Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 131
(1986)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort–
[pagina 746]
| |
Edmond Ottevaere
| |
[pagina 747]
| |
westers aandoend vervreemdingsproces, iets wat ook geldt voor de hoofdfiguur uit Christoph HeinsGa naar eindnoot+ Drachenblut (DWB, sept. 1984). In Günter de Bruyns Neue Herrlichkeit (DWB, maart 1986) wordt binnen het kader van een love-story aangetoond hoe de individuele verlangens en privé-situatie van zijn antiheld dienen te worden ondergeschikt aan de door de socialistische staat gestelde verwachtingen of beter gezegd verplichtingen.
In een tweede roman, Horns Ende, die reeds in het Westen verscheen maar ook in de DDR is aangekondigd, legt Christoph Hein op verrassende wijze de vinger op zere plekken. Hij durft de weg in het verleden teruggaan en taboes doorbreken. Zijn hoofdfiguur wordt brokstukgewijs tot leven gewekt langs herinneringen, bedenkingen en monologische reflecties die hij a.h.w. weet los te weken bij een vijftal uiteenlopende personages: ouderen die de nazitijd hebben gekend, jongeren die boren naar het nabije en het verre verleden en een puber die nauwelijks iets afweet van het Duitsland waar hij is opgegroeid. Vanuit deze, hun ervarings- en gedachtenwereld, verschillend gekleurd door hun al dan niet vertrouwd zijn met het historisch verleden, geeft Hein ons een doorsnee van de DDR-realiteit. Er is de huidige actuele situatie, het verleden of de concrete, van 1957 daterende gebeurtenissen en het nog verdere naziverleden. Intrigerend voorval is de zelfmoord van Horn. Het blijkt dat hij om zijn toenmalige revisionistische instelling door de partij werd verplaatst naar een onbenullig stadje, waar hij conservator van het museum werd. Het verleden en de partij die hem blijven vervolgen samen met de hetze van een jaloerse tegenspeler, drijven hem in de dood. Horns dood, waarmee de lezer vrij vroeg wordt geconfronteerd door toedoen van het jongentje Thomas, dat de man opgehangen heeft aangetroffen in een bosje, wordt in zijn oorzaken weerkaatst en geduid door het prisma van de figuren die tevens elk een brok kritisch maatschappijbeeld weerspiegelen. Langs de alternatief aan het woord komende figuren krijgt niet zozeer de zonderlinge en eigengereide Horn reliëf. Langs een illustratief fait divers, Horns dood, en langs de interpretatieve belichting ervan door de figuren wordt de complexe toestand en atmosfeer van het andere Duitsland ontmaskerd: een wereld van ideologisch immobilisme waarin moeizaam wordt gezocht naar een menselijker socialisme en waar moed, idealisme en openheid het vaak moeten afleggen tegen wantrouwen, intimidatie, verklikking en opportunisme. Zonder een direct oorzakelijk verband wordt b.v. Horns dood gekoppeld aan het wegblijven van de zigeuners. De auteur laat oudere bewoners herinneringen ophalen aan de tijd toen de zigeuners zomaar niet konden rondzwerven naar believen en toen er nog orde heerste... In Heins roman wordt niets toegedekt of verguld, wel | |
[pagina 748]
| |
een en ander onthuld. Een werk dat wellicht het inzicht helpt op gang brengen dat men in de DDR al te lang de ogen heeft gesloten voor het nazistische én het niet-vlekkeloze socialistische verleden.
