Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 131
(1986)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort–
[pagina 564]
| |
Marcel Janssens
| |
[pagina 565]
| |
De vraag naar de identiteit (als herkenbaarheid) van de literatuur in Vlaanderen (of door Vlamingen in het Nederlands geproduceerde literaire teksten) spits ik toe op de relatie Noord-Zuid - een relatie die in dit nummer zeker nog een aantal keren ter sprake zal komen. Nederlandse literatuur van Vlamingen - kortweg Vlaamse literatuur genoemd - vertoont natuurlijk ook een bepaalde identiteit tegenover de Frans-Belgische literatuur. Beide perifere literaire systemen gedragen zich overigens op een bepaalde (analoge?) manier tegenover een buiten België gelegen centrum: Amsterdam en Parijs. De analyse van een zekere analogie in hun opstelling tegenover die alvast kwantitatief en allicht ook kwalitatief sterkere centra zou ons op weg kunnen zetten om de eigenheid van het Vlaamse systeem of bedrijf binnen de culturele ruimte van de Nederlandse literatuur te onderkennen. Hedendaagse Franstalige auteurs in België hebben ten opzichte van ‘la francité’ met als centrum Parijs een houding aangenomen die zij, weliswaar met subtiele eigentijdse nuances, als ‘belgitude’ betitelen. De ‘belgitude’ van Frans-Belgische schrijvers is een complex begrip waarin de connotaties ‘toebehoren’ en ‘zelfstandig zijn’ in een polaire spanning tot elkaar staan. Zij produceren ‘Franse literatuur in België’ en wensen niet vanuit Parijs behandeld te worden als marginaal of periferisch, als excentrisch, regionalistisch, laat staan ‘exotisch’, en zeker niet als tweederangs. Het streven naar verzelfstandiging van de Franstalige Belgische literatuur met een eigen tonaliteit in taalbehandeling en thematiek wordt natuurlijk doorkruist door imperatieven van commerciële en promotionele aard. Parijs blijft een magische aantrekkingspool. Uitgegeven worden, gerecenseerd, verkocht, gelezen en met een prijs bekroond worden in Parijs is nog altijd een solide parameter van literair welslagen voor een Franstalig Belgisch auteur. Dergelijk streven om de eigen identiteit ten opzichte van het centrum van ‘la francité’, Parijs, te bepalen en te vrijwaren, hebben Franstalige auteurs in België gemeen met hun Franstalige collega's in Canada. Laat me Michel Tremblay uit Québec citeren: ‘Je ne veux pas être un sous-français’.Ga naar eindnoot1
2. Ik wil geen sub-Hollander zijn - zo zou men ook de verhouding van Vlaamse auteurs ten opzichte van het Noorden kunnen karakteriseren. Dat de literatuur binnen het hele Nederlandse taalgebied één geheel vormt, wordt eigenlijk nog zelden betwist; anderzijds zijn we de laatste jaren weer heel gevoelig geworden voor varianten en verschillen tussen Vlaanderen en Nederland. Die ‘eigenheid van de Vlaamse literatuur’ tracht ik op drie manieren te omschrijven: via de taal (2.1.), met behulp van enkele algeme- | |
[pagina 566]
| |
ne karakteristieken van meer thematische aard (2.2.), en doorheen markante verschillen in het literaire bedrijf in Noord en Zuid (2.3.).
2.1. Vlamingen, zo werd nogal eens beweerd, spreken en schrijven een eigen taalvariant waar zij zelf niet al te ingenomen mee zijn, terwijl zij de taalnorm uit Nederland ook niet te erg blijken te appreciëren. Die frustrerende situatie werd een vorm van ‘schizoglossie’ genoemd.Ga naar eindnoot2 Maar ik heb de indruk dat niet veel Vlamingen daar nog echt onder lijden. In een meer ontspannen klimaat dan zowat twintig jaar geleden is er meer begrip gegroeid voor het goed recht van verscheidene realiseringen van de standaardtaal binnen het éne taalgebied, a fortiori voor literair-creatieve doeleinden. Vroeger droomden ‘taaltuiniers’ van één normatieve standaard van Groningen tot Kortrijk. Nu wordt aangenomen dat er niet één standaardtaal is of zelfs hoeft te wezen. In het debat rond assimilatie of etnocentrisme, rond convergentie of divergentie is het accent meer en meer komen te liggen op de aanvaardbaarheid van etnocentrische divergenties. De Algemene Nederlandse Spraakkunst registreert dan ook met tolerant realiteitsbesef regionale verschillen, onder meer tussen Nederland en Vlaanderen. Het model van de ‘grote broer’ uit Nederland blijft aantrekkelijk, maar daarom zijn Vlamingen thans niet meer zo direct bereid om eigen realiseringen van de cultuurtaal op te geven. (‘ik heb nooit Belgisch gestudeerd, noch heb ik Belgische boeken in het Nederlands vertaald’) (Nico Scheepmaker, De avonturen van een videokijker (4-3), in: Vrij Nederland, jaargang 47, 21 juni 1986). De verzelfstandiging van de Vlaamse variant van het standaardnederlands houdt verband met de gewijzigde politiek-economische positie van de Vlamingen in de Belgische staat. De positie van het Nederlands in België is veel veiliger geworden, zodat de Vlamingen ter verdediging van hun taaleigen psychologisch veel minder geneigd zijn steun te zoeken in het Noorden, dat overigens maatschappelijk en cultureel toch ook wel opvallende verschillen met Vlaanderen vertoont: ‘De divergentie met het Noorden kan dus toenemen aangezien convergentie omwille van politieke voordelen niet langer hoeft. Dat impliceert dat bestaande tegenstellingen tussen beide volkeren hun normale gang kunnen gaan en nauwelijks nog getemperd worden door (taal)politieke overwegingen.’Ga naar eindnoot3 Met het wegvallen van de concurrentie van het Frans in het raam van de Belgische staat is, paradoxaal genoeg op het moment dat een Taalunie met Nederland officieel werd opgericht, de noodzaak om de taaleenheid met Nederland te beklem- | |
[pagina 567]
| |
tonen, geslonken.Ga naar eindnoot4 Het deert de Vlamingen nu veel minder dat de Nederlanders Vlaanderen zouden blijven beschouwen als ‘onze dikke grens met Frankrijk’ (Piet Grijs). Dat alles is niet zonder belang voor de relaties tussen de literatuur in Vlaanderen en Nederland, al wordt die relatieve linguïstische autonomie wel gekortwiekt door de mechanismen van het literaire bedrijf, zoals verder moge blijken.
