Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 129
(1984)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort–
[pagina 436]
| |
Christian de Paepe
| |
[pagina 437]
| |
ten belichten van de cultuurhistorische betekenis van deze bij ons al te weinig bekende figuur.
Alfons X erft van zijn voorgangers de troon van Castilië en Leon, een stuk Spanje in nog voortdurende territoriale uitbreiding dank zij hun opeenvolgende overwinningen op de Moorse bezetter die sterk was afgezwakt door het afbrokkelen van de oude centrale kaliefenmacht; de aldus in de 11de eeuw ontstane kleinere Moorse taifa-rijken waren overigens op hun beurt reeds onder de voet gelopen door de nieuwere Afrikaanse stammen van de Almoraviden (eerste helft van de 12de eeuw) en de Almohaden (van halfweg de 12de tot het begin van de 13de eeuw). Hoewel de politieke eenheid van het christelijke deel van het schiereiland nog ver zoek was, door interne verdeeldheid tussen de verschillende christelijke rijken - Portugal, Castilië en Leon, Navarra, Aragon -, toch wint de eenheidsgedachte langzaam veld. Via onderlinge afspraken, opgeloste grensbetwistingen en politieke huwelijken streven de christelijke vorsten van het Iberisch Schiereiland steeds meer naar samenwerking. Na een lange periode van culturele en religieuze onzekerheid kiemt reeds in de twaalfde eeuw duidelijk een bloeitijd. Toledo, eens de hoofdstad van een rijke Visigotische cultuur, op de Moorse bezetters heroverd in 1085 door Alfonso VI, neemt de vooraanstaande rol van de kaliefenhoofdstad Córdoba over en wordt opnieuw een centrum waar kunst en wetenschappen een hoge vlucht nemen. De vreedzame aanwezigheid van geleerden en vertegenwoordigers van drie culturen en godsdiensten, de islam, het jodendom en het christendom, schept een unieke kans tot wederzijdse acculturatie. Visigotisch en mozarabisch cultureel erfgoed, joodse bijbeltraditie en geneeskunde, klassieke Grieks-Latijnse auteurs, vooral Aristoteles en Plato, herwerkt en gecommentarieerd door Arabische wijsgeren, oude oosterse, Indische en Perzische verhalenverzamelingen in nieuwe kleedjes, jonge ideeën uit andere Europese streken, vernieuwingen in de taal, wetenschap, liturgie en kunst, alles wordt te Toledo in één smeltkroes vermengd. Een ongemeen rijk en verscheiden cultuurpatrimonium uit zeer verschillende windstreken en tijden ligt ter studie. Op dit kruispunt van de Spaanse en Europese geschiedenis verschijnt de Castiliaanse kroonprins Alfons, geboren te Toledo in 1221 als oudste zoon van koning Fernando III, bijgenaamd de Heilige, en van Beatrix van Zwaben, een Hohenstaufen. De politieke en culturele tendensen van zijn tijd zullen op de jonge prins en toekomstige koning een grote stempel slaan. | |
[pagina 438]
| |
Nog onder de regering van zijn vader beleeft de jonge Alfonso de definitieve vereniging van de twee grote centrale Iberische rijken, Castilië en León (1230), de herovering van een groot deel van Al-Andalus, Córdoba, Sevilla en het oude zuidoostelijke emiraat van Murcia. Zelf reeds actief betrokken bij de herovering van Murcia en Sevilla, zal hij, na de dood van Fernando el Santo (1252), als koning de reconquista verder doorzetten tot op de kusten van de Atlantische Oceaan en van de Middellandse Zee: Jerez, Cádiz, Puerto Santa María, Cartagena. Onder zijn bewind krimpt de eens zo expansieve islammacht terug tot een meestal gewillige onderdaan in het koninkrijk Granada. De machtigste buur van Castilië, Aragón, werkt aan de oostkant van het schiereiland eveneens aan de reconquista. Jaime I el Conqueridor (Jaime el Conquistador of veroveraar) had het koninkrijk Valencia definitief heroverd; de veroverde Balearen werden een militair en strategisch belangrijk steunpunt in de Middellandse-Zeepolitiek van de Aragonees-Catalaanse kroon. In 1249 huwt kroonprins Alfonso van Castilië met prinses Violante (Yolande), dochter van Jaime I van Aragón. Alfons X mocht met recht en reden dromen