Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 123 (1978)

Informatie terzijde

Titelpagina van Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 123
Afbeelding van Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 123Toon afbeelding van titelpagina van Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 123

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave



Genre

proza
poëzie
sec - letterkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 123

(1978)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 631]
[p. 631]

Boekbesprekingen

Mediteren over sterven en leven

De Dood en de Dageraad, een roman van de dichter Erik van Ruysbeek, werd bekroond met de jaarlijkse literaire prijs van de stad Brussel 1976. Een eervolle bekroning voor een laat romandebuut. Met deze roman is Van Ruysbeek erin geslaagd zijn geestelijke ontwikkelingsgang op een boeiende en gevarieerde manier te synthetiseren. Hoewel verwijzingen naar het poëtisch oeuvre van deze auteur dan ook voor het grijpen liggen, wil ik hier volstaan met een oriënterende bespreking van deze roman zonder de verbanden met zijn poëzie te expliciteren.

Het verhaalgegeven is uiterst eenvoudig: een man ligt met gebroken heup/bekken te sterven in het woud. Heel het boek concentreert zich dan ook op het stervensproces van deze man die in zijn anonimiteit duidelijk dé mens representeert. De vele flashbacks, herinnerings- en droomfragmenten hebben uiteindelijk te maken met de vraagstelling naar de zin van dood en leven. Groeien naar een positieve aanvaarding van de dood is de centrale thematiek van deze roman. De mogelijkheden van een dergelijke beaming van de doodsrealiteit wordt aangeduid met ‘De Dageraad’, een begrip dat trouwens een constante vormt in Van Ruysbeeks oeuvre.

Sterven, doodgaan is een lichamelijke kwestie, ook voor Van Ruysbeek. De worsteling met de lichamelijke pijn (vooral hoofdstuk 30), de nuchtere, haast macaber-luciede anticiperende vergelijking van zijn afstervend lichaam met een door hem ontdekte gedode reebok (p. 12-13) vormen treffende illustraties van de onmiskenbaar experimenteel (!) te vatten eindigheid van de mens. Maar vanuit deze lichamelijke, materiële conditie is het de stervende man gegeven om via zijn zelfbewustzijn op te klimmen tot een geestelijke dageraad. Het mensbeeld dat hij ons hier suggereert kunnen we als volgt resumeren: de mens is een fundamenteel ambigu wezen dat doorheen zijn lichamelijkheid existeert, deel heeft aan een contingent bestaan, maar dat doorheen zijn zelfbewustzijn de metafysische kwaliteit van het leven ontdekt en vermag te beleven.

De roman valt uiteen in twee delen. Een eerste gedeelte omvat de hoofdstukken 1 tot 17 en beschrijft het geestelijk avontuur van de man vóór hij kennismaakte met de Ardennen. Het tweede deel begint met hoofdstuk 19 en evoceert zijn metafysische queeste vanaf zijn kennismaking met de Ardennen tot zijn dood op het eind van het boek. Hoofdstuk 18 fungeert als over-

[pagina 632]
[p. 632]

gang tussen beide delen. De auteur tovert er ons een sprookje voor dat in al zijn eenvoud een toch sterk geconstrueerde en symbolisch geduide synthese biedt van zijn geestelijke groei naar de dood én de dageraad. Het verhaal gaat over een oude man die al jaren tevergeefs zocht naar de oplossing der diepste levensvragen en op een dag een goddelijke openbaring krijgt die hem op tocht doen gaan. Met behulp van een jongetje met de sprekende naam Christophe slaagt hij erin om op goddelijke hoogte de echte tocht te beginnen. De elementenesoteriek is ook hier weer een symbolisch middel voor Van Ruysbeek om de geestelijke opgang van de mens evolutief te suggereren: woud/grot (aarde), rivier (water), zon/woestijn (vuur), piramide (lucht), vertegenwoordigen de verschillende stadia van deze groei. De functie van dit kapittel bestaat hierin dat het de evolutie van het eerste deel resumerend reflecteert en dat het anticipeert op de uiteindelijke dageraadbestemming van de oude man.

Het eerste deel van de roman geeft een psychoanalytisch getinte verklaring van het zoeken naar een zingevend houvast in het leven dat de oude man heel zijn leven had beheerst: ‘Zijn moeder had hem verstoten, zijn leven lang zou hij de moeder zoeken’ (p. 36). Het moedertrauma vervreemdde hem van de werkelijkheid en stortte hem na een vroegtijdig geloofsverlies, in het nihilisme en agnosticisme.