2.2. Over de gevoelsmatige verschillen en complexenGa naar eindnoot5 tussen Nederlanders en Vlamingen, die evenzeer met cultuurgeschiedenis als met volkerenpsychologie te maken hebben, kan, zo vrees ik, moeilijk anders dan met veralgemenende clichés gesproken worden. ‘Nederlanders’ is al een zo weinig zeggende label; als we zeggen ‘Les Hollandais sont là’, wie bedoelen we dan eigenlijk? De Randstad of ook Brabant en Limburg? En in Nederland wordt door de band niet van Vlamingen gesproken, maar van Belgen die zich in het Belgisch uitdrukken. En er zijn geen Belgen, zoals iedereen weet... Ik zet enkele gemeenplaatsen toch maar op een rijtje om te laten zien hoe wij mekaar recipiëren. Dat soort van wederzijdse beeldvorming op het psychologische vlak weerspiegelt zich immers ook in ons literair verkeer, vanaf De Spaansche Brabander tot Jeroen Brouwers, de Hollander in Brabant.
Hugo Claus heeft de Vlamingen ironisch genoemd: ‘Dat volk dat naar men beweert De mythische Vlaming, die al door de wereldletterkunde dwaalt sinds La légende d'Ulenspiegel et de Lamme Goedzak van Charles de Coster, zou een kruising zijn van het ‘vrome’ mysticisme van Van Eyck en het ‘vette’ sensualisme van Rubens. Hoe dan ook, de bewoners van de provinciën bezuiden de grote rivieren, en in nog sterkere mate de Vlamingen, worden door de spraakmakende Nederlanders uit de Randstad nog vaak als dusdanig gepercipieerd, desgevallend benijd of uit de hoogte geminacht. Benno Barnard, die zich in het buitenland België goed thuis voelt, zegt graag dat een van zijn favoriete stellingen is: ‘De Middellandse Zee begint bij België.’ Van zodra onze eetlust ter sprake komt, wordt die clichévast ‘Bourgondisch’ genoemd. Nederlanders die in Vlaanderen hebben kunnen studeren, zeggen algauw: ‘Vergeleken met Gent is het in Nederland maar een duffe boel.’Ga naar eindnoot6 | |
[pagina 568]
| |
‘Telkens als ik in Nederland kom, mis ik toch dat wankele, dat onzekere van de Vlamingen. De Hollandse gelijkhebberigheid kan me mateloos irriteren. (...) Het valt me nu ook meer dan vroeger op dat Nederlanders eigenlijk geen blijheid kunnen uitstralen, geen of weinig gevoelens durven laten uitwaaieren. Dat refereert natuurlijk nog steeds naar die calvinistische oorsprong. Ik geloof toch dat Vlamingen en Nederlanders zich tot mekaar verhouden als Ieren en Engelsen. Maar de Nederlandse vrouwen zijn zeker complexlozer, daar mag geen twijfel over bestaan. Want ook in Vlaanderen heeft de Kerk natuurlijk langdurig huisgehouden.’ (Hugo Claus, ‘Ik ben een perfekte lafaard’, in: Knack, 28 mei 1986, p. 183) Over het algemeen worden wij, Vlamingen, geacht ook in onze poëtica's meer emotionaliteit en intuïtieve warmte, gepaard gaande met vormelijke nonchalance, aan de dag te leggen dan de Nederlanders, aan wie intellectuele distantie en controlerende rationaliteit meer eigen zouden zijn, hysterische uitschieters van dweepzuchtig irrationeel gedrag natuurlijk niet te na gesproken. ‘Zowel in het noorden als in het zuiden zijn er doorheen die historische ontwikkelingen enkele constanten, die men als een blijvend substraat kan beschouwen. Het is heel moeilijk die precies te beschrijven, maar voor Vlaanderen heeft het te maken met expressie en belijdenis, met emotionaliteit en intuïtie, op formeel vlak met zin voor decoratie en estheticisme, met beeldspraak en taalweelde, met vormelijke losheid. Wat de mentaliteit betreft komen termen voor de geest als nonchalance en improvisatie. Voor de poëzie in Nederland staan daar tegenover soberheid en afstandelijkheid, intellect, constructie, organisatie, helderheid.’ (Hugo Brems, Een poëtica van nonchalance en improvisatie. Poëzie in Vlaanderen, in: Het literair klimaat 1970-1985. Onder redactie van Tom van Deel, Nicolaas Matsier, Cyrille Offermans. Amsterdam, De Bezige Bij, 1986, p. 280-281) Theorievorming en dogmatiek zijn in de formulering van poëticale uitgangspunten in Nederland vaak sterker op de voorgrond getreden, wat zich nu weer uit in de publikatie van zoveel secundaire, kritische essays en essaybundels in het Nederlandse systeem. De bloei van columns in de Nederlandse media is allicht ook een on-Vlaams verschijnsel. In Nederland wordt in dag- en weekbladen, in de omroepen, in weekendbijlagen en kleurkaterns over ‘hot items’ gepolemiseerd met een gelijkhebberige beginselvastheid die Vlamingen als kneuterigheid ervaren. In Vlaanderen | |