Al is Erich LoestGa naar eindnoot+ in 1981 naar het Westen gekomen, toch zit hij literair gezien nog met heel wat vezels vast aan dat land waar hij om reden van ‘contrarerevolutionaire groepsvorming’ tot zeven jaar opsluiting werd veroordeeld. Belangrijke werken van hem zijn Der vierte Zensor, inside informatie over de keuken van de literaire censuur waarmee hij te maken had n.a.v. zijn werk Es geht seinen Gang oder Mühen in unserer Ebene (1978), de nog in de DDR verschenen Karl May-biografie, Swallow, mein wackerer Mustang en Durch die Erde ein Riss, waarin hij een beeld schetst van de DDR in de jaren vijftig en ook ingaat op zijn gevangenschap in Bautzen. In Zwiebelmuster voelt Hans Georg Haas, een niet al te succesrijk auteur en trouw partijlid, zich enigszins geremd in zijn drang naar persoonlijke ontplooiing. Hij droomt van de westerse vrijheid en van een reis naar het buitenland. En al wordt die toelating slechts aan belangrijke auteurs gegeven, toch vraagt hij de zo begeerde vergunning aan die hem in staat moet stellen ter plaatse de nodige bronnen te raadplegen voor een nieuw werk. Maar lang en vermoeiend is de weg door het Kafkaiaanse labyrint van ambtenaren en papieren. En wanneer het blijkbaar voor elkaar is, loopt alles vast. De ontgoochelde Haas heeft een tweede ijzer in het vuur, enkele (in de roman ingelaste) fragmenten over het kolonelsregime in Griekenland, waarbij een verzetsman naar München vlucht. Hij mag niet naar Griekenland, wel even naar München. De toch wel ietwat uit zijn psychisch evenwicht gebrachte Haas zakt echter op het perron in elkaar. In het ziekenhuis wordt een ‘Auslandstrauma’ vastgesteld. Haas zal het allemaal overleven maar vrede (moeten) nemen met het schrijven van een werk over het porselein van Meissen... Andermaal een roman over de DDR-vrijheid, waarin wel en wee van een maatschappij gestalte krijgt, ook in de nevenhandelingen. Er is een voor ‘die Reinheit der Luft’(!) demonstrerende dochter die tot overmaat van ramp verliefd wordt op een geschaduwde Nederlander, en een zoon die als soldaat en fotograaf voor moeilijkheden zorgt. Loest oefent kritiek op allerlei machtsmisbruik en vormen van corruptie en tekent langs ingewikkelde gebeurtenissen en individuele spanningsrelaties een stuk politiek verleden van de DDR, waarbij interne afrekeningen en manipulaties aan het licht komen. Het wordt duidelijk dat ‘jeder, der sich in den fünfziger und sechziger Jahren politisch ganz vorn gearbeitet hat, seine Leiche im Keller hat’ en dat er vergissingen zijn begaan en misstanden zijn ge- | |
[pagina 749]
| |
groeid. Kurkdroog stelt Loest vast: ‘Wir alle tragen schuld, wo fängt die Schuld des einzelnen an und wo hört die Schuld der Partei und des Staates auf?’ Zijn werk is geschreven in een trefzekere, realistische taal en vertoont een originele en directe levensechtheid die plastisch gestalte krijgt.
Ook in de Bundsrepubliek pogen sommige auteurs langs het fictieve romanverhaal door te stoten tot de historische werkelijkheid van het nog steeds niet verteerde verleden, zoals Kempowski aan de hand van de gereconstrueerde exemplarische familie de Duitse kleinburger natekent die zich in zijn politieke onvolwassenheid en naïeve onverschilligheid even dom als onbewust op sleeptouw liet nemen, zo probeert ook Peter HärtlingGa naar eindnoot+ aspecten van het recente historische verleden bezwerend te evoceren langs de voor hem typische figuur van een niet direct geëngageerde, aarzelende outsider en antiheld die eerder observerend aan de rand van het tijdsgebeuren staat zonder er ten volle aan deel te nemen. Zo wordt in Nachgetragene Liebe de voor de auteur ook therapeutische zoektocht naar de vaderfiguur tevens de weerkaatsing van een tijdsbeeld waarin de vader als tweeslachtige, opportunistische meeloper-nazi gestalte krijgt. Felix Guttmann, hoofdfiguur van de gelijknamige roman, is een eerder schimmig gehouden figuur die vanuit een bijna schizofrene situatie zichzelf en zijn tijd slechts vaag als in een spiegelbeeld beleeft, meeleeft en erkent. De in 1906 in een gegoede joodse familie opgroeiende, tengere en gevoelige jongen, die niet toevallig onderduikt in Kurt Pinthus' Menschheitsdämmerung, zal advocaat worden en uiteindelijk slechts op het nippertje zijn land verlaten. In het hoofdzakelijk auctorieel en chronologisch nagetekende verhaal keert hij een tiental jaar later terug. Even toevallig als brutaal komt hij om. In gedachten verzonken loopt hij tegen een tram aan en sterft. Belangrijk zijn hier vooral de milieuschilderingen, o.a. van het oude Breslau van voor de Eerste Wereldoorlog en de latere ontmoetingen en discussies van Felix met een groepje jonge linkse intellectuelen die op schokkende wijze worden geconfronteerd met de woelige jaren van de Weimar-republiek en het opkomende nazisme. Langs de vele op hem afstormende gebeurtenissen, de politieke maar ook cultureel-artistieke waar hij met zijn vrienden actief aan deel neemt, weet Härtling zijn figuur psychologisch uit te diepen als een piekerende, intellectualistisch-kritische, idealistische en besluiteloze Hamlet-figuur die onmachtig is te kiezen, noch voor de linkse ideeën van zijn vrienden, noch voor Mirjam, met wie hij in een voortdurende spanningsrelatie leeft. Tegenover deze ietwat halfslachtige figuur fixeert Härtling des te sterker de historische realiteit en het tijdsklimaat die een klankbord worden voor zijn figuren. Een tijds- | |
[pagina 750]
| |
panorama wordt opgetrokken langs de kinder- en schooljaren van Felix, langs een verrassende ontmoeting in een privé-club, een verkapte naziorganisatie. Er is de Kapp-putsch, de moord op Rosa Luxemburg, Liebknecht en Rathenau, maar ook het frivool-libertijnse bohémienmilieu in het dolle Berlijn van Brechts Dreigroschenoper, van Die Weltbühne en van het Romanische Café. Het zijn zovele episodisch-scenische situatieschetsen waarmee Härtling zijn tijdsmozaïek opbouwt. Een boeiend en overtuigend werk!
