dat zich voordoet: de ontmoeting en de vriendschap met Eleonora Duse, dé toneeldiva uit die tijd, met haar genie voor menselijk begrijpen en de weergaloze schoonheid van haar stem, toen reeds een oudere dame die drie jaar voordien voor twaalf jaar van het toneel verdween, om gezondheidsredenen, en in de lagunenstad woonde met een jongere vriendin; de Duse, voor wie prinses Thurn und Taxis Rilke moederlijk waarschuwt als een voor hem gevaarlijke vrouw, die van zich zelf schreef: Duizend vrouwen zijn er in mij, en elk om beurten laat mij lijden. De jongere vriendin, Madame Poletti, wordt door de prinses von Thurn und Taxis als ein entschlossener, sicherer, etwas harter junger Mensch getypeerd. | |
[pagina 668]
| |
In de zomer van het jaar 1912 was Rilke haast dagelijks met beide dames tezamen, in de atmosfère somnolente de Venise. Over zijn vriendschap met de Duse schrijft hij: Nous étions comme deux êtres qui agissaient dans un vieux mystère, récitant les rôles d'une légende - chacun, doucement, sa part. Nous étions comme deux coupes, qui forment, l'une au-dessus de l'autre, une fontaine. Reeds dertien jaar eerder had hij voor haar zijn Weisse Fürstin gedacht en geschreven. Nu was er sprake van een Italiaanse vertaling van deze dramatisch-poëtische evocatie. In Malte Laurids Brigge reeds had hij over de ongewone uitstralingskracht van haar spel een grootse hymne-in-proza geschreven. Ich sehe die Duse viel und freundschaftlich. Für mich ists viel und sie behauptet, ich wäre im Augenblick eine Art Beistand für sie. Maar het werd een catastrofe. De Duse was een wonderbare, sublieme vrouw, hoogst gecultiveerd, reeds vroeger ten gronde gegaan aan haar verterende relatie tot de superestheet d'Annunzio. Zij was ziek, reeds drieënvijftig, en daarbij ongelukkig om diverse redenen: geniaal, maar onhandelbaar. Ook Rilke moest zulks ondervinden. Wie schlecht - jammert hij nadien in dit verband - schlägt mir das Menschliche an, welche Arbeit, welche Mühsal wo ich mich einlasse. Als bemiddelaar optredend tussen de Duse en haar vriendin, die in een hoogoplaaiend meningsverschil gewikkeld raakten naar aanleiding van een door de jongere vrouw speciaal voor de Duse geschreven toneelstuk, werden de reeds zo gespannen zenuwen van de doctor seraficus, zoals Thurn und Taxis Rilke noemde, hard op de proef gesteld. Hij had zich ook vergeefs ingespannen de Duse opnieuw te doen optreden. Ich habe's durchgelitten, dass sie noch einmal spielen woltte, une seule fois, bien armée, mais tranquille, wie sie sagte. Der Augenblick ging vorüber, und es konnte ja nur mehr ein Augenblick sein, verzehrt wie sie war. Es war zu spät. De behoedende en moederlijke prinses Thurn und Taxis is gelukkig dat de Duse abgeschoben ist - sonst wären Sie wirklich (schrijft zij aan Rilke) wie von den Ameisen aufgefressen worden... Die Duse ist nicht zu behelfen. De drie relaties sprongen dan ook uiteen en Rilke ging weer naar Duino, vanwaar hij hetzelfde jaar, aangespoord door L'Inconnue der seances gedurende de voorbije winter, naar Toledo trok en de voor hem zo bouleversante reis naar het Iberisch Schiereiland een aanvang nam. Het contact met de Pellegrina appasionata heeft niet lang geduurd. Het deed zich voor in Rilkes tweede grote overgangsperiode en de gebeurtenissen rond de Duse zijn voor hem een wellicht alleen maar onderbewuste aansporing geweest om het proces van zijn innerlijke evolutie naar die Liebe te helpen bespoedigen. Rilke was voor zichzelf en voor de leegte in hem op de vlucht. Ook de Duse vertoefde in een zware crisisperiode van twijfel | |