[pagina 569]
| |
wordt niet (meer) gepolemiseerd, behalve door Johan Anthierens, maar die polemiseert praktisch op z'n eentje, want bijna niemand dient hem van antwoord. Het lontje van een polemiek wordt bij ons vlug gladgestreken. In de literatuur is onze tonaliteit over het algemeen improviserender, luchtiger, erotischer en minder beginselgebonden dan in Nederland. Luuk Gruwez drukte dat Vlaamse ‘heimwee naar Villon’ onlangs treffend uit in een opstel over ‘etnologische’ verschillen tussen zijn poëzie en die van Benno Barnard. In Nederland kan geen gedicht met ‘O’ beginnen, zegt hij; een Nederlander is alleen dol op pathos dat zich ver van zijn bed bevindt; sensualiteit en muzikaliteit zijn niet bepaald Hollandse eigenschappen; Hollandse dichters hebben een bewonderenswaardig beeldend vermogen, maar niet zelden zijn ze zo schor als een ekster en zo zinnelijk als een amfibie; Hollandse poëzie heeft iets van een Marsmaniaanse distantie, voor een Vlaming lijkt ze vaak zo bloedarmoedig als een overjarig en allicht uitgezweet edammerkaasje; een Nederlands dichter munt uit in het maniërisme van het understatement. De Vlaming daarentegen wordt barok, sensueel, minder normatief genoemd.Ga naar eindnoot7 Hubert van Herreweghen confronteerde in een recent interview de twee leeftijdgenoten en vrienden, maar zo anders geaarde dichters Jan van Nijlen en J.C. Bloem: de ene wandelend in het bos, de andere in een sneller versteedste cultuur in de stad, de Dapperstraat, en voegde daaraan toe: ‘Maar er zijn ook zoveel andere zaken: het grijze van die Nederlanders bijvoorbeeld, die kennen geen kleuren, als ze schilderen is dat die Haagse school, dat is allemaal grauw en grijs. En dat is bij de dichters ook zo.’Ga naar eindnoot8 In een nog wat informeler taalregister pleegt Hubert van Herreweghen het te hebben over ‘het aarsgatje van de Nederlandse dichters’... Dat neemt niet weg dat die zogenaamde volbloedvlamingen in België een flinke dosis relativisme hebben aangekweekt die in het Noorden als lamlendige lauwheid gepercipieerd wordt. In de ogen van de meer principiële Nederlanders komen wij met onze ingebouwde zelfironie als pragmatische arrangeurs en fixers voor.Ga naar eindnoot9 ‘Nederland, land van dominees en van kooplui. (...) Of euthanasie, iedereen moet zijn zegje doen. Dacht u dat wij het probleem niet kenden? Wij in België praten alleen niet zo veel. Neem de abortus. De kerk is tegen, wij doen het.’ (dr. Jan Frans Maria Herpin, ambassadeur van België in Den Haag, in: Vrij Nederland. Tien ambassadeurs over Nederland, 24 mei 1986, p. 5) Dat verschil in aanpak en allicht ook aanleg, dat ik hier lichtjes aandik en | |
[pagina 570]
| |
veralgemeen, moet te maken hebben met lange tradities in het geestesleven in Nederland en Vlaanderen. Wij hebben de Haagse society-roman van Louis Couperus niet, noch de intellectuele cultuur van Simon Vestdijk, die dichter bij Proust staat dan welk Vlaams schrijver ook, noch een weekblad als Vrij Nederland noch een omroep als de VPRO, beide uitingen van een soliede burgerlijke cultuur. Wij hebben in onze geschiedenis van vallen en opstaan, van horten en stoten te lang een grootstadscultuur met een intellectuele, economisch sterke en sociaal leidinggevende middenklasse moeten ontberen. Wij slagen er nu pas in, na 150 jaar België, Nederland in dat opzicht bij te benen. Vier eeuwen scheiding na de sluiting van de Schelde op 17 augustus 1585 hebben ons politiek, sociaal, economisch, religieus, cultureel