Het oeuvre van de vorig jaar overleden Heinrich BöllGa naar eindnoot+ is één constante moreel-geëngageerde confrontatie geweest met het ideologische en socio-politieke tijdslandschap waarin hij leefde en werkte. Een criticus roemde hem terecht als de ‘praeceptor Germaniae’, als dé ‘Kritiker am Leibe der Zeit’. Hij was allergisch en argwanend tegenover elke vorm van macht, omdat hij maar al te goed wist dat macht gecorrumpeerd wordt tot machtsmisbruik. Zoals zijn vele bekende outsiderfiguren, stomme getuigen van onmacht wier protest niet wordt gehoord, verheft Böll in Frauen vor Flusslandschaft, een postume roman die niet zijn beste is geworden, zijn manende stem. Tegenover elkaar geplaatst worden in deze ‘Roman in Dialogen und Selbstgesprächen’ een reeks mannen en vrouwen uit het politieke machtscentrum Bonn. In elf scenische dialogen en één monoloog onthullen deze politici, bankiers en industriëlen, hun vrouwen en maîtresses, elkaars heden en verleden dat bezwaard is met allerlei affaires en schandalen. De veelal gebruikte dialoogvorm die nuancerende en psychologiserende karaktertekening uitsluit en de auteur verplicht informatie over zijn figuren mee te delen door zijn figuren zelf of in de vorm van ingebouwde reflecties, werkt af en toe storend. En er is het clichékarakter van de soms grotesk overtrokken, karikaturaal-onwezenlijke figuren dat me lijkt voort te spruiten uit het feit dat Böll vermoedelijk gestalte heeft willen geven aan een ietwat a priori vooropgezette gedemoniseerde wereld; een wereld van machtswellust, machiavellisme, corruptie en valsheid. Nogal schematisch is tevens de opstelling van goeden en kwaden. Tegenover de oudere, huichelachtige vooroorlogse generatie staat de jongere als incarnatie van het goede, althans in potentie. Tegenover de meestal negatief afgeschilderde mannen staan de vrouwen die als decoratief aanhangsel van hun man figureren en functioneren in het kader van diens aspiraties, als ze al niet seksueel worden uitgebuit. Ondanks hun vaak turbulent verleden zijn ze eerder met edele bedoelingen bezield en worden ze al dan niet verhinderde ‘Aussteiger’. Een van hen verkiest ‘lieber in Nicaragua zu sterben als hier zu leben’. Een andere dame, getraumatiseerd en ontsteld door | |
[pagina 751]
| |
de verdoezeling en verdraaiing van gebeurtenissen bij de inval van de Russen, belandt in een elitaire psychiatrische inrichting waar op Orwelliaanse wijze haar herinneringen worden gecorrigeerd. Zij pleegt zelfmoord. De meeste figuren die vanuit de onderste lagen de top van de ladder hebben bereikt, vertonen heimwee naar hun onbedorven proletarische oorsprong. De meesten hebben tevergeefs gepoogd hun naziverleden uit te wissen of te verdringen. Minister Pulanski kent een roemloze afgang. Naar aanleiding van een bezoek reconstrueert Ernst Grobsch, zijn ondergeschikte ghostwriter en rivaal die met weerzin diens kiespropaganda leidde (‘Ich bog die krummen Ecken seines Lebens zurecht’), zijn leven in een lange monoloog. Deze rake illustratie van media-manipulatie eindigt met een telefoongesprek. Pulanski moet aftreden: ‘Die Polen haben es geschafft was wir nicht geschafft haben.’ Zijn verleden heeft hem ingehaald. Hij wordt het slachtoffer van een hartaanval. Dat er in deze elitaire Bonnse kringen welhaast niets anders dan ‘Edel-Schweine’ rondlopen, die cynisch pokeren om macht en aanzien, en anderzijds als antipodes een paar weerloze protestfiguren ronddwalen, zal wel niet aan de realiteit beantwoorden. Belangrijk in deze gereconstrueerde wereld met zijn soms bizarre figuren is de Böll-denkwereld die ervan aan de basis ligt; die van een teder revolutionair die iets wilde veranderen in mens en maatschappij en schreef van uit zijn lijden om het schrijnende gebrek aan menselijkheid dat hij steeds weer ontdekte in de arrogantie van de macht, in de kreupele en onrechtvaardige democratie met haar weggemoffelde verleden en haar schijnheilige moraal. Aan zijn thans afgesloten oeuvre, dat zowel panoramisch als in zijn dieptestructuur een lange periode naoorlogse werkelijkheid heeft omwoeld en doorgelicht, kan men niet meer voorbij. Het blijft spreken met indringende stem.
