Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 131
(1986)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort–
[pagina 427]
| |
Albert Gérard
| |
[pagina 428]
| |
2. Karel de Grote (om niet al te ver de geschiedenis in te duiken) heerste over een uitgebreid imperium waar talrijke talen gesproken werden; de administratie was voldoende doeltreffend gecentraliseerd dank zij een dode taal, het Latijn: een geheime en sacrale taal, die slechts begrepen werd door een uiterst kleine elite in dienst van het gezag. Dit vrij ondemocratische systeem heeft blijkbaar geen taalproblemen in het leven geroepen. Hetzelfde geldt voor de Bourgondische hertogen en zelfs voor Keizer Karel, die eveneens uitgestrekte gebieden regeerden met heterogene, polyetnische en meertalige bevolkingen. Het ziet er dus naar uit dat de taaleisen waarover we het hier hebben, pas aan het einde van de vorige eeuw voor het eerst geformuleerd zijn, met name in het Oostenrijks-Hongaarse Keizerrijk. Het betrof een bijzondere vorm van romantische gezindheid, die de Europese intelligentsia sedert een eeuw beziggehouden had, en die zich tot doel stelde de volkscultuur - en mét haar de volkstalen - te rehabiliteren, in de mate waarin ze schril afstak tegen een aristocratische, elitaire, geschreven en Franstalige cultuur. De versplintering van het Oostenrijks-Hongaarse Keizerrijk geschiedde slechts ten dele in overeenstemming met het nationaliteitsprincipe, want het resultaat ervan was de oprichting van staten die op hun beurt polyetnisch en meertalig waren. Maar die versplintering betekende niettemin een belangrijke fase in de ontwikkeling van een verreikend syndroom dat zich op alle domeinen van het maatschappelijk leven zou manifesteren: politiek, economisch, cultureel en taalkundig.Ga naar eindnoot1. 3. In dat proces neemt de literaire creatie een bevoorrechte plaats in, tegelijk als werkende kracht en als symptoom. Gedurende de eerste vijf eeuwen van de middeleeuwen wordt de geschreven produktie binnen de grenzen van het Oudromeinse Rijk gemonopoliseerd door het Latijn, een dode, elitaire zombietaal, waarvan de primauteit het de schrijvers onmogelijk maakt zich uit te drukken in een taal die voor de bevolking begrijpelijk zou zijn. Tijdens dat halve millennium ontstaat een westerse geschreven literatuur die echt leeft, d.w.z. in de volkstaal geschreven is, en die zich ontwikkelt in de periferie van het Oudromeinse Rijk: op de Britse eilanden, in Scandinavië en IJsland. Slechts tegen het einde van de 11de eeuw durven enkele stoutmoedige geesten beweren dat de oude verhalen in de volkstaal verdienen neergeschreven te worden. Het neerschrijven van het Chanson de Roland of van het Cantar del mio Cid moet niettemin een bezigheid geweest zijn zonder enig prestige en in zekere zin nederig en ambachtelijk: de auteursnamen zijn zelfs niet bewaard gebleven; de middeleeuwse, Latijnsprekende geletterden maken geen enkele toespeling op die teksten, die - in hun ogen al- | |
[pagina 429]
| |
thans - opgesteld waren in een minderwaardig koeterwaals voor analfabeten. Ze werden pas herontdekt in de moderne tijd, uitgerekend in het kader van de beweging die de volkscultuur wou revaloriseren. Een nieuwe etappe in de strijd van de volkstalen tegen de hegemonie van het Latijn ving aan met Dante, en voltrok zich in het midden van de 16de eeuw met de renaissancistische humanisten. Beroemde monumenten zijn hier de Diálogo de la lengua van Juan de Valdés en de Défense et illustration van Joachim du Bellay.Ga naar eindnoot2. Tegen het einde van de 17de eeuw was die strijd, die zich eveneens richtte tegen de vooraanstaande positie van het Italiaans (Toscaans), uitgelopen op de overheersing van het Frans in Europa, waartegen de romantische denkers op hun beurt gingen reageren rond het einde van de 18de eeuw: een nieuwe periode begon, gekenmerkt door het toegelaten worden (of terugkeren) van de volkstaal tot de geschreven kunst (Scandinavische talen, Nederlands, Pools, Renaissance-Keltisch, en zelfs het Italiaans en het Spaans). Die ontwikkeling is slechts één element in een bredere beweging van culturele ontvoogding, die op haar beurt nauw samenhangt met de toenemende alfabetisering van de lagere bevolkingsgroepen in de loop van de 19de eeuw. Een macro-historisch overzicht laat dus - voor wat West-Europa aangaat - een groeiende toenadering zien tussen het oprichten van democratische staten-naties (of wat daarvoor doorgaat) enerzijds, en het idee van een nationale literatuur anderzijds. Die convergentie is logisch: op het politiek-administratieve vlak streeft de staat een eenheid van bestuur na die gemakkelijker gerealiseerd kan worden als ze kan steunen op de eenheid van het volk; en de individuen die samen de nationale bevolking uitmaken, voelen zich dés te gemakkelijker solidair als ze dezelfde taal verstaan en spreken. 