en ook sociaal-psychologisch een eind van elkaar verwijderd. Vier eeuwen calvinisme in het onafhankelijke koninkrijk der Nederlanden hebben sporen nagelaten die hebben geleid zowel naar Jan Wolkers als naar Maarten 't Hart; vier eeuwen katholicisme onder een uitheems bewind van bezetters dat uitmondde in de creatie van de door de Franstalige bourgeoisie gedomineerde Belgische staat, door The Economist (January 19, 1980) ‘a most unnatural country’ genoemd, waarvan wij de nationale hymne amper binnensmonds wat kunnen neuriën, hebben ons, Vlamingen, evenzeer gemerktekend. ‘Ik kots van het schertsland, het Belgenland, het carnavalsland waarin ik woon - maar dat ik desondanks de rug niet kan toekeren. Ik stik onder de bekrompen kruideniersmentaliteit die mét de lage luchten aan dit Vlaanderenland kleeft - en die ik desondanks niet van me af kan schudden. Le plat pays qui est le mien. Het immobilisme, de verstarring. Het land van eens rooms, altijd rooms. Veranderen, evolueren, losscheuren - al dan niet met pijn - dat kan hier niet, meneer!’ (Greta Seghers, Wat ge leest en schrijft, dat zijt ge zelf. Antwerpen/Weesp, Standaard Uitgeverij, (1985), p. 294-295) In die Belgische staat hebben de Vlamingen uiteindelijk toch weer ‘Belgische attitudes’ aangenomen, die ons verbijzonderen tegenover onze noorderburen.Ga naar eindnoot10 Wij zouden, als typische Belgische amateurs, meer bedreven zijn in de zogenoemde ‘canapépolitiek’ dan Nederlanders, die professioneler, rechtlijniger, bemoeizuchtiger en betweteriger plegen op te treden, ook buitenshuis, bij voorbeeld in de internationale politiek. Wij zijn grootmeesters in de pactenpolitiek, het kasteelcompromis, het concertatie-evenwicht en het compensatie-arrangement. Wij hebben iets van soldaat | |
[pagina 571]
| |
Schwejk - beetje soepel meeveren met het gezag, beetje zigzag afgaan op een doel. ‘Hieruit afleiden dat de Belg “domdenkt” zou al te gemakkelijk zijn en dat doet Anthierens dan ook niet. Maar hij gaat onvoldoende in op de diepere oorzaken: er is inderdaad de lauwheid en de lamlendigheid, de kritiekloosheid en de goedzakkigheid van de modale Belg maar het fundamentele probleem is ongetwijfeld zijn enorme respect voor de macht.’ (Eric Rinckhout, Een smaadschrift van Johan Anthierens. Bericht uit Belgenland, in: NRC, 13.6.86) Wij organiseren al improviserendGa naar eindnoot11, wat zich wreekt in bepaalde commerciële fiasco's in ons literair bedrijf, maar België blijft naar Nederlandse maatstaven een leuk land, waar iedereen ‘zijn plan heeft leren trekken’ met een typisch mengsel van slimheid, beginselloosheid én onbewustheid dat zo fundamenteel on-Hollands aandoet. ‘Zo komen wij te spreken over het verschil in politieke cultuur tussen Nederland en België. Het slaapverwekkende gemurmel aan het adres van meneer de veurzitter op het Binnenhof. Het gekrakeel en de scheldkanonnades in de Brusselse Wetstraat. (...) ‘Wat mij in Nederland opvalt’, zegt Martens, ‘is dat de discussie daar veel zakelijker wordt gevoerd. Er wordt informatie uitgewisseld, er wordt geluisterd naar argumenten - dat vind ik zeer benijdenswaardig. Bij ons is er altijd een vorm van passie mee gemoeid als een politicus zich tot het parlement of de publieke opinie richt. Ik geloof dat ik in de Nederlandse politiek veel beter zou aarden dan in de Belgische. Mijn partij, de CVP, is samengesteld uit emotionele mensen.’ (Piet Piryns en Max van Weezel, interview met Wilfried Martens, in: Vrij Nederland, Jaargang 47, 12 juli 1986, p. 5) De verwijdering tussen Noord en Zuid heeft zich op literair gebied na 1945 het scherpst laten voelen in het uit elkaar groeien van twee grotendeels apart functionerende produktie- en distributiesystemen. Aldus ben ik in mijn beknopte analyse beland bij het literaire bedrijf in Vlaanderen en Nederland, dat ik vooral via het uitgeversbedrijf en de sector van de literaire kritiek zal trachten te karakteriseren.