Siegfried LenzGa naar eindnoot+ en Günter GrassGa naar eindnoot+ zijn eveneens auteurs die schrijven vanuit een sterke betrokkenheid met wat rondom hen gebeurt. Zowel voor Lenz, die uit Masuren stamt, als voor Grass, die zijn jeugd in Danzig doorbracht, blijft het land van oorsprong, zij het dan op de achtergrond, steeds als duidelijke componente aanwezig in hun werk. Lenz is eerder een plastisch-realistisch beschrijvend auteur, terwijl Grass, die zich graag laat drijven op zijn exuberant woekerende fantasie, zijn werk uitbouwt tot een groots realistisch-surrealistisch tafereel van verhalen en verbeeldingen met symbolisch verwijzende geladenheid. Centrale figuur in Exerzierplats is Zeller, eigenaar van een belangrijke boomkwekerij, die eigenlijk slechts onrechtstreeks, namelijk langs de mijmerend-recapitulerende ik-figuur Bruno reliëf krijgt. Heden en verle- | |
[pagina 752]
| |
den worden opgehaald en met elkaar verstrengeld. Het blijkt dat de kinderen van Zeller een poging hebben ondernomen om hun vader onmondig te laten verklaren omdat hij een derde van zijn bezit aan zijn trouwe knecht Bruno heeft overgemaakt. Gemoedelijk vertellend ontrolt Lenz de levensweg van Zeller en de vriendschappelijke relatie tussen hem en zijn knecht, die ontstond toen de uit Oost-Pruisen vluchtende Zeller de jonge Bruno, toen nog een kind, tot tweemaal toe van de dood wist te redden. Samen met Bruno heeft hij als bezitsloze ontheemde de boomkwekerij uit de grond gestampt en wel op een plaats die vroeger een oefenterrein van het leger was. Gedurende al die jaren werd de wederzijdse vriendschap, steunend op bewondering en respect voor elkaars kwaliteiten, steeds hechter. Twee grondthema's worden duidelijk. Lenz die handig inspeelt op de actualiteit, namelijk de ‘groene’ problematiek, wil met de transformatie van het vroegere oefenterrein in een bloeiende boomkwekerij duidelijk verwijzen naar de schepping van een pacifistische nieuwe wereld, het letterlijk in cultuur brengen van een vroeger steriele brok land die ooit een schakel was in het destructieve oorlogsproces. Anderzijds biedt de antagonistische opstelling van Bruno en de erfgenamen van Zeller de auteur de gelegenheid zich te buigen over de vraag naar de essentie en de zin van het verwerven van bezit. Lenz werkt het conflict niet uit. Bruno, de goedhartige, anti-intellectualistische, ongecompliceerde, aan zijn meester verknochte en met de aarde vergroeide natuurmens, is niet gelukkig met de schenking. Hij maakt zich zorgen over de spanningen tussen zijn baas en diens familie maar ook over eigen geborgenheid. Niettemin zal hij zich terugtrekken in de hoop dat alles weer goed wordt. Lenz laat hem een spoorkaartje kopen en met onbekende bestemming afreizen. Zo wordt Bruno, die afstand doet van alle bezit, gestileerd tot de belichaming van een volmaakte, altruïstische grootmenselijkheid. Zoals in sommige van zijn andere romans tekent Lenz ook hier enigszins raadselachtige en ietwat ongenuanceerde figuren wier psychologische textuur artificieel overkomt. Aard en karakter van Zeller en Bruno, zowel als hun intermenselijke relatie, zijn eerder een door de omstandigheden geschapen gegeven dan wel een in hun psyche aanwezige kentrek of eigenschap. Hun verstandhouding berust op hun beider toevallige lotsverbondenheid en inzet en wordt gedragen door een sterke overlevingswil en een tellurische verbondenheid met de natuur en hun dagelijks bedrijf. Dit wordt ten overvloede geïllustreerd door commentaren en herinneringen van Bruno of door talloze anekdotische situaties, lyrische natuurevocaties of descriptief-technische beschrijvingen van hun werk. Lenz bewijst hier andermaal zijn sterk narratief en evocerend talent. Hij laat zich echter verleiden tot een ietwat overtrokken symboliek en tot al te uitgerafelde, maniëristische beschrijvingen. | |