van een imperium: in één sprongetje kon hij in Noord-Afrika staan, een bastaarddochter van hem zat als koningin op de troon van Portugal, de traditionele vijand, de islam, was in een hoek teruggedrongen, Castilië en León ééngemaakt, in doorgaans goede verstandhouding met een Aragonese schoonvader, met vergezicht op het oostelijke Middellandse-Zeegebied, en zelf zoon van een Duitse prinses met enige kans op de Rooms-Duitse keizerstitel, een zeer talrijke afstamming die klaar stond om, dank zij een goed overwogen huwelijkspolitiek, op de juiste plaats gezet te worden. Het lijkt er wel even op alsof de geschiedenis een eerste poging waagt naar wat op het eind van de vijftiende en het begin van de zestiende eeuw zou gebeuren onder de katholieke koningen en het huis van Habsburg. Niets kwam er evenwel van de imperiale dromen van Alfonso de Wijze terecht: een uitval naar Afrika kent maar kort succes, de eerst onderdanige mohammedaanse enclave in Zuid-Spanje komt in opstand, de edelen van León en Castilië weerstaan de grootse expansieplannen van hun vorst, zijn aanspraken op Navarra en Gascogne worden gedwarsboomd, de opeenvolgende pausen ondersteunen nauwelijks of bevechten meestal openlijk zijn kandidatuur voor de Roomse kroon, de Aragonese koning houdt zich behoedzaam op zijn kant, en met zijn broers en eigen kinderen geraakt Alfonso in een verwoede burgeroorlog verwikkeld.
Zo de tegenstrijdige historische omstandigheden sterk genoeg waren om | |
[pagina 439]
| |
de realisatie van zijn politieke idealen in de weg te staan, ze vermochten niet de droom van een sterk geünifieerd imperium bij de geleerde koning te vernietigen. Een nieuw juridisch instrument dat de totaal nieuwe feitelijkheid moest omkaderen, leek hem vanaf het begin van zijn regering een allereerste vereiste. De idee was weliswaar reeds onder Fernando el Santo gerijpt. Alfonso el Sabio zou dat werkstuk realiseren. Het opzet was groots: een eenvormig wetboek bezorgen aan een maatschappij die in feite een sociaal mozaïek was. De bevolking van het steeds aangroeiende koninkrijk bestond niet alleen uit afstammelingen van het primitieve christelijke Astur-Leonese rijk, maar vertoonde daarnaast alle mogelijke schakeringen van christenen, joden en islamieten, zoals bijvoorbeeld geïslamiseerde christenen (mozaraben genoemd), mohammedanen onder christelijk bestuur (mudejaren), bekeerde joden (conversos) of bekeerde islamieten (moriscos). Daarenboven hadden in de reconquistabeweging hele groepen mensen hun oorspronkelijke streken verlaten om pas heroverde gebieden te herbevolken. Die zogenoemde ‘repobladores’ kwamen niet enkel uit Asturië, León en Castilië, maar eveneens uit naburige rijken als Navarra, Aragón, Baskenland of zelfs uit Zuid-Frankrijk. Zo'n bonte verscheidenheid van bevolking, elk met eigen gewoonterecht en lokale tradities, privilegies en gebruiken, maten en gewichten, betekende een ernstige belemmering voor een politiek die naar eenheid streefde. Reeds in vroegere eeuwen was door een osmose van culturen, te weten door germanisatie van de Hispano-Romeinse gemeenschap en latinisering van de Visigotische bevolking, een vorm van wetsversmelting gegroeid die men de Lex romana visigothorum had genoemd. Een geactualiseerd wetboek, vrucht van de oude Romeinse wijsheid, getoetst aan de lokale Hispanische situatie, maar nu aangepast aan de toestand van de dertiende eeuw, dàt wilde Alfons X. Het is hoogst leerzaam te zien hoe ongeveer op datzelfde ogenblik de Aragonese koningen, Jakob de Veroveraar (schoonvader van de Castiliaanse koning) en diens opvolger Pedro III, de Grote, berucht om zijn inmenging in de Vespri Siciliani (1282), met een zelfde rechtsproblematiek worstelden. Aragón zou kiezen voor een overwicht aan particulier recht en lokale traditie, nauw aansluitend bij het Hispano-Gothische recht en uiteindelijk weinig geüniformiseerd. Alfonso X, de Wijze, daarentegen, geïnspireerd door de heropbloei van het Romeinse recht aan de Bolognese universiteit, niet om niet La Dotta genoemd, en met de persoonlijke bijstand van een bekend glossator, Jacobo Ruiz (maestro Giacome), opteerde voor een sterk Romeins ge- | |