2.3. Het lijdt geen twijfel dat het Nederlandse uitgeversbedrijf ook in het literaire circuit veel professioneler ‘gerund’ wordt en commercieel gewoon | |
[pagina 572]
| |
veel sterker staat dan het Vlaamse. In Vlaanderen zijn de laatste jaren een paar literaire uitgeverijen om evidente commerciële redenen verdwenen. Wat in Vlaanderen op dat gebied overblijft is economisch en commercieel vrij marginaal en perifeer ten opzichte van het Nederlandse systeem met de Randstad als centrum. De Nederlanden stonden eeuwenlang aan de top in de sector van de boekenproduktie. Nederland, met zijn 950 uitgevers (twaalf keer meer dan in Vlaanderen), behoort nog tot de twaalf grootste boekenproducenten ter wereld. Per dag verschijnen in ons taalgebied, waar ongeveer 20 miljoen mensen wonen, 32 nieuwe boeken, of één nieuw produkt om de 45 minuten. Het aantal titels stijgt nog en Nederland blijft ongeveer vijf maal meer nieuwe titels produceren dan Vlaanderen, dat nochtans in vijf jaar tijd ongeveer 25% méér titels op de markt is gaan brengen, met daarin een licht toenemend aandeel van fiction, maar de omzet gaat in constante prijzen achteruit. Een Nederlands boekhandelaar kan heden ten dage alvast een keuze maken uit een aanbod van minstens 10.000 Nederlandse titels per jaar. Het lijkt intellectueel en organisatorisch een niet zo makkelijke onderneming om daar de ongeveer 2.000 nieuwe titels uit Vlaanderen nog bovenop te nemen. De Nederlandse Bibliotheek- en Lectuurcentrale, waar de Vlaming Jef van Gool zo voortreffelijk werk in levert, bood in 1984 voor Nederlands gebruik informatie aan over 1613 nieuwe titels, waarvan 230 uit Vlaanderen, wat 1 op 6 betekent (en zelfs 1 op 10 als Manteau buiten beschouwing gelaten wordt). Tegenover die 1 op 6 staat echter nog geen 5% import van Vlaamse titels in Nederland. Als we de strips meetellen, halen we allicht die 5%. Maar vergelijk met de omzet van Nederlandse boeken op de Vlaamse markt, die oploopt tot 65%. Onze eigen Vlaamse produktie, waartoe ik nu ook schoolboeken en universitaire uitgaven, onze terecht befaamde kunst- en platenboeken, onze bellettrie en zelfs onze strips reken, haalt slechts 35% van de totale omzet op onze eigen markt. Die cijfers, die toch eerbiedwaardiger zijn dan de Lord Mayor of London, stemmen tot nadenken. Maar om met Gezelle te spreken: wie kan dat kwaad genezen? Er gaapt een kloof tussen het Nederlandse literair-commerciële systeem en het onze, en ik heb de stellige indruk dat die kloof zelfs breder wordt. ‘Door mijn betoog wil ik namelijk bewijzen dat, indien het inderdaad een beroerde toestand is als je een Vlaams auteur of uitgever bent, dit niets te maken heeft met doelbewuste en stelselmatige verwaarlozing en veronachtzaming vanuit het noorden, maar dat de oorzaak gezocht moet worden, enerzijds in inkoop- of acquisitiestrategie en anderzijds | |
[pagina 573]
| |
in een onvermijdelijke situatie die niet uitsluitend voor de verhouding Nederland-Vlaanderen geldt. (...) Uit Vlaanderen afkomstige boeken hebben voor de Vlaamse media wél nieuwswaarde en voor radio en tv bieden ze mogelijkheden tot mediamieke verwerking. Ze halen zelfs pagina 1 van de krant of het nieuwsjournaal. Voor Nederland hebben ze zelden nieuwswaarde en toch is het in Nederland dat, op literair gebied, het evenement wordt gemaakt, in Amsterdam vooral, of om het nog drastischer te beperken: tussen Raamgracht en Museumplein. In die kleine arena wordt het gevecht geleverd. (...) Aan het dualisme op literair gebied tussen Nederland en Vlaanderen zal niet zo gauw een eind komen.’ (Angèle Manteau, Als je per ongeluk een Vlaamse uitgever bent... in: De Brandende Kwestie 3. Leuven, Kritak, 1985, p. 42-43, 50-51 en 53) Wat die beschikbaarheid van het Vlaamse boek in Nederland betreft, moet ik hier niet nog maar eens een oud zeer openstrijken - iets wat Vlaamse uitgevers overigens al zo vaak en zo deskundig hebben gedaan. Ik moge enkel aanstrepen dat de bereikbaarheid van Vlaamse boeken op de Nederlandse markt al op de agenda stond van de eerste Algemene Conferentie van de Nederlandse letteren in 1951, en dat in de voorbereidende documenten van de Algemene Conferentie van de Nederlandse Taal en Letteren, in 1985 in Alden Biezen georganiseerd door de Taalunie, nog maar eens te lezen stond dat Vlaamse boeken in de zes ‘topboekhandels’ in Amsterdam om zo te zeggen niet te vinden zijn, een tweetal Vlaamse uitgeverijen die nauw met Nederlandse bedrijven gelieerd zijn, niet te na