Toch betekende dat fundamenteel moedertekort ook een uitdaging voor hem om zelf de zin van het leven te zoeken. Voor die zingeving zijn een aantal ervaringen van beslissende betekenis geweest: de droom van het jongetje aan de beek, het visionaire renaissance-pakt met de zon en de baksteenervaring van de kosmos. De man psychoanalyseert deze ervaringen als volgt: ‘... zijn leven lang zou hij een moeder zoeken, en nu had hij er een gevonden, en ze vertoonde drie gezichten in groeiende omvang en belang: het waren moeder aarde, bij de beek, het was de zon die de moederlijke aarde liet uitdijen tot de afmetingen van het zonnestelsel, het was tenslotte de grote moeder, de universele werkelijkheid zelf’ (p. 36).

Deze geestelijke ervaringen, illuminaties waarvan de authenticiteit wordt bevestigd door een inzicht in de fysica, maken hem onkwetsbaar, wapenen hem tegen zijn moederkwetsuur en zullen zelfs van beslissende betekenis blijken te zijn in zijn overwinning van de dood. Ten slotte wordt het moedertrauma ook nog verantwoordelijk gesteld voor de jarenlange obsessie door de vrouw, waarvan hij pas dank zij Alma, zijn vrouw, geneest. Vanuit zijn religieuze visie op de kosmos, die overal naar eenheid zoekt met de natuur, de mensen en de dingen, rijpt hij tot een geestelijk uitgediepte liefde.

In de Ardennen, te midden van de wouden langs de Lesse, ervaart de man ten slotte zijn werkelijke bestemming: een brok verheugde natuur zijn. Daar herkent hij de waarheid van zijn leven, de betekenis van zijn dromen en bewustzijnsverruimende flitsen. De stilte, de eenzaamheid en de natuur leiden hem als gnostische leermeesters naar het volgende inzicht: ‘... de stof was de geest en de geest was de stof, niet identiek doch simultaan, hiërarchisch en toch samenvallend, elke dimensie was onherleidbaar doch eerst samen waren ze het zijn, soeverein troonde de geest maar

[pagina 633]
[p. 633]

zonder de stof kon hij niet bestaan.’ (p. 130)

Deze openbaring van de fundamenteel geestelijke structuur van de werkelijkheid (‘... het woud was ieder blad en ieder blad was het woud’, p. 128) doen hem inzien ‘dat hij nu niet meer moest sterven, want er bestond alleen de transparantie van alle plannen van het algehele leven’ (p. 130). Leven en dood worden herleid tot verschijningsvormen, tot gelijktijdige in- en uitademingen van het ruimere leven, van de totale werkelijkheid. De dood wordt ‘een hersenconstructie’ (p. 137) en de laatste vragen worden gerelativeerd tot vragen waarop men toch iets kan antwoorden. Het nu-moment krijgt een absolute betekenis: een brok werkelijkheid zijn in de grote werkelijkheid. Wat verder luidt het dan ook: ‘Er was alleen leven’. Het plakken op de werkelijkheid zoals een kind, maar lucieder dan een kind geeft de stervende een vreugde die sterker is dan de doodsgedachte. Hoewel de dood bovendien iets begerenswaardigs wordt omdat de beperktheid van het ik-bewustzijn dan opgeheven wordt, zal het de oude man niet gegeven zijn om de dood zonder agonie te voelen naderen. Slechts de dageraad, het inzicht in de mogelijkheid tot een permanent kennen en beleven van de metafysische werkelijkheid doorstraalt hem, maar met een liefde, zo krachtig en intens geestelijk dat de man vredig sterft, zijn bewustzijn loslatend en opgaand in de universele werkelijkheid.

Van Ruysbeeks stijl wordt gekenmerkt door geëlaboreerde en uitgebalanceerde zinnen en door een gevarieerde, soms wat dichterlijk-archaïsche woordenschat waarmee deze dichter-denker met evenveel gemak concrete ervaringen als abstracte en theoretische uiteenzettingen ten beste geeft. Lyrische passages wisselen af met essayistische para-filosofische elucubraties.

Eenkennig kan men de stijl van Van Rusbeek dus beslist niet noemen. Toch tendeert deze roman naar het essay, ondanks het aandeel van de vele jeugdflashbacks, droomfragmenten, natuurbeschrijvingen en niettegenstaande de inlassing van een sprookje en een interview. Daarenboven wordt de uiterlijke evolutie van de stervende man zo rijkelijk abstract in de essayistische passages, dat je als lezer de verhaalfictie niet volledig waar kunt maken.

