Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 131
(1986)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort–
[pagina 626]
| |
Greta Seghers
| |
[pagina 627]
| |
- hoewel niet ideaal - dan toch maar de sleutel op zak heeft voor een nieuw paradijs, een wedergeboorte. En juist dat maakt hem in de ogen van elke, maar vooral van de debuterende schrijver uniek. De heilige eenhoorn in het woud van de literatuur. (Wereldvermaard intussen is de weigering in 1912 van A la recherche du temps perdu door Gallimard. Voor de verantwoordelijkheid ervan tekende André Gide, zelf een schrijver. Zijn weigering berustte - het pakje met het manuscript had hij zelfs niet opengemaakt - louter en alleen op zijn antipathie voor de persoon van Marcel Proust, die hij ooit in een Parijs' salon had ontmoet. Gides minne motivatie: ‘Notre maison publie des oeuvres sérieuses. Il est hors de question qu'elle puisse éditer une chose comme celle-ci, qui est de la littérature de dandy.’) Nuchter bekeken is de uitgever alleen maar een tussenpersoon, een verbindingsman/vrouw tussen de schrijver en de lezer. Maar we weten intussen wel beter: elke uitgever-schrijversrelatie is er fundamenteel een van macht, waarbij een simpel ja of neen van die uitgever de volslagen weerloze schrijver met één pennetrek al dan niet monddood maakt. Je zou voor minder iemand met bovenaardse distinctieven omhangen! Dat is trouwens de humus waarin zijn afhankelijkheid en vaak ook zijn adoratie wortelt. (Is dit syndroom trouwens al geregistreerd?) Alleszins in mijn geval. Dergelijke schrijvers zijn, vooral in de beginfase, als kneedbare was in de handen van de uitgever. En daar kan occasioneel misschien wel eens iets goeds, maar meestal toch niet veel anders dan pure ellende uit voortkomen. Achteraf, nu het allemaal zoveel doorzichtiger, overzichtelijker en manipuleerbaarder lijkt, kan ik mezelf wel voor de kop slaan vanwege een dergelijk flagrant gebrek aan inzicht en gezond verstand in illo tempore. Nochtans maak ik me sterk dat ontelbare, ook zoveel bedachtzamer auteurs dan ik, het er niet beter hebben afgebracht: ook deze worsteling hoort nu eenmaal bij de groeipijnen van de schrijver. Nemen we, als proef op de som, gewoon de enkele boeken die ik momenteel lees, nl. Van alles het middelpunt. Over leven en werk van Carry van Bruggen (door Ruth Wolf) en Montauk van Max Frisch. Rekening houdend met het hartstochtelijke temperament van Carry van Bruggen, zal het ons wellicht niet al te zeer verbazen dat deze schrijfster, alleen al in de loop van haar schrijverscarrière, niet minder dan acht verschillende uitgevers heeft gehad. In Montauk, een dagboekachtige vertelling, heeft Frisch het over zijn ‘voormalige uitgever’. En nog in dezelfde vertelling maar nu over de dichteres Ingeborg Bachmann: ‘Ze tekent met een verstrooid gezicht een contract dat de uitgever weinig tot eer strekt.’ Zakelijk inzicht, we weten het, is niet de sterkste zijde van de kunstenaar. | |
[pagina 628]
| |
Ruim een jaar geleden vroeg de Franse krant Libération aan een keur van schrijvers over heel de wereld verspreid, naar hun motivatie, het waarom van hun schrijven. Evenzo deed enige tijd later het BRT-team van ‘Wie schrijft die blijft’. Als je 't mij vraagt, zou men deze enquête best nog eens kunnen overdoen maar dan met de hamvraag: wie is er zijn/haar eerste uitgever mettertijd trouw gebleven en waarom/niet? Niet alleen zijn de antwoorden op deze vraag zoveel beter controleerbaar dan op de eerste, nu al weet ik hoe de verhoudingen zullen liggen. Bij de weinige uitgevervaste auteurs tref je dan ook nog die aan die terzelfder tijd hun eigen uitgever zijn, bijvoorbeeld Virginia Woolf (de Hogarth Press), of een Maurice Gilliams, die met de accuratesse van een diamantslijper tot het midden van de jaren dertig zijn eigen werk kon zetten in zijn vaders eigen drukkerij. Zij zijn de zeldzame koningen en