gesproken. Het oude zeer is na meer dan een kwarteeuw nog nieuw. In een recent artikel van de Nederlandse criticus Aad Nuis lees ik, dat er een hemelsbreed verschil is tussen het assortiment van boekhandels in Gent en Brugge enerzijds en in Groningen anderzijds. Een Nederlandse snuffelaar vindt in Gent en Brugge een groot aantal Vlaamse auteurs waar hij nooit over gehoord heeft, zo zegt hij, naast een ‘uiterst kleine en uiterst willekeurige selectie uit het vertrouwde Nederlandse boekenaanbod’. In Brugge vond Aad Nuis werk van Nederlandse auteurs wel ónder de toonbank of in een aparte manshoge kast, maar in Groningen kan geen boekhandelaar een aparte kast met Vlaams werk vullen. Wat men daar aan Vlaamse auteurs in voorraad heeft, is bijna uitsluitend afkomstig van Nederlandse uitgevers, of van Vlaamse huizen met sterke Nederlandse connectie. Ik citeer nog eens Aad Nuis: ‘De talloze titels van andere fondsen en fondsjes komen nauwelijks de grens over.’Ga naar eindnoot12 Nochtans heb ik dit jaar en vorig jaar op een in Brugge lopende zomer | |
[pagina 574]
| |
cursus voor directeurs en leraren op Nederlandse middelbare scholen nogmaals kunnen vernemen, dat de doorsneelezer in Nederland meer zou willen te weten komen over boeken uit Vlaanderen. Een aantal deelnemers was eigenaardig genoeg van oordeel dat een advertentie in Nederlandse media voor ‘Vlaamse boeken’ publicitair niet zo gunstig zou liggen als een campagne voor ‘Belgische boeken’, omdat ‘Vlaamse’ in een paar opzichten voor hen besmet en belast zou zijn - iets wat ik in gesprekken met Nederlanders zelf ook nog altijd pleeg tegen te komen met betrekking tot de connotaties van ‘Diets’ in een titel als ‘Dietsche Warande en Belfort’. Hoe dan ook, de gemiddelde cultureel gevormde Nederlandse lezer betoont vooral uit onwetendheid zo weinig belangstelling voor de Vlaamse literaire produktie. De al geciteerde Aad Nuis schreef in dit verband dat de smaakmakende Nederlandse kritiek de Vlaamse literatuur ‘nauwelijks opmerkt’ en dat, als dat wel gebeurt, die ‘over het algemeen inferieur geacht (wordt) aan de Nederlandse, enkele uitzonderingen als Claus daargelaten.’Ga naar eindnoot13 Zoals Hubert Lampo onlangs terecht opmerkte, is die gemiddelde en in de grond goedwillige Nederlandse lezer te eenzijdig voorgeprogrammeerd door de media en de boekhandel. ‘Er is een enorm verschil’, aldus Lampo, ‘tussen het intelligente noordelijke publiek en de literaire Nederlandse pers die grotendeels vooringenomen is, ja soms de indruk geeft door sommige uitgevers(...) gemanipuleerd te worden. (...) Je kunt als schrijver in Nederland heel goed in de markt liggen, maar uit de belangstelling die de pers voor je heeft zal dat vast niet blijken. Daarvoor wordt die te zeer gecontroleerd door de onderlinge solidaire exegeten van de randstad. Ik protesteer met klem tegen deze laatdunkende behandeling van de Vlaamse schrijvers. Wij zijn geen ontwikkelingsvolk.’Ga naar eindnoot14 Als voorbeeld van dergelijke vooroordelen tegenover wat uit het Zuiden komt, vertelt Lampo een smakelijk verhaal over Marc Andries, over wiens boeken zowat alle Nederlandse kranten soms grote verhalen brachten zolang die in Nederland verschenen. ‘Enfin, de hiep-hiep-hoera-mentaliteit die sommige firma's omringt. Toen hij bij “De Standaard” begon te publiceren verscheen er over hem vrijwel geen woord meer in de Nederlandse pers! Het lijkt er soms wel naar alsof er ginds ordewoorden worden gegeven.’Ga naar eindnoot15 ‘Die trekken zitten daar natuurlijk ook bij, dat ze ons intellectueel gesproken helemaal ignoreren en op een onaangename manier ons als quantité négligable (sic) beschouwen.’ (Portret van Johan Anthierens, in: Nioba. Tijdschrift, 5de jrg., nr. 33, juli/augustus 1985, p. 28) Zou het dan tóch zo zijn dat Nederland ons ‘binnenste buitenland’ is? Voor | |
[pagina 575]
| |