[pagina 669]
| |
aan zich zelf, van teruggetrokkenheid, van wereldvervreemding. Zij was zoiets geworden als een indrukwekkende, menselijke ruïne. Beide kunstenaars bevonden zich in de nood van het zich-uitgesloten-weten, het niet meer mogen - het niet meer kunnen spreken. Beiden waren elkaar a.h.w. een levend verwijt en moeten onbewust uit elkaars Schwermut, of uit Venetiaanse smara, de voor de hand liggende conclusie getrokken hebben. Beiden zullen later weer zichzelf ontdekken, de actrice in 1923, wanneer ze weer op het toneel stapt, nog maar alleen moederrollen wil spelen, vrouwen zonder leeftijd en zonder pruik, en nog eens - voor de derde maal - de wereld gaat veroveren door ditmaal het goede en schone van het leven te willen tonen in een wereld vol onrecht en geweld. Zij zag haar taak toen als een geestelijke kruistocht. En de dichter... die op zijn beurt de innerlijke leegte te boven kwam - enkele maanden vroeger nog dan de Duse - door het verlossend schrijven van zijn twee meesterwerken. Het samenzijn in de lagunenstad was voor hen beiden een eerder treurige en smartelijke episode van ongeweten voorbereiding geweest, van zenuwslopend ongeduld aan de kant van de toneelactrice, van wanhopig-makend gemis en smartelijk doorstaan aan de kant van de zich verdord voelende dichter.
Hiermede werden enkele voorname contactpunten tussen Rilke en Italië even aangeraakt. Ik had om volledig te zijn ook nog moeten wijzen op de Italiaanse correspondenten met wie Rilke een regelmatige briefwisseling onderhield: de brieven van en met de contessina Pia del Valmarana (van 1912-1926), die vooral over Venetië en het Quattrocento handelen; de liefdebrieven, geschreven tussen 1907-1912, voor en van de jonge en mooie Mimi Romanelli; die met de Duse, met prinses Thurn und Taxis - waaruit ik meerdere citaten aanhaalde - en die naast de uitvoerige correspondentie met Frau Kippenberg, de echtgenote van de directeur van het Insel-Verlag, dé meest pregnante bladzijden zijn geworden over de innerlijke groei, moeilijkheden en begenadigingen van de dichter. Ik had uitvoeriger moeten uitweiden over de vertalingen die Rilke maakte uit de sonnetten en de andere gedichten van Michel-Angelo, waaraan hij in 1912 begon, te Duino, pour le salut de mon âme (zoals hij schreef) en uit protest tegen de mediocriteit van de bestaande vertalingen in het Duits. Hij werkte er gedurende de hele eerste wereldoorlog aan en pas in 1922 hield hij ermee op, zijn meer dan geniale vertaaltalenten van dit jaar af, bijna uitsluitend, in dienst stellend van het oeuvre van Paul Valéry. Ik schreef reeds dat hij Dantes Vita Nuova vertaalde, in samenwerking met de prinses Thurn und Taxis. Maar daar bleef het niet bij. Ook d'Annunzio, Leopardi, Ada Negri, Gaspara Stampa, Cino da Pistoia, Fransesio Maria | |
[pagina 670]
| |
Melzi boeiden hem; hij vertaalde gedichten uit hun werk. Ook de beeldende kunsten hielden hem, naast het vertaalwerk en de lectuur, bestendig in hun ban. Botticelli, Leonardo, Michel-Angelo, Rafael, Ghirlandajo, Donatello en de Venetiaanse meesters, het landschap, de steden lieten indrukken na in de sensibiliteit en de verbeelding van de dichter. Rilke, als ieder noorderling, heeft de lokkende stem van het zonnige schiereiland heel zijn leven gehoord. Ik kende Italië sinds mijn 8ste jaar, schreef hij. Het was om zo te zeggen, in zijn precieze diversiteit en de volheid zijner vormen, het eerste handboek van mijn getourmenteerd bestaan. Elke keer dat hij rust behoefde keerde hij er terug. Italië alimente dangereusement ma disposition native aux émotions, aux ferveurs, à l'évasion du monde visible. Het bleef een levende bron. Ook zijn brieven werden erdoor gevoed, zijn Toscaans en Florentijns dagboek. De gedichten uit 1898 zongen van de jonge meisjes van Viareggio, het Stundenbuch resoneert van St.