koninginnen onder de schrijvers. Hun artistieke voldoening moet soms grenzeloos zijn geweest. En hun macht. Zoals bijvoorbeeld in het geval van Virginia Woolf, die het zich zelfs permitteren kon een roman als Ulysses van James Joyce te weigeren. Ik vrees dat er momenteel nog maar één soort schrijver aan het adoratiesyndroom ontsnapt: hij of zij die met de pen, het liefst in één klap, grof geld wil verdienen: de Jan Cremers, de Xaviera Hollanders. Wie meent dat ik daar denigrerend over denk heeft het mis, alleen hun literaire maatstaven, of beter: hun gebrek aan literaire maatstaven, maakt hen voor mij volkomen oninteressant. Het ogenblik is aangebroken om in concreto te vertellen over mijn, tot nu toe, eigen ervaringen met uitgevers. Ik doe het ongaarne want het wordt hoe dan ook een pijnlijk relaas. Maar ook hier is het wellicht beter het mes in de beurse plek te zetten. Eigenlijk ging het fout van bij het begin: de keuze van mijn eerste uitgeverij (Orion) was nauwelijks een keuze en dat komt op mijn debetzijde, van niemand anders. Verzachtende omstandigheid: het enige wat telt voor een debutant - ook voor mij in die tijd - is uitgegeven worden tout court. To be or not to be. Een lijdensweg van meestal meer dan veertien staties. Daarenboven, van de indirecte gevolgen van die keuze is hij of zij meestal onwetend. (Zeldzaam trouwens de uitgever te onzent die er ook later aan denkt open kaart te spelen met zijn auteurs.) Of hij/zij zou zelf connecties moeten hebben in de uitgeverswereld. Het Jos Vandeloo-type. Ik daarentegen had het geluk een streekgenootkunstenaar aan te treffen (Anton van Wilderode) die zich niet alleen over mijn premature teksten heen boog maar er ook nog zijn eigen, toenmalige uitgever, namelijk Jan François op attendeerde. De fout van de meeste debutanten (weerom sluit ik mezelf niet uit) is dat - omdat ze het gevoel hebben al hun energie in hun creatie te hebben gestopt - ze ook nog me- | |
[pagina 629]
| |
nen dat de zaak daarmee rond is. De naïviteit van de beginneling die weigert in te zien dat vanaf dan zijn intiemste gedachten en gevoelens gemeengoed én commercieel produkt zijn geworden. En dat ook deze laatste fase niet minder aandacht en accuratesse verdient dan de conceptie van het werk zelf. Ik pleit dus schuldig. Hoofdzakelijk omdat ik mijn eigen artistieke kunnen niet op zijn juiste waarde heb durven schatten: de consequenties en verantwoordelijkheid daarvan. Dat ik in feite mijn licht onder de korenmaat heb gezet. Terecht wordt over die lui in de bijbel met koele afstandelijkheid geoordeeld. Maar veel tijd om daarover na te denken had ik niet. Op mij kwam vanzelf een uitgever (Jan François) af en die leek inderdaad door de goden gezonden: waar mijn omgeving geen blijf mee wist, bleek nu niet alleen getolereerd maar was zelfs bewonderenswaardig materiaal voor een boek. Ik werd, niets meer niets minder, in één klap gelegitimeerd. Van dood terug levend. We zeiden het al: de ideale uitgever bestaat niet, maar er zijn er wel die dat ideaal min of meer benaderen. Het mooiste voorbeeld is wellicht de legendarische Maxwell Perkins, uitgever van onder meer Scott Fitzgerald en Ernest Hemingway. Over welke kwaliteiten die bij-benadering-ideale uitgever dan wel beschikt? De allereerste voorwaarde is dat hij een open geest heeft, tolerant is, dat hij niet alleen beroepshalve van literatuur houdt, dat hij bijgevolg belezen is - vanzelfsprekend, zou je denken, maar het worden onderhand witte raven - met andere woorden dat hij cultuur, stijl heeft. Secundo: dat hij bekend is met, en vooral begrip heeft voor de geaardheid van het artistieke temperament. Maar dat hij zelf vrij is van de grillige fratsen ervan. Hij zal in de contacten met zijn auteurs een rots van stabiliteit zijn. Zijn privé-zorgen hoort hij thuis te laten. Het allerergste in dit geval is een gefrustreerde gemankeerde schrijver als uitgever, want