[pagina 753]
| |
In Die Rättin weet Günter Grass allerlei problemen van heden, verleden en toekomst met elkaar te vervlechten tot een krans van in elkaar hakende verhalen. En al wordt het werk niet als dusdanig gepresenteerd, het is een door zijn typische fantasie gedragen roman, een visionaire fictie en apocalyptische verbeelding van de mens na de totale vernietiging. Dat gebeurt langs een gedachtenwisseling tussen een rat en een zich in een ruimtecapsule bevindende auteur over deze al dan niet uitgeschakelde mens. Want op het rattenstandpunt ‘Gewesen seid ihr. Euch gab es mal.’ repliceert de auteur: ‘Wann Schluss ist, bestimmen noch wir.’ En zoals Sheherazade zich vertellend het leven redt, zo ook zal Grass, kritisch-manend verwijzend naar datgene wat de mens in al die eeuwen van de wereld heeft gemaakt, met al zijn verbale kracht de ‘no future’-visie en de ondergangsfilosofie pogen op te roepen en ook te bannen. In de eerste plaats langs het relaas van de rat, die haar ambivalente liefde-haatverhouding tegenover de haar vervolgende mens, haar ontstaans-, wordings- en lijdensgeschiedenis maar ook de posthumane geschiedenis als rattentijdperk beschrijft. Dat wordt doorkruist met actualiteitssituaties die op hun beurt verknoopt zijn met een (visie op een) verleden dat verantwoordelijk is voor het heden en de toekomst als ondergang. Door een artistieke kunstgreep laat de auteur zijn lievelingskind, Oskar Matzerath, weer op de proppen komen, die als zestigjarige de jaren vijftig weer tot leven wekt en duidt als de periode van de vervalsers, gedurende dewelke de exemplarische figuren Adenauer en Ulbricht de noodlottige basis hebben gelegd van latere spanningen en van de huidige bedreiging. Als illustratieve figuur op het artistieke vlak is er een zekere Malskat, een Duitse Van Meegeren, wiens levensgeschiedenis en vervalsing uitvoerig worden toegelicht. Oskar is nog op een ander vlak actief. Als gearriveerde film- en videospecialist gaat hij niet alleen op reis naar Polen om er zijn 107-jarige grootmoeder te vieren en er de gehele Blechtrommel-clan te ontmoeten. Hij brengt de Malskat-story in beeld, evenals ‘Grimms Wälder’ en een overzicht van de pre- en posthumane tijd dat ‘Davor und Danach’ zal heten. In het derde vlak te situeren vallen welhaast alle hier op hun kop gezette, als anti- of gruwelsprookjes te begrijpen Grimm-sprookjes, waarin o.a. milieuproblemen en zure regen ter sprake komen en de kinderen van de bondskanselier zich solidariseren met de anarchistische sprookjesfiguren en met de ratten koesterende punkers. Aansluitend daarbij het naar Der Butt verwijzend verhaal rond ‘Die neue Ilsebill’, een boot die bemand is door vijf dames die in de Oostzee de toename van kwallen moeten opmeten maar tevens op zoek zijn naar het verzonken Vineta, hier symbool voor alle feministische verlangens en wensdromen. Tot daar iets over structuur en vertelniveaus van dit exuberante, niet samen | |
[pagina 754]
| |
te vatten boek, dat uitloopt in de alles vernietigende eindknal. De ratten hebben overleefd en geven de volgende wijsheid mee: ‘Indem wir den Anteil Ratte in uns bejahen, werden wir wahrhaft human.’ Zij vormen immers een nieuwe soort ratmens of mensrat. Vandaar: ‘Ursprunglich Menschenwerk zwar, weisen wir über unsere Schöpfer hinaus, denen rückblikkend unser Mitgefühl gilt. Sie scheiterten an sich, während wir, dank des Rattigen in uns, zukünftig sind.’ Grass blijft een fabulator en woordgeweldenaar bij uitstek, wiens borrelende creativiteit en verbeeldingskracht op vaak geestige, humoristische, ironische of op beklemmende wijze aan tal van problemen gestalte weet te geven. Dat de auteur zich in dit hybridisch werk geenszins wenst aan banden te leggen, moet men dan als lezer op de koop toe erbij nemen. Elke vogel zingt immers zoals hij gebekt is.