4. Maar laten we nu overgaan van een historisch, naar een ruimtelijke beschouwing. Op planetaire schaal stellen we vast dat het model van de nationale staat slechts bij hoge uitzondering gerealiseerd is in deze wereld. Het is waar dat in Europa de polyetnische en meertalige staten (Zwitserland, België, Joegoslavië, Tsjecho-Slovakije) slechts een geringe rol speelden in wat er in de wereld omging. Maar de actieve doorbraak van de Derde-Wereldlanden in het wereldgebeuren heeft de situatie volledig veranderd. Staten waarvan het actuele of potentiële belang niet te ontkennen valt, behoren tot dat nieuwe model: denken we maar even aan Indië, Indonesië, aan bijna alle Afrikaanse landen, om nog te zwijgen van China of de U.S.S.R. Het overgrote deel van de landen die samen de zogenaamde ‘Verenigde’ Naties vormen, zijn in feite geen ‘naties’ die een organische | |
[pagina 430]
| |
eenheid vormen op basis van de taal en op basis van het gevoel tot eenzelfde cultuur te behoren: heden ten dage zijn het slechts politiek-administratieve entiteiten zonder meer, staten. Wat Europa aangaat: die exogene agressie tegen het traditionele ideaal van een nationale eenheidsstaat gaat hier gepaard met factoren van endogene desintegratie; gebieden die min of meer perifeer zijn tegenover de machtscentra, voelen zich aan de kant gezet, benadeeld, op ongelijke voet met de andere, en vinden het meest evidente teken van hun specifieke identiteit in de taal, die op die manier het symbool bij uitstek wordt van een infra-stataal regionalisme. Men kan slechts een gevoelsmatige en intellectuele sympathie opbrengen voor diegenen die op deze wijze de idee van het zelfbeschikkingsrecht der volkeren tot zijn logisch eindpunt doortrekken. Maar het eindresultaat zou een algemene balkanisatie zijn, in de vorm van min of meer minuscule staatjes die men in Afrika ‘tribaal’ zou noemen; wat er ook van zij, ze zouden niet in staat zijn economisch te overleven in onze moderne wereld. Het is duidelijk dat het model van de nationale eenheidsstaat op een of andere manier vervangen wordt door een ander model van socio-politieke organisatie dat van het federale type zal zijn.Ga naar eindnoot3. Als we het Eurafrikaanse geheel overschouwen, valt op dat er een dubbele dialectiek aan het werk is in de relaties tussen de grote staatseenheden en de kleine, organische eenheden. De Europese staten worden beroerd door ‘regionalistische’ eisen en raken verwikkeld in een decentralisatieproces; de Afrikaanse staten worden verscheurd door rivaliteit tussen de stammen onderling: de elites en de wat verlichte leiders doen alle moeite om er een gevoel van ‘nationale’ eenheid in te krijgen - dat is trouwens een van de redenen waarom men daar dikwijls zijn toevlucht neemt tot een éénpartijsysteem. 5. Welke rol speelt de literatuur nu in een dergelijke evolutie? Gezien het belang van de taal moet die rol minder te verwaarlozen zijn dan wij in onze haast spreekwoordelijke bescheidenheid zouden geloven. Het gaat hier om een erg ingewikkeld probleem, zodat we ons zullen moeten beperken tot het geven van enkele voorbeelden. In 1969 betreurde een groep Ghanese specialisten dat Nkrumah en zijn opvolgers zo weinig interesse vertoonden voor het onderwijs van de volkstalen en voor de bevordering van de geschreven literatuur in die talen. Na meer dan tien jaar onafhankelijkheid stelden ze als voorbeeld van taalpolitiek die van de... Zuidafrikaanse Republiek voor. Die Zuidafrikaanse politiek, zoals ze gestipuleerd is in de Bantu Education Acts van 1953, staat in het betreurenswaardige teken van de apartheid. Het devies van de Republiek luidt: ‘Eendrag maak mag’; dus wil men de | |
[pagina 431]
| |