die durft wel eens last hebben van rancuneuze oprispingen. Tertio: dat hij beschikt over zakelijk talent, met andere woorden dat hij een goede neus heeft voor wat literair belangrijk is, dat hij een manuscript op zijn juiste waarde kan evalueren. (Hoeveel kortzichtige uitgevers heeft bijvoorbeeld een prachtboek als Een samenzwering van idioten van John Kennedy Toole er niet over moeten doen om, zeven jaar na de zelfmoord van de ontmoedigde schrijver, via diens moeder uiteindelijk bij Walker Percy terecht te komen, die er meteen het meesterwerk in herkende?) Dat hij risico's durft nemen maar terzelfder tijd ook de grenzen ervan kent. Dat hij oog heeft voor de evolutie in het boekenvak. Kortom, dat hij zijn stiel kent. En last but not least: dat hij in zijn schrijvers gelooft, dat hij onvoorwaardelijk achter hen staat. Kortom, dat hij een vriend is. Negatief voorbeeld: Simon Vestdijk, auteur van een bijna onoverzichtelijke berg boeken, bekende niet | |
[pagina 630]
| |
lang voor zijn dood nog altijd bang te zijn voor zijn uitgever. Ik daarentegen had nogmaals het geluk dat er een uitgever (Jan François) op me af kwam die veel van bovengenoemde kwaliteiten in zich verenigde, die het bovendien aandurfde me te laten debuteren met een uitermate eigengereide roman als Afkeer van Faulkner. Mijn geluk, mijn euforie uit die tijd had inderdaad alles van een renaissance. De ontgoocheling, de kater kwam echter kort nadien. Toen ik ervaarde dat vanaf het ondertekenen van het contract de bureaucraten het hadden overgenomen. Het gebrek aan coördinatie. Het interregnum van de centen. Vlaanderen op zijn armst en op zijn smalst. Een land, een cultuur krijgt niet alleen de schrijvers maar ook de uitgeverijen die het verdient. De Vlaamse ziekte: het ontbreken van visie, van samenhang, van harmonie. Het altijd klein en pietepeuterig zien. Nooit de grote krachtlijnen maar omwegen en omweggetjes en altijd te laat en hopeloos achterop komen. Le virus flamand, c'est l'ignorance, zei Teirlinck op zijn sterfbed. Jammer genoeg is daar nog weinig aan veranderd. Concreet in mijn geval betekende dat het totaal ontbreken van informatie en begeleiding bij het tot stand komen van de bijna vierhonderd bladzijden tellende roman. Niks geen editing, niks geen corrector: een eerste versie, een eerste proef en meteen definitief. Wat de lezer in handen kreeg was in alle opzichten een kladwerk. Met de jaren stijgt nog mijn ontsteltenis om wat, mits een goede aanpak, mits dialoog met de in uitgeversaangelegenheden volslagen onwetende debutant, een heel goed boek had kunnen worden. In 1983, de lezer weet het, ging Orion, een van de laatste authentiek-Vlaamse uitgeverijen failliet. Ik had er intussen een tweede roman en ook het belangrijker Het blauwe meisje uitgegeven. Dit laatste werk kreeg niet alleen een goede pers maar ging, alle verhoudingen in acht genomen, aardig over de toonbank. Er zijn boeken die een schrijver definitief profileren. Een goede uitgever ziet dat, speelt daar soepel op in, in zijn belang en in dat van de schrijver. Echter niet de Vlaamse uitgeverij, die heeft neteliger preoccupaties. Hoe dan ook, het geeft een bijzonder naar gevoel zijn werk onder de vendu-hamer te weten. Ik ben in elk geval niet wezen kijken. Uit een recente aan mij gerichte brief van Jozef DeleuGa naar eindnoot1: ‘In het Orion-fonds hebben altijd goeie boeken gezeten, van voortreffelijke auteurs. De uitgeverij echter werd niet gerund zoals dat nu eenmaal in een beschaafd land gebruikelijk is... Ze werd op zijn Vlaamse gesleten, met goede bedoelingen. Dus ging ze failliet! Wie was er de dupe? Uiteraard de schuldeisers; maar in de eerste plaats de schrijvers, de naïeve creatievelingen, die van toeten noch blazen weten en hun in dure eenzaamheid geproduceerde werk verkwanseld zien bij De Slegte.’ | |
[pagina 631]
| |