Het commentariërende en - zoals de ondertitel reeds aangeeft - mediterende karakter van deze roman is hieraan waarschijnlijk niet vreemd.

Ook de vroegere levenservaringen, die weliswaar zeer concrete numineuze belevenissen bevatten, worden in de gedachtengang van de man zodanig beredeneerd en geëxpliciteerd dat het verhaal neigt naar betoog, de roman naar essay. De benaming roman lijkt mij daarom minstens dubieus en ondanks de romanvorm zeker problematisch.

Overigens is de auteur er wel in geslaagd de spanning tussen denken en verhalen, een spanning die weliswaar voortdurend ten gunste van het denken dreigt door te breken, functioneel uit te bouwen in de thematische kern van het verhaal. De stervende man groeit immers naar een totaal vergeestelijkte ervaring van de dood toe. De kracht en de betekenis van deze roman lijken mij ten slotte daarom te liggen in het getuigenis van de metafysische kwaliteit van het bestaan en in de geestelijke omduiding van de dood. Voor onze anti-

[pagina 634]
[p. 634]

metafysische tijd met de dood als taboe of als probleem, een hoopvolle boodschap die het beluisteren meer dan waard is.

Paul Gillaerts

In paradisum

Van Rik Huys verscheen in 1977 bij Colibrant de bundel In Paradisum, 16 gedichten van rouw om het verlies van zijn echtgenote:

 
En nu begon het schouwspel eerst
 
van tafereel tot tafereel
 
 
 
ellendig zat ik uit te wenen
 
in het koele secretariaat
 
 
 
een mens...
 
een man zit stil te typen
 
van halfzes in de morgen
 
 
 
en reeds vertelde ik aan iemand alles
 
en reeds een identiek verhaal als troost
 
 
 
toen werd ik nuchter met de dag:
 
langzaam tikte deze man
 
langzaam aan het leven verder (p. 9)

Treffend in deze gedichten is de vrijwel traanloze toon van een zuivere miserabiliteit. Dat de dichter zich troostzoekend richt tot haar van wie hij geen afscheid wil nemen, intensifieert zijn reële eenzaamheid en verlorenheid. De realistische, bijna feitelijke voorstelling van de rouw-ceremonie houdt een onuitgesproken verwijt in aan de nuchterheid en onhandigheid waarmee men in onze beschaving niet meer kan of wil stilstaan bij dood, begrafenis en rouw, laat staan deze te cultiveren. Rik Huys poogt op eigen bescheiden wijze deze leemte een beetje te vullen. Overigens behoeven deze gedichten in hun heldere eenvoud niet de minste commentaar.

Annie Vyt

Verwijdering

Voor Bernard Seulsten is poëzie een langzame verwijdering van de kouwe drukte die men pleegt te maken in het leven; dit blijkt uit Verwijdering (Colibrant, 1977), een bundeltje dat voor de helft bestaat uit 28 kwatrijnen, geinspireerd op het zen-boeddhisme. De boodschap van deze kwatrijnen: de essentie der dingen is te vinden in het domein dat door insiders nirwana genoemd wordt, en hier neerkomt op een vrijblijvend nihilisme. De techniek berust op meditatie: in dagdagelijkse tafereeltjes aanleiding vinden om (pessimistische) overwegingen te maken. Hoewel de aanzet van elk kwatrijn wel poëzie bevat, wordt de lezer met stomheid geslagen om zoveel pasklare en onwrikbare wijsheid. B.v. zo zou een profeet textueel aan een oude vrouw gezegd hebben: ‘to be or not to be is not the question / because to be or not to be is to be / can only be to be’. Zo kan men bezig blijven. Seulsten geeft ook blijk van klank vaardigheid:

 
Zie de droogte der oktoberbomen
 
 
 
Hoor de monotone tonen van de altviool
[pagina 635]
[p. 635]
 
en de dode noten
 
van een koperhoorn
 
 
 
Door verloren lanen
 
loopt een dame
 
met een rode loden aan (p. 19)

en geeft nu en dan acrobatische staaltjes van rijmkunst ten beste, waarbij b.v. fiets moet wijken voor velo als rijmwoord op salonpiano.

Allemaal goed en wel van het goede te veel.