eendracht van de onderdrukte, niet-blanke meerderheid verhinderen. Om die reden maakt men haar de toegang tot het Engels moeilijk, de taal van de intertribale communicatie, en men moedigt de volkstalen aan om meer verdeeldheid te zaaien. Chinua Achebe, de paus van de Nigeriaanse literatuur, bestempelde in 1965 enkel de Engelstalige produktie als ‘nationale literatuur’; de andere literaturen (in het Yoruba, in het bijzonder in het Hausa) waren in zijn ogen slechts ‘etnische’ literaturen. Ter verantwoording argumenteerde hij dat enkel de eerstgenoemde produktie ‘potentieel’ toegankelijk was voor de integrale bevolking van het land in kwestie. Maar in werkelijkheid verstaat slechts een zeer kleine elite Engels. In andere landen van Oud-Brits-Afrika worden de volkstalen en de volksliteraturen als ‘nationaal’ beschouwd; het Engels is dan de officiële taal, de taal van de cultuur en van de internationale communicatie. Ngugi wa Thiong'o, de meest merkwaardige Keniaanse romancier, had zich een benijdenswaardige internationale faam weten te verwerven door in het Engels te schrijven. Hij kwam echter tot de slotsom dat zijn boodschap zijn medeburgers niet kon bereiken en begon daarom in zijn moedertaal te schrijven, het Kikuyu. Maar zodra een aanzienlijk deel van de bevolking zijn kritiek op de corrupte regering van zijn land werkelijk kon begrijpen, werd hij gevaarlijk voor de gevestigde orde en in een minimum van tijd belandde hij in de gevangenis. De taalpolitiek vormt zonder twijfel een van de pijlers van het literaire bedrijf. Net als in alles wat een regering onderneemt, heeft ze ook hier alleen de bedoeling aan de macht te houden wie de macht al heeft. Of het daarbij nu om blanken of zwarten gaat, verandert niets aan de zaak. Toegang krijgen tot het geschreven woord betekent voor een volkstaal een machtsinstrument, net zoals de toegang tot een zeer verspreide taal een machtsinstrument is voor een groep mensen. In Afrika hebben de ‘Latijnse’ koloniale autoriteiten (Fransen, Portugezen, maar ook Italianen en Spanjaarden) er angstvallig over gewaakt het schriftelijke gebruik van de Afrikaanse talen te beletten. En het is om hun macht veilig te stellen dat de postkoloniale autoriteiten hetzelfde doen; de Zuidafrikaanse regering bevordert de verdeeldheid op grond van de taal om de blanke macht te behouden. 6. En toch hangt de literaire ontwikkeling van een gemeenschap niet enkel af van de maatregelen die van hogerhand genomen worden. Als er zich belangrijke geschreven literaturen hebben kunnen manifesteren en ontwikkelen in Zwart-Afrika, dan is dat in vele gevallen te danken geweest aan de inzet van protestantse missionarissen, die de bekeerde inboorlingen alfa- | |
[pagina 432]
| |
betiseerden opdat ze het woord van God in hun eigen taal zouden kunnen leren kennen.Ga naar eindnoot4. Is de stap van gesproken naar geschreven taal eenmaal gezet, dan ontstaat bijna vanzelf een geschreven woordkunst, tenminste in de mate waarin de gemeenschap individuen voortbrengt die kost wat kost schrijver willen worden en er ook het nodige talent voor hebben. Sommige gemeenschappen hebben dat gedaan, andere niet, en dit punt is cruciaal. Lange tijd heb ik bestudeerd onder welke omstandigheden en voorwaarden er in Zwart-Afrika literaturen tot stand zijn gekomen in zo'n vier of vijf dozijn talen. Welnu, ik heb het gevoel dat als in een orale maatschappij een beduidend aantal individuen vastbesloten is om te gaan schrijven, dit een teken is van culturele vitaliteit, van intellectuele energie en ook van geestelijke soepelheid, kwaliteiten die op zijn minst even bepalend zijn als de wettelijke, administratieve of financiële steun die door de machthebbers verleend wordt. Zodanig zelfs dat het bestaan van een geschreven literatuur in de volkstaal de aanwijzing zou kunnen zijn van een sterke groepspersoonlijkheid en tevens een werkende kracht die een collectieve zelfaffirmatie tot stand brengt. Toen ik in Barcelona de talrijke Catalaanse boeken in de winkelramen zag, kwamen eigenaardige gedachten bij me op in verband met België. Oorspronkelijk sprak men bij ons in het Noorden Germaanse, Vlaamse dialecten ‘langue d'oïl’. Die zijn de meest archaïsche van de Romaanse dialecten, zozeer dat Frans en Waals onderling niet begrijpelijk zijn. De noordelijke en zuidelijke provincies werden in 1830 in een unitaire staat verenigd, ter wille van hoog-politieke motieven