Over de manier waarop ik vervolgens bij Standaard Uitgeverij ben binnengeloodst, heb ik uitvoerig verteld in ‘Brief in een fles, in zee geworpen voor Jeroen Brouwers’.Ga naar eindnoot2 (Zonder beïnvloeding had ik beslist voor Manteau gekozen. Nog altijd dacht ik niet aan een Nederlandse uitgever.) Deze uitgeverij kocht mijn twee titels op uit het faillissement en verzorgde een herziene, zoveel professioneler uitgegeven herdruk van Het blauwe meisje, nadat ze eerst, op dezelfde professionele wijze, Ontregeling en misverstand had uitgegeven. Ik kreeg warempel fiducie in de Vlaamse uitgeverij. Niet voor lang echter: Standaard Uitgeverij gaat niet aan vlijt maar aan ondoordacht, schatten opslokkend personeels(on)beleid ten onder. Toen ik met deze uitgeverij scheep ging - ook nu had ze een ‘gezicht’ nl. dat van Roger Binnemans, weerom een man die veel van bovengenoemde kwaliteiten in zich verenigde - had ik enkele voorwaarden voorop gesteld waarbij, na mijn nare ervaringen bij Orion, stabiliteit in de begeleiding van mijn werk bovenaan stond. Vlaanderen en schone beloftes. Na ettelijke dramatische reorganisaties vierde daar een dergelijk cynisme hoogtij - ook binnen de uitgeverij had men het over Kafkaiaanse toestanden! - dat al de energie, bestemd voor het goed runnen van het bedrijf, grotendeels werd opgeslokt door het (voornamelijk financiële) redden van het vege lijf. Dupe: de ‘naïeve creatievelingen’ die zelfs in de collectieve uitbuiting kwetsbare eenlingen bleven. (Na de Standaardbrand van augustus '85 - een willige zondebok - ‘mochten’ sommige Standaardauteurs de rechten van hun eigen boeken afkopen!) Ik bespaar de lezer verdere concrete details, niet alleen omdat het onderhand een hele waslijst is maar vooral omdat ik me schaam over het gebrek aan menselijkheid, laat staan over het gebrek aan stijl. Ik weet nu - wie de bewijzen wil mag ze bij mij komen halen - dat ik regelrecht belogen en bedrogen ben! Voor de Vlaamse uitgeverij blijkt een contract slechts van één kant te werken, die van het eigen voordeel. Ik weet dat ik mij tot tweemaal toe door een Vlaamse uitgeverij heb laten inpikken vanuit een overjarige Vlaamse impuls. Ik weet nu dat het de Vlaamse zaak zoveel meer dient een Vlaams boek goed te laten uitgeven buiten Vlaanderen dan datzelfde Vlaamse boek slecht te laten verschijnen in Vlaanderen zelf. Nee, ik ben niet zo naïef te denken dat het met name in Nederland meteen de ideale toestand is: zoiets als het regelrechte stappen van de hel in de hemel. Zelfs voor Dante was er de omweg via het vagevuur. We noemden reeds het negatieve voorbeeld van Carry van Bruggen en in mindere mate, en dichter bij ons, dat van Simon Vestdijk. Met recht maakten we onderscheid tussen de persoon van de uitgever, meestal de man, soms de vrouw die in de contacten met de auteurs van het fonds, het ‘gezicht’, de stijl van de uit- | |
[pagina 632]
| |
geverij bepaalt, en het onontwarbare kluwen van het management daarachter. Met name dat management is in Nederland zoveel beter dan in Vlaanderen. Daar bestaat wel zoiets als coördinatie in het boekenvak. Is het trouwens niet frappant dat de Vlaamse auteurs, eens binnengehaald door Nederlandse uitgeverijen, merkwaardig honkvast bleken/blijken te zijn? (Zie bijv. Boon, Claus, Deleu, Lampo, Michiels, Pleysier, Van Paemel, Van Vliet.) Een stabiliteit die én de schrijver, én de uitgever ten goede komt. Ik onderhand weet wat de som is van de Vlaamse uitgeverijen: een faillissement, een fusie, een brand en wat er aan andere ellende nog allemaal uit de lucht kan komen vallen. Ik onderhand weet wat de Vlaamse uitgeverij waard is: geween en tandengeknars. Of zoals Ludo Simons het op bedaarder maar niet minder mis te verstane wijze concludeerde ter afsluiting van het eerste deel over de geschiedenis van de Vlaamse uitgeverijenGa naar eindnoot3: ‘De onloochenbare opgang van het boek in Vlaanderen naar het einde van de negentiende eeuw toe heeft [...] nog lang niet