Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 125 (1980)

Informatie terzijde

Titelpagina van Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 125
Afbeelding van Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 125Toon afbeelding van titelpagina van Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 125

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (3.92 MB)

ebook (4.25 MB)

XML (1.89 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
sec - letterkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 125

(1980)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 606]
[p. 606]

Kroniek
Albert Westerlinck
/ Het psychische lijden van een kind

In de burgerlijke negentiende eeuw, die ook ten dele de eeuw van de romantiek was, werd het kind vaak beschouwd als een idool, de kindertijd als een paradijs. In onze eeuw is daarin geleidelijk verandering gekomen onder invloed van het naturalisme, de moderne filosofie, de psychoanalyse, enzovoort. Het jongste boek van Greta Seghers: Het blauwe meisje en de andere kleuren van de verschrikking (Uitg. Orion, Brugge) is een bundel prozaschetsen, die een duidelijke eenheid vormen en het innerlijk lijden van een meisje, vanaf de kindertijd tot de drempel der volwassenheid, vertellen. Het thema is ver van nieuw, maar het resultaat is hier een boek, dat meer nog dan de twee vorige romans van Greta Seghers, voor haar belangrijk talent getuigt.

Men zou kunnen menen dat deze verhalen autobiografisch zijn en sommige verklaringen van de schrijfster in de pers zouden - zo zegt men mij - in die richting wijzen, doch het lijkt mij steeds verkieslijk deze weg niet op te gaan en het boek, dat als kunstwerk bedoeld is, op zichzelf te beschouwen.

Het centrale personage is een kind, later meisje, dat haar belevingen in de ik-vorm vertelt. Het is dus een subjectief verhaal, dat ook, min of meer bewust, een soort confessio bedoelt te zijn, en dat psychologisch geïnteresseerde lezers kan boeien, ook al omdat het zich meestal beweegt in de spanningen van een ingewikkeld en dramatisch psychisme.

Het kind dat de scherpzinnige vertelster ten tonele voert, voelt zich van aanvang af gespannen en onaangepast in haar familiemilieu, geïsoleerd in haar dorpssfeer. Dat ligt ten dele aan dit milieu en ten dele aan haar psyche. Het kind is een nakomertje in een beproefde familie, die door de naoorlogse repressie zwaar werd geslagen en uit de hand van een tante moet leven. Het groeit op in een vulkanisch-explosief klimaat: vader wendt zich verbitterd af, moeder duldt en lijdt, de rijke tantes domineren. De vader, door de schrijfster knap getekend, wordt bars-ontoegankelijk; de zwaarmoedige moeder is het enige wezen (met een tante Rosa) die het kind opvangt. Het voelt zich echter eenzelvig, verlegen, bang; het plooit zich terug op zichzelf. Het voelt zich ook tegenover de anderen

[pagina 607]
[p. 607]