[pagina 440]
| |
kleurd en eenduidig wetboek, waarmee hij verder kon zien dan de enge grenzen van zijn eigen koninkrijk. Na een tweetal voorontwerpen, eerst het Espéculo (Spiegel), daarna het Fuero Real (1254), voorlopig en als proef gebruikt in enkele zones van het rijk, komt ten slotte gedurende de jaren 1256 tot 1265 een definitief geheel van wetten tot stand, Las Siete Partidas (de zeven delen of Setenario of nog Libro de las Leyes) genoemd. Het belang van dit juridisch werkstuk kan niet genoeg worden onderstreept. Een Romeinse universalistische geest waait erin, vrucht van de Bolognese school (‘Bononia docet’). Ruime gebieden van het sociale leven worden erin behandeld: algemene rechtsbegrippen, kerkelijke wetgeving, canoniek recht, rechten en plichten van vorsten, prinsen, edelen, standen, een politiek wetboek, opvoeding, studies, openbare rechtspraak, eigendomsrecht, huwelijkswetgeving, familierecht, met daarin een traktaat over de vriendschap, contracten en overeenkomsten, erfenisrecht en strafwetboek. Deze ware encyclopedie van de sociale betrekkingen vervult in het midden van de dertiende eeuw de rol van juridische summa, te vergelijken met die van de Summa Theologica van Thomas van Aquino, niet alleen in omvang en opzet, maar ook in de geest van universaliteit en hiërarchische ordening van de wereld. Theorie en praktijk gaan er evenwichtig hand in hand. De Siete Partidas zouden evenwel pas ongeveer een eeuw later, onder het bewind van Alfons XI, algemeen toegepast worden. Te veel krachten werden erin aan banden gelegd, te veel particularismen genegeerd, de rol van de centrale macht te sterk benadrukt, om zo maar meteen door alle geledingen en standen te worden aanvaard. Het werk werd merkwaardig genoeg niet in het Latijn, maar in de volkstaal gesteld. Hier ligt wellicht zijn grootste en blijvende verdienste. De jonge Castiliaanse taal (romance castellano) wordt voor het eerst uitgedaagd een nog vrij verhalende prozastijl om te buigen tot een geheel van logisch-syntactische proposities, technische terminologie, wetsformuleringen en discussietaal. Hier is de beslissende rol van Alfons de Wijze te situeren. Na het koninklijk initiatief werd het informatieve en het compileerwerk ongetwijfeld door zijn juristen-specialisten verzorgd. Het stellen zelf in ‘romance castellano’ gebeurde onder de rechtstreekse leiding of eindrevisie van de vorst. Zo toch kan men besluiten uit sommige proloogteksten. Met Alfonso el Sabio wordt het Latijn verdrongen door de volkstaal en komt de wetenschap op het publieke forum. Dit betekende ongetwijfeld een belangrijke stap naar de deklerikalisering en de secularisatie van de wetenschappen. Dit aspect, samen met de hang naar universaliteit en en- | |
[pagina 441]
| |
cyclopedische informatie en een poging tot politiek absolutisme, maken van de geleerde koning een figuur die in de achttiende eeuw helemaal niet uit de toon zou zijn gevallen. Cultuurhistorisch lijkt het niet onbelangrijk nog te vermelden dat de waarde van het auteurschap de koning uitdrukkelijk ter harte ging. Getuige daarvan is, samen met de vermelding van zijn doorslaggevende rol in de samenstelling van het Setenario, het haast geruisloos inlassen van de zeven letters van zijn naam Alfonso, als acrostichon, in de beginletters van de prologen op de zeven delen. Daarmee treedt Alfonso X als eerste prozaschrijver met naam de geschiedenis van de Spaanse letterkunde binnen. Behalve enkele bij naam bekende Arabische of joods-Andalousische jarcha-dichtersGa naar eind(1), verschijnt ook halfweg de 13de eeuw de vroegste bij naam bekende grote Spaanse lyricus, Gonzalo de Berceo. Met Alfonso X van Castilië en Gonzalo de Berceo treedt de Spaanse middeleeuwse literatuur uit de anonimiteit.