waar ze zelf geen enkel belang bij hadden, en gedurende de hele 19de eeuw bleven ze de feodale vazallen van de taal en het culturele prestige van Frankrijk. Wat men ‘littérature belge d'expression française’ noemt, of eenvoudigweg ‘littérature française de Belgique’ werd in feite voor een groot deel bijeengeschreven door Vlamingen, die dan nog dikwijls in een aangeleerde taal schreven, al moeten we er onmiddellijk bijvoegen dat ze die volkomen onder de knie hadden. Vele auteurs uit het Zuiden volgden, van hun kant, de weg naar assimilatie tot het einde toe, en werden onweerstaanbaar aangetrokken door het magnetisme van Parijs. Maar wat gebeurde er met de volkstalen? Voordat het onderwijs verplicht werd, was het merendeel van de bevolking (Vlaams én Waals) niet in staat Frans te lezen (een situatie die die van het huidige Afrika voorafbeeldt!) Maar de twee landsgedeelten evolueerden elk op een totaal andere manier. In het Zuiden ontwikkelde zich uit het Waals een geschreven literatuur, die echter niets voorstelt en strikt folkloristisch is; de invloed van de | |
[pagina 433]
| |
school, de pers en de televisie samen maakt de volledige verdwijning der dialecten onafwendbaar. In het Noorden daarentegen werd de onrechtmatige onderdrukking van het Vlaamse volk binnen het kader van de Belgische staat tot een uitdaging die men moest aannemen, niet alleen op economisch en politiek vlak, maar ook op het vlak van de cultuur, en in de eerste plaats op dat van taal en literatuur. Reeds tijdens de eerste decennia na het ontstaan van de Belgische staat legde Hendrik Conscience de basis voor een Vlaamse literatuur, die nu een achtenswaardige plaats bekleedt in de wereldliteratuur. Het is misschien geen puur toeval dat het volk dat tot voor kort totaal onderworpen was, vandaag heer en meester is in België. Dat deze volkomen ommekeer in de machtsverhoudingen het Waalse volk en zijn leiders volledig overrompeld heeft en met verlammende verbijstering heeft geslagen, komt vanzelfsprekend doordat ze niets afwisten van de diepe wortels waaruit hun landgenoten kracht konden puren. Een betere kennis en een juister waardering van de partner hadden (misschien) de verscheurdheid kunnen voorkomen die thans heerst in ons land.Ga naar eindnoot5. Als het nieuwe type van staat dat zich zowel in Europa als in Afrika, en misschien ook elders, vanuit zeer verschillende beginsituaties aan het vormen is, een kans wil hebben om te overleven in de wereld van morgen, dan moet die staat een middel vinden om de eendracht die onontbeerlijk is voor het goede bestuur van de gemeenschap, te verzoenen met de diversiteit van zijn bevolkingsgroepen en van hun aspiraties. Hij dient de etnische en taalkundige heterogeniteit te accepteren. En de groepen waaruit hij is samengesteld, mogen zich niet tevreden stellen met een gelaten en kribbige coëxistentie, maar moeten elkaar kennen en wederzijds waarderen. Het enige alternatief is het teloorgaan van de staat in regionaal-tribale versplintering. Wederzijdse kennis, begrip en waardering veronderstellen natuurlijk een groot aantal niveaus van twee- en meertaligheid. Om dat te bereiken is het heus niet nodig wetten uit te vaardigen. In een officieel Franstalig België hebben gedurende 100 jaar ontelbare Vlaamse burgers Frans geleerd omdat het een onontbeerlijk instrument was voor sociale promotie. Hun tweetaligheid heeft hun trouwens de toegang vergemakkelijkt tot de sleutelposities van een bi-regionale gecentraliseerde staat. Ik stel vast dat meer en meer Waalse Belgen, die voorheen vastgeroest zaten in hun francofone zelfgenoegzaamheid, Nederlands gaan leren, de taal die op haar beurt het instrument geworden is voor sociale promotie in het moderne België. Het is dus nogal overbodig dat sommige politici van lager allooi, gedreven door wat Nietzsche de ‘moraal van het ressentiment’ noemde, de tweetaligheid | |
[pagina 434]
| |
proberen op te leggen door dwingende maatregelen. Het gebruik van verschillende talen dringt zich op en realiseert zich op een spontane en organische wijze in de mate waarin dat nuttig wordt geacht. Geen enkele wetenschapper kan zich veroorloven geen Engels te verstaan. En er is heden geen ontwikkelde geest te vinden die niet begrepen zou hebben dat eentaligheid het ‘alibi van de middelmatigen’ is.Ga naar eindnoot6. |
|