arm gekleed, een ‘bijzonder schriel kind’ (22). In deze ongunstige relatie met de omgeving, ‘buitengesloten in mijn eenzame eentje’ (37), verzinkt het prille kind in melancholie, donker pessimisme en doodsgedachten, die graag ontaarden in macabere verbeeldingen. Zij vindt het leven griezelig en onder die druk vindt het overgevoelige kind zijn enig genoegen in zichzelf. Doch ook daar vindt het geen evenwicht. Het valt ten prooi aan zijn zwakke zenuwen, zijn ‘labiel karakter’, zijn onbeheerst gevoelsleven met overspannen lachen of wenen. Door contactloosheid zinkt zij niet enkel weg in ‘melancholie, besluiteloosheid en verveling’ (139), maar misvormt ook alle relaties met het milieu: de minste tegenslag stoot haar uit humeur en evenwicht, doet haar wegzinken in schuldgevoelens en wanhoop. Haar masochisme en zelfhaat groeien naarmate zij bewuster wordt. Als pensionaatmeisje is zij graag alleen, angstig scrupuleus, moet veel braken, begint in zichzelf te praten. Vervreemd, compenseert zij zich innerlijk door allerlei fantasmen (reeds als kind was zij innerlijk vervuld met wonderen en landschappen), vooral een mysticisme van geometrische proporties en het genoegen van ‘mijn inwendige kleuren’ (187). Doch zij wil, trots alle moeilijkheden, proberen zich in de maatschappij te handhaven en wordt dan agressief. Zij vertoont ‘die dwaze, ietwat spottende glimlach op (haar) gezicht, die telkens opdook wanneer verdriet en wanhoop tot in de hoogste boomtop waren opgeklommen’ (44). Zij vertoont ‘(haar) bitsige mond’. Zij wordt zelfs gemakkelijk ‘razend’. Bij al haar psychische complicaties, heeft het meisje ook fysisch lijden: zij wordt jong bijziende en verliest een vingerlid. Haar geschonden hand gaat zij dan beschouwen (en wellicht koesteren!) als symbool van haar ‘onherroepelijk geschonden’ bestaan. Moet ik hier ook niet aan toevoegen dat Greta Seghers (met een discretie die ik prijs) passim alludeert op handtastelijkheden die het meisje hier en daar te verduren kreeg?

Vanuit haar innerlijke situatie, die zij ‘zielsziekte’ noemt (141), vindt het meisje zichzelf (masochistisch) verwant met de ‘zieke dubbelziel, vaderhater, heilige epilektieker Smerdiakov’ (144). Naarmate haar leven vordert, zij lerares wordt - rond het einde van het boek - groeit haar vertwijfeling, zenuwoverspanning, ‘periodieke ziekteverloven’ en zelfmoordgedachten. Geplet onder haar benauwing en onmacht, mist zij levensvreugde, eenvoud, ongecompliceerde natuurlijkheid, vrijheid - wat zij bij anderen benijdt.

Wie zal er zich over verwonderen dat zulk personage de vader haat en al wat zich als gezag en vader aanbiedt, b.v. de katholieke kerk? Greta Seghers geeft haar heldin een speciaal talent om haar milieu zwart te maken. Haar tantes (behalve Rosa) worden monsters, poppen of wrak-

[pagina 608]
[p. 608]

ken. Het dorp zit vol schorremorrie. Er worden, spottend en agressief, karikaturen geschapen als b.v. Huguette. Ook het vergelijken van mensen met dieren is een typisch verschijnsel van agressieve mensenhaat. Het duidelijkste voorbeeld van zulke irrationele explosie is het verhaal Eeuwige haat voor Marta van Put (p. 89-104), een explosie om moeders dood en om het leven, die zij afwentelt op de buurvrouw Maria van Put: ‘In haar verfoeide ik de gehele wereld en het menselijk bestaan dat mensen verplichtte te leven om te sterven’ (103). Het leven van de zich vertrapt en achtervolgd voelende vrouw komt, van hieruit gezien, in het teken te staan van de ontmaskering en de afrekening. De climax van agressieve razernij vindt men in het laatste hoofdstuk: Open Brief aan de familieleden van het protocolaire leven (p. 203-216), een specimen van fulgurant scheldproza aan het adres van familieleden en tutti quanti van uit een afgrond van achtervolgings- en vernietigingsgevoel. Heel deze razende tirade wordt gedragen door een besef van bevrijding. Realiteit of waan?