Naast een ploeg juristen en specialisten, werkzaam op het domein van de rechtswetenschap, had de geleerde koning nog een andere equipe van wetenschapslui rond zich verzameld te Toledo. De sterrenkunde, de wiskunde en de natuurkunde, zoals die traditioneel door Arabische en joodse geleerden waren beoefend, hadden reeds vroeg op de jonge kroonprins een grote aantrekkingskracht uitgeoefend. Helemaal in de lijn van de Toledaanse traditie van de beroemde Escuela de Traductores zette de koning een interdisciplinair, intercultureel en intertaalproject op van studie en vertaling van sterrenkundige en natuurkundige werken. De reeks Libros del saber de Astronomía bestaat deels uit vertalingen in het Spaans van bestaande klassieke (Griekse en oosterse) handboeken van sterrenkunde, deels uit syncretische collagewerken uit zeer uiteenlopende bronnen, deels ook uit origineel werk, hoofdzakelijk van de hand van de persoonlijke wetenschappelijke raadgever van de koning, rabbi Isaak (Rabizag, of nog Isaac ben Sid). Naast wetenschappelijke theorie en geleerde commentaren, zorgde Alfonso X ook hier voor directe materiaalstudie: de gedragingen van de sterren werden rechtstreeks in de koninklijke sterrenwacht te Toledo opgetekend en aan de vroegere Griekse en Arabische catalogi toegevoegd. Ook observatie-instrumenten werden vernieuwd en technisch verbeterd: astrolaben, sferen, uurwerken. Encyclopedie, observatie met notitie, technische uitrusting: drie grondelementen van de Alfonsijnse wetenschappelijke reeks. De koning liet eveneens vernieuwde kalendertabellen opstellen, de zogenoemde | |
[pagina 442]
| |
Tablas Alfonsíes, tijdrekening, maan- en zonnestanden, verduisteringen, jaar- en feestberekeningen. De astronomische interesse van de wijze koning duiden op hun manier de wereldbrede visie van de koning aan. Sterrenkunde is immers geen zaak van één persoon, noch van één school of streek. Het is een wetenschap die bij uitstek een beroep moet doen op observaties en studie van vele eeuwen, van vele geleerden uit vele werelden en tijden. Eigen observatie en notitie krijgen pas betekenis met het oog op latere tijden. Kalenderberekeningen en tijdstafels getuigen ook van een vertrouwen bij de vorst in een stabiele orde, onderworpen aan wetmatigheid en evenwicht. Nog in verband met de sterrenkundige studies van Alfonso el Sabio moet zijn Lapidario worden gezien. Ook hier gaat het om een interdisciplinair project, op basis van bestaande mineralogische en petrografische studies, in verband gebracht weliswaar met astronomie en dierenriem, op de rand van de sterrenwichelarij. Eigen observaties vullen compilatie en vertaling aan, onder leiding van de koninklijke lijfarts Jehuda Mosca. Slechts een klein gedeelte van het opzet werd voltooid of kwam tot ons. Van de waarschijnlijk elf geplande boeken hebben we maar kennis van vier, en in feite is er maar één enkel uitgewerkt (de Abolays-vertaling). Zo'n 300 stenen, metalen en mineralen met hun chemische, fysische en buitennatuurlijke eigenschappen en geneeskundige toepassingen worden erin beschreven. Van de drie overige Lapidarios bestaan er slechts uitgebreide indices. De ploeg vertalers, Arabieren, joden en christenen, werden nog ingezet om andere oosterse traktaten in het Castiliaans om te zetten. Opmerkelijk is de grote aandacht van de koning voor denkspelen en kansspelen. Voor zover bekend is er in de hele westerse middeleeuwen geen gelijkwaardige parallel te vinden voor de Libros de ajedrez, dados y tablas, met gedetailleerde beschrijving van de vele soorten schaakspelen, damesspelen, teerlingen en andere