Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 131
(1986)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort–
[pagina 174]
| |
I.Waar begint het leven, en waar eindigt
de dood. want ik ben niets, maar alles is
in mij. hoe langzaam ik ook aard naar
deze aarde, toch heb ik geen vrouw die
mijn kinderen draagt. meer heb ik niet.
dan een tweeling te zijn in mijn eigen
lichaam. en waarom juist vandaag, vind ik
moeders oude documentendoos weer. en twee
elektro-encefalogrammen, met de aardschokken
in het hoofd van een kleine jongen. vreemde
chemieën van woorden sindsdien, hebben mijn
bloed vermengd met de aarde, met mijn lichaam
want ik ben jong gestorven, en ik heb oud geleefd.
| |
[pagina 175]
| |
II.want ik ben niets, maar alles is in mij. hoe
langzaam ik ook aard naar deze aarde, langzaam
zij zich vernauwt tot mijn breedte, en ik weer
in de draagwijdte van haar lichaam gespannen,
voel hoe zij zich verbreedt, zich uitgestrekt
over mij heen strekt. of weefsels van de geest
doorheen de dichtheid van atomen zweven. hoewel
ik schrijf, en gij leest, verlaten ons geen woorden.
zijn wij elkaars lichaam, buiten elk lichaam om.
slechts geheel zichtbaar even in deze taal.
tot één, eenzaam, delend zaad om mij heen
weer iets, als een mens heeft gemaakt.
| |
[pagina 176]
| |
III.toch heb ik geen vrouw, die mijn kinderen
draagt. meer heb ik niet. dan dit weinige.
het woord te hebben genomen, en weer gegeven.
dit lichaam te hebben willen verlaten,
te hebben verdragen. overgedragen. aan de
herfst en de seizoenen daarna. als brood
het woord te hebben gebroken. opengebroken.
voor het onderhoud van het leven, voor de
poezie, van de poezie te leven. van jaar tot
jaar, in de gedaanten van gedane dingen, in het
geschrevene, terug te keren. als een dode
naar de plaats van zijn vergane lichaam.
| |
[pagina 177]
| |
IVwant ik ben een tweeling in mijn eigen
lichaam. kijkend naar buiten, naar wie naar
binnen kijkt, houden ogen mij in het oog.
houdt mijn hart, tussen zijn slagen, een ander
een dood hart gevangen. leggen lippen zich
over lippen. woorden over woorden. en haar
borsten die groeien, doorheen mijn borst,
betoveren de ogen, de tepels. want ik was
die vrouw ooit die mij in haar vloeibaar
geslacht heeft opgezogen. en niet dat ik eens
dood zal zijn, en niet meer weer kan komen,
maar dat ik leef, en nooit meer hier zal zijn.
| |
[pagina 178]
| |
V.en waarom juist vandaag, vind ik moeders
oude documentendoos weer, en twee elektro-
encefalogrammen, met de aardschokken in
het hoofd van een kleine jongen. een te
kleine jongen, die zich blind staart. de
oogarts leest de letters voor die in de
lichtbak in het duister zitten. zijn oog
kantelt en kijkt nog in het mijne
als ik onder in vaders hoge boekenkast
kruip. verborgen in de woorden rondom mij,
de verhalen die langer duurden dan het leven.
de roos van Jericho die wij samen water gaven.
| |
[pagina 179]
| |
VI.vreemde chemieën van woorden sindsdien
hebben mijn bloed vermengd. met de aarde.
met mijn lichaam, dat gebonden aan de
ontbinding, denkend de gaten te vullen
beschrijft wat onder de woorden ligt te
vergaan. die hij draait en keert, die hij eet
en leest, om hun malse kern van pijn. want
het is zijn lichaam dat leeft en spreekt,
over het niet meer zijn. over de doden van
het jaar, die gehurkt in hun nissen, met
krijtwit gelaat en uitwerpselen besmeurd,
plots levensgroot rechtop zijn gaan staan.
| |
[pagina 180]
| |
VII.want ik ben jong gestorven, en ik heb oud
geleefd. na mij zijn geboren, mijn moeder.
mijn vader. naar mij is genoemd, door hun
lichamen ééndrachtig verdeeld, dit woord.
dat ik voor zichzelf heb leren spreken.
boven elke stilte, alle wanhoop uit.
onuitsprekelijk, toch gesproken te hebben.
in de tijd. als een blinkende leugen, op de
mouw gespeld van een vrouw. na langzaam ontdaan
uit mezelf te zijn ontstaan. het lichaam
afgelegd, als een eed. het woord te hebben
gekleed, in zijn betekenis die het draagt.
naar U toe, u lijf aan lijk op het lichaam
geschreven. want ik ben niets, maar alles is
in mij. waar ook begint het leven, en eindigt
de dood. hier ben ik even geweest. hier
ben ik even bij u mens geweest.
|
|