 

Het psychische type dat Greta Seghers hier uitbeeldt, is in de samenleving niet zeldzaam. Zij heeft het uitstekend geïndividualiseerd en getekend. Ook zijn schaduwzijden komen volledig aan het licht, bijvoorbeeld het haast onuitstaanbare egocentrisch gezanik dat het type eigen is, en zijn zelfingenomenheid die b.v. spreekt over ‘de omvang en het raffinement van mijn duisternis’ (143). Eigen aan het type is ook de gemakkelijkheid waarmee het, vanuit zijn subjectivisme en zijn egocentrisme (grond van zijn zelfhandhaving!) algemene oordelen velt over de tijdsgeest, zijn generatie, de psychoanalyse, de Kerk, enzovoort, die betwistbaar zijn; of aforismen uitspreekt van de wijsneus bv.: ‘Humor is geen troost, dat is verschansing’ (147), of: ‘Wie onschuld en schoonheid heeft verloren of één van de twee, verdraagt geen onschuld of schoonheid in anderen’ (58). Ach! - Laat mij ten slotte mijn grote waardering uitspreken voor de waarachtigheid waarmee dit psychologisch verhaal wordt verteld en opgetild uit de ‘petite histoire’ waarin het baadt, uitstijgend tot een levensechte zielsgeschiedenis. En nu nog iets over de vorm.

 

De structuur van het geheel mist heldere chronologische ordening; naast klare zijn er duistere plekken, die ons verplichten tot raden. De stijl is wisselend. Soms is hij zeer direct. Er zijn pakkend geschreven bladzijden met haarscherpe beschrijvingen en notities in een plastische, directe verteltrant, die haast volks aandoet. Soms heeft het realisme zelfs Walschappiaanse reccourci's: ‘Stel je voor: Huguette en ik op het haastig in

[pagina 609]
[p. 609]

mekaar getimmerde podium en geachte dames, geachte heren’ (53). Daarnaast heeft de stijl veel maniëristische trekken, niet enkel in de monologue intérieur en de illogische dromen, maar in het hele verhaal. De geschiedenis zoekt veel omwegen, de volzinnen zijn vaak lang, ingewikkeld, gewrongen met zeer lange tussenzinnen tussen streepjes of haakjes, de formuleringen zijn omslachtig. Ik begrijp dat Greta Seghers, van uit haar poging tot artistieke benadering van de taal, een afkeer heeft voor een normale, evenwichtige, traditionele zinsbouw (zoals tien- en tientallen modellen, niet enkel Joyce en Faulkner, vóór haar), doch men moet ook, dunkt ons, in het maniërisme maat kunnen houden.

De zwakke zijde van haar maniërisme is niet zozeer de omslachtigheid, maar wel de gechargeerde overdrijving. Soms is deze wel op haar plaats, bv. in een sissend, gesurvolteerd scheldproza, maar elders is zij wat mateloos. In een boek met een extreme en overspannen gevoelswereld en met gechargeerde typeringen, is het gevaar voor onmatige pathos groot: te veel en opgeschroefde epitheta, plechtige perifrasen, gezochte beelden en vergelijkingen.

Overdreven lijkt ons ook het voortdurend gebruik van hoofdletters en zelfs van kapitalen. Waarom? Ten slotte stip ik nog aan dat de schrijfster om de haverklap grote schrijversfiguren vermeldt, als was het om nog duidelijker te laten merken hoe fel haar boek door een zekere literatuur geverfd is. Onder die auteurs zijn er veel onevenwichtigen of beschrijvers van een geestesziek leven: Flaubert, Joyce, Kafka, Poesjkin e.a., met als kampioenen, natuurlijk, de twee grote zieken: Dostojevski en Strindberg. Ik hoop dat deze voorkeur bij de heldin van het verhaal geen masochistische ziektecultus is, maar enkel een soort (overdreven) literatuurliefhebberij, zoals zij zich ook vergelijkt met vrouwelijke romanfiguren (Anna Karenina e.a.), alsof dit licht of geluk kon geven!

Greta Seghers is met haar derde boek een groot talent geworden. Vanuit deze waardering hebben wij haar verhaal wat grondiger besproken, met zijn licht- en schaduwzijden. Wij hopen en verwachten van haar nog een hoogstaand literair oeuvre.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

titels

  • over Het blauwe meisje en de andere kleuren van de verschrikking


auteurs

  • Albert Westerlinck