vrijetijdsspelletjes, elk met hun regels, varianten en problemen. Een ware encyclopedie van de middeleeuwse intellectuele hof- en huisspelen. De bewaarde handschriften zijn gewoon prachtstukken. De miniaturen tonen een schat aan gegevens over de Alfonsijnse hofcultuur, klederdracht, sociale gewoonten, bouwkunst, tuinaanleg, hiërarchie. Voor al deze werken van wetenschappelijke (of pseudowetenschappelijke) aard, de Libros de Astronomía, de Lapidarios en de spelboeken, stelde zich, net als voor de rechtsstudies, een ernstig taalkundig probleem: een geheel nieuwe woordenschat moest worden gecreëerd om al die verschillende takken van de menselijke kennis te verwoorden. Hier ligt opnieuw de grote verdienste van de wijze koning: naast het initiatief | |
[pagina 443]
| |
en het mecenaat van de opdracht, de uiteindelijke verantwoordelijkheid van de ver-taling. Het Castiliaanse lexicon werd met succes voor een strenge opdracht geplaatst: een wetenschappelijke terminologie uitwerken uit Griekse, Latijnse, Arabische, joodse en volkse elementen. Een groot gedeelte van de hedendaagse wetenschappelijke terminologie is uit de Alfonsijnse periode afkomstig. Een niet gering deel arabismen is toen geboren.
Een geleerde koning, met duidelijke imperialistische visie en met politiek-juridische en wetenschappelijke interessen, moest zich bijna noodzakelijkerwijze eveneens op het vlak van de geschiedschrijving begeven. De kroniek van zijn rijk en van zijn tijd, de plaats van Castilië en van Spanje in het wereldgebeuren, moesten zeker voor de komende geslachten worden opgetekend. Hier, in het veld van de historiografie, zijn, haast nog scherper dan elders, de werkmethode, de studieprincipes en de geest van Alfonso el Sabio terug te vinden. Niet dat de koning de uitvinder zou zijn geweest van de Spaanse geschiedvorsing. Reeds in de twaalfde eeuw immers vindt men de Crónica silense en de Crónica najerense, en tijdens de jeugd van de prins waren twee zeer belangrijke kronieken opgesteld: de zogenoemde Chronicon Mundi (1236) van Lucas de Tuy (el Tudense) en die van de Toledaanse aartsbisschop don Rodrigo Ximénez de Rada (± 1247, el Toledano), Historia Gothica genoemd. Voor zijn eigen Crónica general herneemt de geleerde koning eerst alle beschikbare historische gegevens: opnieuw die encyclopedische bezieling. Alle klassieke bronnen, geschiedkundige maar ook algemene, culturele en literaire, de verzamelde kronieken van de Visigotische tijd, de geschriften van Isidorus van Sevilla, de daarnet vermelde Spaanse Latijnse kronieken, de Arabische geschiedschrijvers en kroniekmakers, de vroegste epische gedichten, al wat maar van ver of van dicht met Spanje iets te maken heeft, wordt opgespeurd, ontleend, gecompileerd, geresumeerd en vertaald en onder toezicht van de koning tot een uitgebreide geschiedenis verwerkt. Niet alléén Castilië wordt hierbij betrokken, of alleen maar het eigen vorstenhuis. De horizon wordt verruimd tot het hele schiereiland, met inbegrip van Portugal, Navarra, Aragón, Andalousië, en met aandacht voor heel wat andere gebeurtenissen dan politieke en militaire. Het gewone dagelijkse leven van een ieder, van vorst tot landman, van geleerde, edelman, soldaat en handarbeider komt ter sprake. De kroniek van Alfonso el Sabio verlaat definitief het niveau van de droge korte notitie, onmiddellijk aan dagen en feiten gebonden, en streeft naar een uitgewerkte, logisch en thematisch opgebouwde tekst. | |
[pagina 444]
| |
