Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 131
(1986)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort–
[pagina 161]
| |
[1986/3]Rudolf van de Perre
| |
IAls van een tomeloze kracht vervuld
de rug gespannen tot een ark van bogen
boven de staart en poten zienderogen
gevormd, zo soepel lijkt de eerste sprong
als daar niet was het bleke labyrint
van rechte lijnen, hoeken, het gebint,
een klankbord van volkomen evenwicht.
Wordt niet de geest getemperd door de pijn,
de stem van hem die roept in de woestijn?
Ik voel de ingehouden droefenis
der woorden om deze eeuwge ontstentenis.
| |
IIEn toch is hij het toonbeeld moed en macht.
De trotse manen ampel begeleiden
schoonheid in vrees bewondering beide -
de broze weemoed van het koningschap.
Nog slapend is hij waakzaam als bij dag
met open ogen peinzend of het mag
dat dode letters hij thans brult tot leven.
Drie dagen lang vernederd door het kwaad
als duisternis in licht weer opengaat.
Ik huiver van ontzag: uit chaos orde,
tijd staat stil, het woord is Woord geworden.
| |
[pagina 162]
| |
IIIZo vaak bij tomben houdt hij schijnbaar wacht.
Gisanten liggen roerloos, ongewoon
door dood omgeven, in smaad en hoon
van wat als stof zich nooit meer wenden zal.
Maar hij is sterker dan het brons van eeuwen,
hij temt de taal, hij is een leeuw en
zendt als boden de onbegrepen tekens
voor zich uit. Zij banen zoekende de zin,
het einde alsmaar nader dan 't begin.
Ook dit is van verval verrijzenis,
ik zie het beeld: imago leonis.
|
|