Zoals in menig werk van Martin WalserGa naar eindnoot+ vindt men ook in Die Brandung de archetypische figuur terug die lijdt aan zichzelf, aan eigen onzekerheid en twijfel. Deze moeizaam zijn weg zoekende ‘homo viator’ verdwaalt in het leven als in een onoverzichtelijk labyrint. Zo ook de reeds in Ein fliehendes Pferd optredende Halm, leraar op middelbare leeftijd, die uiteraard worstelt met de problemen eigen aan die leeftijd. Door toedoen van een vriend kan hij een tijd gaan doceren in de VS. Hij gaat met enthousiasme aan de slag én dompelt zich onder in het bruisend-jeugdige studentenleven. Amerika als verjongingskuur? Helaas niet. Een symbolische scène met prospectieve betekenis maakt het duidelijk. Bij een eerste zwempartijtje in de oceaan wordt hij verrast door de branding en pijnlijk gekneusd aan land geworpen. Halm staan nog kneuzingen te wachten. De jonge studente Fran kruist zijn pad. Maar om allerlei redenen, de bekende wetten en praktische bezwaren, wordt de liefde onder platonische controle gehouden. Wanneer Halm naar Duitsland terugkeert, verneemt hij de brutale dood van Fran uit de krant. En al valt er niets op te biechten, het gesprek met zijn vrouw over Fran heeft therapeutische functie. Walser last nog meer fataliteit in. De ouders van zijn vrouw sterven aan kanker. Dochter Lena heeft huwelijksperikelen en een studievriend pleegt zelfmoord. De roman is meer dan een subtiel uitgewerkte, onmogelijke liefdesrelatie. Vooral belangrijk lijkt me het psychogram van Halm, de man die moet vaststellen dat men in het leven de klok niet terugzet. Binnen het reis- en avonturenmotief, de ontdekking en confrontatie van Halm met de Nieuwe Wereld, bouwt Walser ook de innerlijke ontdekkingstocht van zijn figuur uit. Amerika en Fran hebben Halm geleerd ‘dass das Leben etwas Schönes sei.’ Dit lijkt een banale vaststelling, maar in deze ontwikkelingsroman weet Walser langs de vele in zijn figuur verplaatste reflecties heel wat zinnige dingen te vertellen | |
[pagina 755]
| |
over leven, liefde, vergankelijkheid en dood, over levensonmacht en de tegenstelling tussen droom en werkelijkheid. Tegenover het duidelijk passief duldende en bijna decadente dat Halms denken en doen bezwaart, staat de bijna overrompelend bedwelmende verheerlijking van het jonge Amerika als exponent van levenslust, jeugd, vitaliteit en dynamisme, voor Halm weliswaar slechts aanwezig in de roes van een wensdroom.
In de Oostenrijkse literatuur zijn heel wat romans aan te wijzen waarin de auteurs op neonaturalistische wijze psychologiserend afrekenen met hun jeugd, hun opvoeding en de oudere generatie. We vermelden slechts Schöne Tage van Franz Innerhofer en Der Ackermann aus Kärnten van Jozef Winckler. Deze belijdenisliteratuur cirkelt vaak rond verdrukkingsmechanismen eigen aan een autoritaire opvoeding en het hiermee samenhangende verzet van de naar vrijheid en zelfontplooiing verlangende hoofdfiguur. In Die Züchtigung van Waltraud Anna MitgutschGa naar eindnoot+ reconstrueert een zich herinnerende ik-figuur - een volwassen jonge vrouw, die de schakel vormt tussen haar moeder en eigen kind - zowel het leven van haar moeder als het hare. De reflectie wordt op gang gebracht naar aanleiding van een door haar kind gestelde vraag: ‘War deine Mutter so wie du?’ Het blijkt dat Marie, die door haar ouders wordt opgevoed volgens het in praktijk gebrachte spreekwoord: ‘Wer sein Kind liebt, züchtigt es’, na een liefdesontgoocheling overhaast en uit reactie huwt, om in de stad een ongelukkig leven te leiden en vereenzaamd te sterven. In een van de eerste bladzijden klinkt reeds het grondthema van het boek op: ‘Schau, ich habe gegen meine Mutter rebelliert, du wirst einfach gegen mich rebellieren.’ De naturalistische visie op opvoeding, erfelijkheid en milieu en de onafwendbare fataliteit waarmee zich het leven aan de mens voltrekt, worden hier gekoppeld aan een verdiepende psychologiserende analyse. Marie is immers niet alleen het slachtoffer van haar eigen opvoeding, die zich a.h.w. doorzet wanneer zij moeder wordt. Haar even strenge, met onderdrukking en afstraffing gepaard gaande opvoedingsmethodes hebben hun oorsprong in een preventief-beschuttende afweerreactie, in een zonderlinge vermenging van angst en (teveel aan) liefde t.o.v. haar kind. Deze betutteling zal de zonder ware geborgenheid opgevoede dochter doen revolteren in een autistische introversie en in anorexia nervosa, vervolgens in een cynische minachting van de mannen op wie zij als jonge vrouw wraak neemt door ze als ‘Eintagsfliegen’ te gebruiken. Wanneer zij dan toch verliefd wordt en de binding aan een man op een scheiding uitloopt moet zij, totaal teruggeworpen op zichzelf, vaststellen dat haar leven sporen heeft nagelaten bij haar kind, sporen waarvan ze de bewijzen vindt in een dagboek. Haar besluit: ‘Es ist mir | |
[pagina 756]
| |
nicht gelungen die Kette zu unterbrechen. Ich bin auch hier die Tochter meiner Mutter geblieben. Der Kreis, aus dem ich auszubrechen gehofft, hat sich unentrinnbar geschlossen.’ Langs de verstrengeling van de geëvoceerde primitieve dorpsgemeenschap met haar taboes en dubbele moraal en van het tijdsklimaat vóór, tijdens en na de oorlog met de soms ietwat te nadrukkelijk geïnterpreteerde psychologische ontleding van deze spanningsvolle moeder/dochter/ (klein)dochter-relatie krijgt de roman organisch en structureel gestalte. Het werk drijft op een sterke verbale expressie, een beheerst-geladen verwoording en een authenticiteit die allicht te maken heeft met het feit dat de schrijfster achter de ik-figuur schuilgaat. Die Züchtigung lijkt me een opmerkelijk debuut te zijn.