De werkzaamheden van de Crónica general brachten de Alfonsijnse geschiedschrijving haast zonder het te willen op het terrein van de wereldgeschiedenis, juist ter wille van die universele kijk, de beoogde volledigheid en de nauwelijks te overziene verzamelde materialen. Na een paar jaren gewerkt te hebben aan de Spaanse kroniek (1270-1272), werd dan ook parallel met de louter Spaanse geschiedenis een General e Grand Estoria opgezet. Dit ‘opus magnum’ moest de volledige geschiedenis van de toen bekende wereld, vanaf de schepping, bevatten. Zo al vele bronnen van de Spaanse kroniek opnieuw konden worden gebruikt, moest toch ook volledig nieuw materiaal worden bijeengebracht: bijbelse geschiedenis, de Indische, Perzische, Arabische werelden, de Grieks-Romeinse tijd van goden en helden. Noch het eerste, noch het tweede project werden vóór de dood van de wijze koning afgewerkt. De wereldgeschiedenis, die ten slotte veel omvangrijker werd dan de Spaanse geschiedenis, bleef steken bij de voorouders van de Moeder Gods Maria. De Crónica general de España geraakte niet verder dan de Visigotische tijd. Dit beperkter project werd evenwel onder Sancho IV el Bravo, onmiddellijke opvolger van Alfonso X, voortgezet. In de veertiende en vijftiende eeuw zouden nog nieuwe pogingen tot Crónica general het licht zien, helemaal in de lijn van wat Alfonso X had gelanceerd. Zonder overdrijven kan men stellen dat de Spaanse geschiedschrijving tot in de Gouden Eeuw in de schaduw heeft geleefd van de Alfonsijnse geschriften.
De wijze koning, die zoveel presteerde voor de promotie van de Castiliaanse taal als volwaardig uitdrukkingsinstrument op het gebied van het recht, de geschiedenis en de wetenschap, was ook actief bij de verdere verspreiding van de volkstaal als literair instrument. Die beweging was reeds in de eerste helft van de dertiende eeuw op gang gekomen. Voor de samenstelling en vertaling van enkele oosterse didactische en moraliserende collecties spreuken en wijsheidsboeken wordt Alfons de Wijze al eens als initiatiefnemer genoemd, zonder dat evenwel voor deze toewijzing zekere gegevens kunnen worden aangeduid. Zelfs voor de Spaanse vertaling van de beroemde bundel dierenfabels Calila en Dimna (een bewerking van de verzameling Indische verhalen Pancatranta, via Syrië en een Arabische versie in het Westen geraakt), wordt de beslissende rol van de kroonprins Alfonso thans in twijfel getrokken. Tot voor kort werd eenstemmig aanvaard dat de opdrachtgever en uiteindelijke verantwoordelijke voor de vertaling de toekomstige wijze koning was geweest. Welk ook de precieze rol van de vorst mag zijn geweest, de interesse voor het oosterse literaire cultuurpatrimonium in zijn vele facetten (Indisch, Per- | |
[pagina 445]
| |
zisch, Arabisch) past wonderwel bij de geest van het cultuurbeleid van de koning en zijn actieve belangstelling voor de werkzaamheden van de Toledaanse vertaalschool en de Sevillaanse en Murciaanse studiecentra. Voor niet-ingewijden in de literaire geschiedenis van het Iberisch Schiereiland kan het wellicht vreemd lijken dat de kampioen van het Spaanse proza in de dertiende eeuw voor zijn lyrische geschriften een beroep deed op een andere dan zijn moedertaal. Op één enkele uitzondering na (en dan nog betwist) zijn de meer dan vierhonderd bewaarde gedichten van Alfonso el Sabio geschreven in het Galicisch-Portugees. Het Galicisch (gallego) was tot in de dertiende eeuw de moedertaal voor de lyrische expressie niet alleen voor de dichters uit de noordwestelijke provincie van het Schiereiland, maar tevens voor die uit de meer centrale zones van León en Castilië. In de cancioneiros, collecties Galicisch-Portugese gedichten uit de 13de tot de 15de eeuw, grosso