Annie Vyt

Zilveren kruisvaart

Het bundeltje Zilveren kruisvaart van Anne Marie Demoen (Colibrant, 1977) is een kruisvaart om poëzie.

Het eerste deel ‘Thuishaven me-zelf’ is revelerend omtrent haar dichterschap: een moeten om een ondefinieerbare rust te bedaren, en een niet-kunnen; de kracht ontbreekt haar om uit te stijgen boven het banale, waarmee zij niet tevreden kan zijn: zij is ‘als een jong gekwetste vogel / moe klagend zonder lied / (die) aan d' aarde kleeft’.

Dit weze dan nog maar eens een verwoording van wat reeds zovelen gekweld heeft.

In het tweede deel is zij ‘Aan boord bij mijn liefste’, in een gelukseuforie bezingt zij met baldadig-weelderige beeldspraak de liefde als wederzijdse voltooiing. En even passioneel is haar melancholie, verlangen en dwepen met de verloren liefste. Bijna te mooi om waar te zijn. ‘Even op anker’ is een cyclus impressionistische gedichten, die een moeë sfeer van vergankelijkheid uitademen. ‘Kleine kruisvaart voor een watervogel’ bevat één goed gedicht:

 
er is bevend voorjaarslicht
 
en een zilverwitte weg
 
ik fluister lichte schaduwen
 
op een ongeschreven blad
 
alles moet nog beginnen
 
en 't vloeit alsof 't begonnen was.
 
(p. 43)

Tot slot volgen goede gedichten die kunnen dienen als commentaar bij schilderijen van Paul Delvaux, aan wie zij opgedragen werden.

Anne-Marie Demoen lijkt van het dichterschap een metier te maken, een zwoegen, wikken en wegen om randgevoelens en -ervaringen te verwoorden. Scheppen volgens haar

 
is verstijfd dwarsdoorheen
 
gesloten muren kijken
 
is geluiden in je binnen halen
 
en malen tot verstuivende stilte
 
is onderhuids lauwte voelen
 
stuwen naar je vingertoppen
 
is de tijd ademloos tegenhouden
 
en een zucht te vereeuwigen (p. 17)

Annie Vyt

Lerende zien

Jan Deloof schrijft een heterogene poëzie, dit zowel wat stijl als thema's betreft, alsof hij al ziende wil leren in Lerende Zien (Colibrant, 1977), zichzelf en de wereld verder wil ontdekken.

De bundel bestaat uit vier rubrieken. ‘Jij, jij, mijn telkens weer jij’ groepeert

[pagina 636]
[p. 636]

gedichten over de relatie tot zijn echtgenote en de opduikende moeilijkheden daarin bij de aanvang van de tweede helft van zijn leven, waarin kracht stilaan plaats moet maken voor wijsheid. Dit niet enkel op fysisch maar ook op intellectueel vlak, zoals blijkt uit de tweede rubriek, een cyclus van filosoferende aard, die, hoe lichtvoetig ook, niet helemaal kan verhelen dat de dichter zich zorgen maakt.

 
tja
 
stel eens in een onbewaakt moment
 
dat alles stilvalt in deze hersenpan
 
en ribbenkast -
 
 
 
begint of eindigt dan het raadsel?
 
 
 
want pas op
 
dan komt er een gemoedereerd
 
verklaren dat het eeuwig leven
 
een slechte
 
of op zijn best gebrekkige
 
vertaling is
 
 
 
de kapelaans gaan namelijk
 
onverstoorbaar door (p. 21)

De twee overige cycli tonen verwondering en verontwaardiging bij ongerijmde faits divers die dagelijkse kost zijn en waarbij een nuchter mens niet stilstaat. Hij wel. Zijn poëzie wil dan de functie van bewustmaker krijgen. Hij voelt dat hij iets moet zeggen, maar ‘zou niet weten wat’.

Goed in deze bundel zou kunnen zijn: de zakelijke, naar causerie overhellende toon, het relativeringsvermogen en scepticisme dat de ernst ondergraaft. Maar zoals hijzelf opmerkt omtrent z'n poëtische doening: ‘dit alles / het moet scherper te zeggen zijn / ook met tweede keus’.

Annie Vyt


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

titels

  • over De dood en de dageraad


auteurs

  • Paul Gillaerts

  • Annie Vijt

  • over Rik Huys

  • over Roger Florizoone

  • over Erik van Ruysbeek

  • over Anne Marie Demoen

  • over Jan Deloof