geleid tot een situatie die de Vlaamse auteurs in staat stelt zich als vanzelfsprekend en met gerust gemoed tot uitgevers in eigen land te wenden. Ofwel hapert er wat aan de technische verzorging van het boek, ofwel aan de distributie ervan over het hele taalgebied, ofwel aan de honorering van de auteur - essentialia, die in een land met de traditie van bijvoorbeeld Nederland tot de vanzelfsprekendheden behoren. De hele twintigste eeuw door blijft deze spanningsverhouding tussen Noord en Zuid bestaan; tot het midden van de jaren '60 ziet het ernaar uit alsof het evenwicht héél langzaam maar zeker groeiende is, vanaf 1965 komt de terugslag: de ene Vlaamse uitgeverij na de andere wordt door Nederlandse concerns opgeslokt (Manteau, Van In, Heideland-Orbis, Standaard, Story-Scientia...) of legt er het bijltje bij neer (Buschmann, Ontwikkeling, Lotus, Orbis en Orion...).’ In een recente lezing te Antwerpen (maart '86) klaagde Simons eveneens het onbeleid op hoger niveau aan: ‘Wij hebben in ons land geen politiek van het boek. Een tiental jaren geleden hebben wij enkele “aanzetten” gekend, bijvoorbeeld toen minister De Backer de Commissie van het Boek oprichtte, maar die commissie is in de mist der tijden verdwenen. Sindsdien is er een onbeleid geweest.’ En verder nog: ‘In de jaren zestig en zeventig kwamen wij in het “tijdperk van de twee FF”: fusies en faillissementen [...] De beloften waarmee de grote fusies werden verguld, zijn niet uitgekomen. Tegenover de FF-gevolgen is de overheid tekortgeschoten. Zij is er zelfs niet in geslaagd in de twintig jaar dat er over de reproduktierechten wordt gesproken, een houding tegenover dit probleem te formuleren.’Ga naar eindnoot4 En daarmee is de cirkel van het Grote Onbeleid rond. Hoe groot is de onmacht van de Vlaamse schrijver? - J'accuse. | |
[pagina 633]
| |
Hoe lang nog blijft hij lijdzaam toezien? - J'accuse. Hoe lang nog blijven we ons permitteren te klungelen? - J'accuse. Terwijl ik dit artikel schrijf (eind april, begin mei) rommelt het niet weinig in de Vlaamse uitgeverswereld. Zetten we het even (en voorlopig) op een rijtje. Angèle Manteau verlaat Elsevier en keert terug naar de eertijds door haarzelf opgerichte uitgeverij. De door Manteau ontslagen Julien Weverbergh sticht - met in zijn kielzog het gros van zijn auteurs - uitgeverij Houtekiet (Combo). Het is beslist niet zonder betekenis dat de nieuwe naam refereert aan de van vitaliteit barstende protagonist uit Walschaps belangrijkste roman. Intussen roept de Vlaamse drukker Frans Smits een, eveneens in Antwerpen gevestigde, algemene artistieke uitgeverij in het leven: Den Gulden Engel. Roger Binnemans verlaat Standaard Uitgeverij voor Hadewych (Combo), met Weverbergh een tandem vormend onder dezelfde directeur (Wim Hazeu). De sedert een kwarteeuw bestaande Leuvense uitgeverij Acco neemt in Nederland een bestaand maatschappijkritisch fonds over (De Horstink, Amersfoort) en sticht een nieuwe firma: de B.V. Akademische uitgeverij Amersfoort. Uitgever Van Gompel: ‘In onze sector hebben wij al een hele tijd bewezen dat het voor Vlaamse uitgevers wel degelijk mogelijk is om de Nederlandse consument te bereiken. Men moet er wel moeite voor doen, de markt goed bestuderen en vanzelfsprekend degelijk materiaal leveren. Via mailings, tentoonstellingen en bezoeken hebben wij een weg naar het Nederlandse publiek gevonden. De klanten uit het Noorden koesteren helemaal geen bezwaar tegen Vlaamse uitgaven, integendeel. Als die uitgaven maar goed zijn. En niet te prijzig.’Ga naar eindnoot5 Een visie die merkwaardig overeenstemt met wat ik in boven geciteerde brief van Jozef Deleu las: ‘We moeten bidden - als dat nog kan! - voor een paar goeie, levenskrachtige en creatieve Vlaamse uitgevers, die zich roekeloos op de Nederlandse markt storten en die de weldoende concurrentie aandurven.’ Schijnt er dan toch enig licht door de duisternis? |
|