wie het hoofd niet koel zou houden, kan dat allemaal vrij frustrerend klinken. Maar we zijn bezig met ons, onze frustraties voorbij, een leefbare en honorabele verhouding met de grote broer uit het Noorden aan te wennen, zoals ik op het eind nog zal zeggen. Daarbij komt dat de gemiddelde Nederlander, niettegenstaande het feit dat hij méér uren t.v. blijkt te kijken dan de gemiddelde Vlaming, een nog steeds intenser leescultuur heeft dan zijn zuiderbuur. Inzake boekenlezen, bibliotheekgebruik, boekenkopen, uitgedrukt in de fractie van het gezinsbudget die gemiddeld naar de boekensector gaat, loopt Nederland nog altijd een eind voorop. De huidige teruggang in de aanschaf van boeken is vooral opvallend in de lagere-welstandsklassen, zowel in Nederland als in Vlaanderen. De ingezette popularisering van het boek werd onder invloed van de inkomenscrisis afgeremd, zelfs negatief beïnvloed. In Nederland bedraagt de gemiddelde prijs per verkocht boek ongeveer 19 gulden, in de Duitse Bondsrepubliek zelfs voor een gebonden boek gemiddeld 30 DM. De druk op het boek vanwege andere media zoals video, computersoftware, weekbladen en tijdschriften is natuurlijk zeer groot aan het worden, zowat overal in het met elektronische media overspoelde Westen. In een artikel in Die Zeit naar aanleiding van de jongste Frankfurter Buchmesse, waar weer een stapel boeken lag zo hoog als de Mount Everest, las ik dat 54% van de Bundesbürger per jaar minstens één boek kopen, wat ongeveer overeenkomt met de aantallen in de NederlandenGa naar eindnoot16. Maar wélke boeken koopt die helft van de bevolking in West-Europa? Als het al geen belastingsgids is, dan allicht de zoveelste handleiding over het verzamelen van paddestoelen of de verzorging van kamerplanten. Slechts een derde van de verkochte boeken kan tot de bellettrie worden gerekend. Naast zijn leescultuur heeft Nederland een veel commerciëler inslaande recensiecultuur voor op Vlaanderen. De alliantie van het uitgeversbedrijf en het circuit van recensies in Nederland maakt het overwicht van het Randstad-centrum ten opzichte van Vlaanderen nog groter. In Vlaanderen is dat verbond tussen uitgeverij en kritiek lang niet zo hecht, zodat de literaire kritiek in Vlaanderen zich doorgaans niet alleen sereen maar apathisch gedraagt als het op de promotionele ondersteuning van commerciële successen aankomt. De kritiek in Vlaanderen bekommert zich weinig om het consumptief gedrag van het leespubliek. Zij lijkt minder aan uitgeverspromotie te willen doen. Mede dankzij de commercie is een ‘nieuwe’ literaire tekst in Nederland meer een mediaverschijnsel, in zover dat reputaties, ook en vooral van debutanten, promotioneel opgeklopt worden met het Mensje van Keulen-syndroom tot gevolg (zoals Julien Weverbergh zei), dat wil zeggen dat de val volgt met het tweede boek. | |
[pagina 576]
| |
De literaire kritiek heeft altijd onder meer als functie gehad de produktie en verspreiding van teksten met een amplificatie-effect te begeleiden. Dat betekent geenszins dat een criticus een boek moet aanprijzen en ‘promoten’ alsof het een nieuw merk zeeppoeder gold, zoals Hubert Lampo onlangs zeiGa naar eindnoot17, maar wie recensenten in Nederlandse media geregeld bezig hoort, zou wel gaan denken dat de meesterwerken er niet uit de lucht zijn. Naast de culturele pagina's en de (zo mogelijk wekelijkse) boekenbijlage blijkt vooral de televisie als promotionele versterker te functioneren. Op het IVN-congres in Nijmegen in de zomer van 1985 verzekerde een communicatiedeskundige ons dat er nergens zoveel vergaderd wordt als in Nederland, en dat wie daar rijk wil worden, een vergadercomplex annex bar moet openhouden. De praat- en vergadercultuur is er ongemeen ontwikkeld en Nederlanders geven zich daaraan over met een exhibitionistische openhartigheid die Vlamingen gewoon uit hun lood slaat. Nederlanders hebben dan ook nog de irritante neiging om anderen lastig te vallen met privé-bekentenissen, vooral wanneer zij als ‘de bekende Nederlander’ op het scherm verschijnen. Een opdringerige communicatietrend regeert er het sociale verkeer, ook in de elektronische media. Welnu, ik heb de indruk dat dergelijke psycho- en sociobabbel ook de literaire communicatie in Nederland domineert. Zou het een toeval zijn dat de literaire kritiek zich in Nederland grotendeels heeft teruggetrokken uit de tijdschriften naar de krant en het magazine, terwijl het tijdschrift in Vlaanderen nog altijd meer plaats biedt aan kritische chroniqueurs? Ik vraag me af hoe al die Nederlanders, die onder meer honderdduizend exemplaren van Het verdriet van België gekocht hebben, al die boekenbijlagen en cultuurpagina's verorberen en daarenboven naar die talk-shows op de televisie moeten kijken, ook nog die andere recente dikke boeken van Harry Mulisch, Monika van Paemel, Walter van den Broeck en Oek de Jong gelezen krijgen. Om dat te kunnen doen zou ik, die een professioneel lezer ben, met mijn normale beroepsbezigheden aan mijn werkgever regelmatig een stuk verlof zonder wedde moeten vragen. Ik vrees dat er, vooral in Nederland, een nieuw, postmodern type lezer is ontstaan, een nieuwe deskundige, de expert in tweedehandszaken, de lettré per procuratie, de specialist van het pandjeshuis, kortom, de secundaire lezer die leest van horen zeggen. Hij kan over alles meepraten, incluis meeroddelen, en heeft primair niets gelezen. Dergelijk soort expert is een bedenkelijke spin-off van een communicatiesysteem dat over-informatie en dus des-informatie produceert. De leescultuur is in Nederland zeker stukken groter dan in Vlaanderen; dat zou de overrompelende recensiecultuur in Nederlandse media kunnen verklaren. Maar de verhuizing van de kritiek naar de krant, | |