De romans van Thomas BernhardGa naar eindnoot+ krijgen meestal een verwijzende parabelbetekenis mee. Zijn figuren, die zelden of nooit een groeiproces doormaken of psychologisch worden ontleed, krijgen een plaats in een welomschreven kader waarbinnen de auteur zijn kijk op de werkelijkheid kwijt kan. Ook in Alte Meister, waar de ik-figuur, Atzbacher, een privé-geleerde, een zekere Reger, een 82-jarige muziekkenner, ontmoet die steevast in het museum de ‘Man met witte Baard’ van Tintoretto komt bewonderen. Het wordt duidelijk dat Reger, die eigenlijk de vertellende ik-figuur verdringt, medium en spreekbuis wordt waarlangs de auteur in het bekende Bernhardiaanse scheldproza met grimmige verbetenheid en vooral met een onovertroffen verbaal geweld gaat fulmineren tegen alles en nog wat, vooral tegen zijn Kakanien, waar slechts ‘Stumpfsinn’ heerst. Pas tegen het einde wordt het hoofdthema duidelijk. Reger vertelt over de dood van zijn vrouw en zijn vergeefse vlucht in de wereld van de kunst, waar hij eigenlijk geen schoonheid en geborgenheid maar eerder het onvolmaakte en het eeuwige tekortschieten ontdekte. Kunst biedt derhalve geen redding en laat onbevredigd. Het boek illustreert Bernhards liefde-haatverhouding t.o.v. het aanschouwen en het beoefenen van kunst. Het werk eindigt aldus: Reger nodigt zijn vriend uit om in het Burgtheater Der zerbrochene Krug te gaan bekijken. De opvoering is een flop. Ondanks alles blijft Bernhard de kunst van het schrijven beoefenen. Het is echter wel zeer de vraag hoe lang deze al dan niet echt verbolgen, gekwelde, gefrustreerde en geïsoleerde auteur kan blijven schrijven, als dit schrijven slechts een vrij relatief en bedenkelijk soelaas brengt in deze hem omringende, infame en geestelijk onbewoonbare wereld. Het eeuwenoude thema, de tegenstelling tussen kunst en leven, krijgt hier in een gelijkenis gestalte. | |
[pagina 757]
| |
Inge MerkelGa naar eindnoot+ is een landgenote van de grimmige Bernhard. Haar werk vertoont kentrekken die heel wat Oostenrijkse romanauteurs gemeen hebben: het vaak onstuitbare fabuleren en de neiging tot het inlassen van soms eindeloze essayistisch-beschouwelijke passages. Die letzte Posaune, haar tweede roman, illustreert andermaal haar voorliefde voor een plechtstatige, maniëristisch-barokke, niet altijd even spits geformuleerde klare verwoording en een neiging tot het hybridisch-ingewikkelde, het cerebraal-analytische en het duister-metafysische benaderen van de werkelijkheid. In deze roman, de natekening van de psychische crisis van een individu en, ruimer gezien, van de crisis van de hedendaagse mens, diens conditio humana en de maatschappij waarin hij leeft, gebeurt dit langs een moeizame omweg. Het boek gaat over Frau Doktor Anna Pictor, die worstelt met een depressie na de dood van haar vader. Haar individuele situatie, haar denkwereld en commentaar op de wereld rondom haar worden de lezer toegespeeld langs vier kanalen. Er zijn het relaas en de reconstructie van de gesprekken tussen de patiënte en de behandelende arts en jeugdvriend Dr. Schlesinger en de op band opgenomen gesprekken tussen die arts en een vriend kunsthistoricus Dr. Kreutzer over Anna. Uiteindelijk zijn er notities van de patiënte zelf die haar echtgenoot uit de prullemand heeft opgevist, monologen of ‘Höhlenmalereien’ van haar alter ego met sterk visionaire inslag en reminiscenties en beschouwingen van de hoofdfiguur zelf. Deze laatste worden ons meegedeeld door een zich herinnerende vriendin met wie bovenvermelde hoofdfiguur regelmatig samen borrelde. Dit aldus samengestelde menselijke mozaïek is in wezen slechts een kapstok waar een disparaat wereldbeeld