modo, vindt men zelfs Aragonese dichters die naar culturele en linguïstische traditie normaal bij de Provençaalse en Catalaanse lyrische school zouden moeten aanleunen. De vroege lyriek in het Castiliaans komt pas later op dreef en de thematiek is dan nog veeleer religieus-narratief en didactisch (type debat). Voor zijn lyrisch oeuvre nam de Castiliaanse koning gewoon de mode over en componeerde zijn Cantigas dus in het Galicisch-Portugees. Ook wat de materie betreft is de koning zeer aan de mode en de tijdsgeest schatplichtig. Met uitzondering van een dertigtal profane gedichten (over de liefde, spot, mondaine gebeurtenissen), waarvan het auteurschap soms nog in twijfel wordt getrokken, is bijna de volledige produktie van de koning aan Onze-Lieve-Vrouw gewijd. De cantigas bevatten in hoofdzaak mirakelverhalen en lofgedichten te harer eer. De meeste wonderverhalen zijn de internationaal bekende, zoals die in diezelfde tijd ook bij de mester de clerecía-dichter Gonzalo de Berceo in zijn collectie Milagros de Nuestra Señora verschijnen, of zelfs iets vroeger reeds bij de Franse dichter Gauthier de Coincy te lezen zijn in zijn Miracles de la Vierge. Naast de algemeen bekende mirakels zijn er ook persoonlijke wonderbare gebeurtenissen verhaald, miraculeuze feiten uit de familiekring van de vorst, of strikt persoonlijke genaden die de dichter aan de bescherming van de Moeder Gods toeschrijft. Nog opmerkelijk in de Cantigas is de grote variëteit aan metrische vormen (in tegenstelling met Gonzalo de Berceo), met een voorliefde voor de zéjel-structuur, en de doordachte symmetrische opbouw van de bundel. Musicologen hebben van verschillende cantigas geprobeerd de handschriftelijke notities te ontcijferen en op vandaag kan men wondermooie reconstructies beluisteren van de Al- | |
[pagina 446]
| |
fonsijnse cantigas. De bewaarde handschriften bevatten tevens gegevens van muziektechnische aard over instrumenten, muzieknotatie en interpretatie. De miniaturen zijn daarenboven echte parels.
Alfonso el Sabio vult met zijn overrompelende persoonlijkheid het hele literaire en culturele panorama van de tweede helft van de Spaanse dertiende eeuw. Niet de originaliteit van zijn werk trekt de aandacht (originaliteit is in wezen geen kwaliteit in zijn tijd), wel de allesomvattende geest die erdoorheen waait. Encyclopedisch weten, verzamelen en van commentaar voorzien (vergelijkbaar met de werkzaamheid van Vincent van Beauvais of van Thomas van Aquino), het patrimonium van vroegere tijden en volkeren bijhouden en voor de mensen van zijn tijd en ook voor later beschikbaar stellen, een Romeins streven naar eenheid in politiek en recht, een ruime waardering voor cultuur en godsdienst van anderen, zin voor equipewerk: op het stuk van de cultuur lijkt Alfonso X wel een voorloper van het ideeënerfgoed en de streving van de Renaissance. Andere trekken, beter passend bij de achttiende eeuw, zijn eveneens in zijn persoon en werk terug te vinden. Wat Alfonso X van Castilië op politiek en sociaal-economisch vlak juist betekend heeft, of beter gezegd niet betekend heeft, moet hier niet worden uiteengezet. Al stierf hij ook in politiek isolement, bestreden door zijn eigen zoon, verworpen door zijn edelen en van zijn volk verlaten, economisch uitgebloed en in de grootste menselijke ontreddering, deze koning die dichter was, beschermer en beoefenaar van kunst en wetenschap, rechtsgeleerde, muziekliefhebber, taalkundige, stichter van universiteiten, vertaler, manager van geleerden van allerlei slag, kleur en geloof, wordt met recht tot op vandaag ‘el Sabio’ genoemd. |
|