[pagina 577]
| |
wat als een typisch bijprodukt van de Nederlandse bewustzijnsindustrie gezien kan worden, heeft me dunkt toch een paar kwalijke consequenties.Ga naar eindnoot18 Ik heb het er nu niet zozeer over dat in kranterecensies de gewenste uitvoerigheid of grondigheid van de kritische respons doorgaans ontbreekt, of dat het echt ‘literaire’ aspect van presentatie en oordeel verdrukt wordt in een in hoofdzaak informatief rapport. Ik heb het er vooral over dat de recensent, die meer dan wij soms denken door zijn medium wordt bepaald, zelfs in die zin dat hij met zijn medium wordt geïdentificeerd, meer en meer gedwongen wordt als versterkend doorgeefluik van de publiciteitsslogans van de uitgever op te treden. De criticus als disc-jockey. Jaap Goedegebuure schreef onlangs naar aanleiding van de enquête Overschatting / Onderschatting van het tijdschrift Literatuur: ‘Een debutant loopt tegenwoordig de kans alleen al overschat te worden door de buitensporige aandacht die de media haar of hem schenken.’Ga naar eindnoot19 En als die debutante dan nog fotogeniek is, is zij van het scherm niet weg te slaan. De literaire communicatie lijkt in Nederland in een hectische escalatie van straatrumoer terecht gekomen te zijn. In Vlaanderen is de sfeer zoveel bezadigder en relativerender. Voor één keer dus de ‘Bourgondiërs’ in een afstandelijker rol. Zou de dalende kwaliteit van de Vlaamse literatuur inderdaad voor een deel te wijten zijn aan het feit dat er in Vlaanderen ‘in een vacuüm’ geschreven wordt, zoals Leo Geerts schreef, doordat de kritiek ‘het laat afweten’ en ‘in gebreke blijft’?Ga naar eindnoot20 Natuurlijk staan de Vlamingen commercieel zwakker dan hun grote broer uit het Noorden, en zij zijn wat blij hun boeken in het Noorden uit te kunnen geven, waar dus de Noorderburen rond hun ‘eigen’ produkties wel voor het nodige straatrumoer zorgen. De meeste Vlaamse auteurs die met hun geschriften over de noordergrens willen geraken, blijven afhankelijk van het Nederlandse bedrijf met de Randstad als centrum. In het literaire bedrijf doen zich dus kennelijk dezelfde polaire spanningen tussen convergentie en divergentie, tussen afhankelijkheid en autonomie voor als op het vlak van onze taalkundige relaties. Ook in de sectoren van produktie, distributie, promotie, verkoop, recensie, lectuur, uitlening en dergelijke moet de Vlaamse auteur evenzeer knokken voor zijn ‘eigenheid’ als wat betreft de taal die hij in de slagschaduw van grote broer al of niet kan of wil spreken.
3. Uit wat ik inleidend over de huidige literaire en, breder gezien, culturele relaties tussen Noord en Zuid heb trachten te zeggen, trekken sommigen de allicht realistische, maar in mijn ogen nog altijd een beetje defaitistische conclusie dat wij al onze goede wil en inspanningen ten spijt, op het | |
[pagina 578]
| |
eigenste ogenblik dat wij de Taalunie uitgevonden hebben en operationeel trachten te maken, eigenlijk niet meer over één Nederlandse literatuur kunnen spreken, maar alvast over twee grondig onderscheiden literaire systemen, waarvan de onderbouw, het literaire bedrijf in Noord en Zuid met al de commerciële en mercantiele implicaties van dien, grondig is gaan verschillen. Wij hebben in Vlaanderen inmiddels wel afgeleerd op een paar decimeter boven de grond nog met de grote leuzen te zwaaien. Cultuurpromotie is een zakelijke onderneming die met een groot geloof dat allicht een paar vooroordelen kan verzetten, maar evenzeer met professionele onderlegdheid, vindingrijkheid, vernuft en lef gestuurd moet worden. Maar wij hebben eveneens afgeleerd, ons daarbij door complexen of frustraties te laten remmen. Zoals het zachte water dat de harde steen klein krijgt, zo zei B. Brecht in zijn parabel over Lao Tse, zo vindt kwaliteit, deskundig beleid, haar weg wel. Het zelfvertrouwen groeit. En olie drijft boven, ook boven de rivieren. |
|