-Franciscus, het Buch der Bilder van Leonardo's Laatste Avondmaal. De Mona Lisa heeft hem tientallen keren geïnspireerd. Venetië bood hem het kader voor diverse Geschichten vom Lieben Gott, alsmede het onderwerp voor talrijke gedichten uit Advent en Neue Gedichte. Italië, onder zovele aspecten, leverde hem steeds opnieuw reële en mythische reminiscenties. Ook het Italiaans als taal charmeerde hem: C'est surtout du charme de cette langue dont j'étais épris, comme cela m'arrive toujours à chaque contact nouveau avec cette noble matière. Tout ce qu'elle exprime surpasse le provisoire. Elle est si près de l'airain. Quelle crainte cela doit imposer à vos poètes émus, comme nous tous, parfois par des impulsions futiles et passagères, de n'avoir à leur portée qu'une étoffe de durée et d'éternité... Een nog weinig bekend facet van Rilkes persoonlijkheid - het is af te leiden uit de talrijke brieven die hij schreef aan de Milanese gravin Cittadella Vigodarzere - is de positieve houding van de dichter tegenover Mussolini's fascisme, dat hij in de minder bekende Lettres Milanaises, met scherpe politieke kennis van zaken en intelligentie, tegenover de andersdenkende gravin verdedigt en objectiveert. Ik had nog iets moeten schrijven over de vertaling en de verspreiding van Rilkes oeuvre in Italië zelf, maar zal me moeten beperken bij het noemen van enkele namen en data in verband daarmede. Het was andermaal de prinses von Thurn und Taxis die het eerst de naam van Rilke onder de ogen van de Italiaanse literatuurliefhebbers bracht, reeds in 1914, door de publicatie van de door haar vertaalde acht gedichten, w.o. het Liebeslied, Römische Fontäne, Orpheus Euridyce und Hermes. Zij vertaalde ook de eerste twee Elegieën, zodat het werk van Rilke er reeds vroeg bekendheid verwierf. De reactie was onmiddellijk enthousiast. Het was echter vooral | |
[pagina 671]
| |
de Milanese revue Convegno die als ambassadeur van Rilke in Italië is opgetreden. Van Milaan uit werd eveneens de volledige Rilke naar Italië gebracht - in 1929, toen de dichter Vincenzo Errante, in vier delen, het complete oeuvre bij de Alpes-edities liet verschijnen; een nieuwe editie ervan zag in 1942 te Florence bij Sansoni het licht. Dat ook Italië heeft bijgedragen tot de interpretatie van het Rilke-fenomeen moge verder blijken uit de namen van diverse essayisten, die elk op eigen manier en volgens eigen wetenschappelijk standpunt over de betekenis, leven en boodschap van Rilke hebben geschreven; om er slechts een paar te noemen: Façon, Gabetti, Lun, Tecchi - die op hun beurt plaats namen onder de vele anderen die op het internationaal-literair plan hebben getracht een Deutung te bezorgen van de figuur en het werk van de dichter, die ik hierboven de verpersoonlijking van een vol-waardig en bijna hogepriesterlijk dichterschap heb genoemd, maar die m.i. het best kan worden geduid als de dichter van de verscheurdheid en de problematiek van de moderne mens, als de kunstenaar die door eigen leven en dood getuigenis heeft afgelegd - smartelijk en tragisch - van een inzet die van hem alles heeft gevergd, met alle psychische en fysieke gevolgen vandien. Dat Italië in zijn leven het duurzaamst solaas is geweest voor deze gevolgen, is een wetenswaardige constatering. |
|