aan opgehangen wordt. Want Inge Merkel geeft aldus eigen metafysisch-kosmogonische bedenkingen ten beste. Het gaat er o.m. over de wereld en haar machten: god, satan en de materie, over ‘die innere Potenz der Auflösung’, over de ‘deus absconditus’ en 's mensen zoektocht naar zin en zekerheden, maar ook over de consumptiemaatschappij, de seksuele vrijheid en de permissieve moraal, over de rebellie tegen de dood, over het raadsel van leven en sterven. In dit bij uitstek barokke boek komt vooral het eschatologische aspect uitvoerig aan bod. In talrijke hoofdstukken gaat het over zonde, dood en over de dag dat de laatste bazuin zal weerklinken en ons zal gebieden uit de doden op te staan. het sluitstuk ‘Requiem’, een evocatie tegen de achtergrond van het ‘Dies Irae’, groeit ondanks alles uit tot een hymne op de schepping en het mens-zijn met een daarbij aansluitende hoopvolle verwachting op een later leven. De beschouwingen van Inge Merkel zijn vaak verward maar er zijn ook boeiende beschrijvingen of evocaties van jeugdherinneringen of andere autobiografische verwijzingen, zo o.a. naar haar activiteiten in Polen, waar zij blijk- | |
[pagina 758]
| |
baar in het verzet stond tegen het nazisme. En ook de zogeheten aanleiding van het boek, de zich bij de hoofdfiguur manifesterende depressie, die zich uitte in het vertrappelen van een kamperfoelie en die aan de basis ligt van deze zovele bladzijden, wordt ten slotte ook wetenschappelijk verklaard als ‘infantile Reaktion mit Regression auf die Analphase als Beispiel für Altersschock’. Met psychologie en psychiatrie heeft Inge Merkel blijkbaar niet veel op. Het is een boek waarin men als lezer bijna verdrinkt. Bepaalde passages, vooral allegorische scènes en hallucinante droom- en denkconstructies die vaak uitwoekeren in grotesk-komische of wangedrochtelijke fantastisch-surrealistische verbeeldingen à la Breughel, Bosch of Ensor, getuigen van een even uitzonderlijk als zonderling talent. De beste bladzijden zijn met bravoure geschreven, de taal is exuberant, soms theatraal en wel eens bombastisch. Een werk dat buiten het gewone kader valt en zeker niet iedereen zal aanspreken.
Herta MüllerGa naar eindnoot+ (o 1953), een jonge afstammelinge van de Zwaben die in de late middeleeuwen naar het Banaat uitweken - een andere groep Volksduitsers in Roemenië zijn de ‘Siebenbürger Sachsen’ -, verraste onlangs met een eersteling, Niederungen (1984), die de Aspekte-prijs van het ZDF kreeg. Grondthema van haar tweede bundel, Der Mensch ist ein grosser Fasen auf der Welt, is de door de recente historische gebeurtenissen veroorzaakte gettosituatie van deze minderheid, die het vooral sinds 1954 hard te verduren kreeg. De moeilijkheden inzake het samenvoegen van de door de oorlog gescheiden families en de slechts geleidelijk toegestane uitwijking naar het Westen, dit tegen harde deviezen en met achterlating van alle bezit, zijn de lezers allicht genoegzaam bekend. Misschien nog vermelden dat de schrijfster ondertussen in Roemenië publikatieverbod kreeg. Over bovenvermelde ingewikkelde realiteit en haar historische achtergrond gaat het precies in deze vrij korte verhalen, die gesitueerd zijn binnen de allesbehalve idyllische, besloten agrarische dorpsgemeenschap waar steeds dezelfde figuren opduiken. Op hyperrealistische wijze weet Herta Müller de geobserveerde mensen en hun eigen wereldje vast te spijkeren. In een bijna rudimentair-primitieve schriftuur wordt gestalte gegeven aan deze eenvoudige wereld van alledaagse dingen en gebeurtenissen, die op poëtische wijze verruimd wordt tot een soort fantastisch, aan Chagall herinnerend magisch realisme, waarin vooral de signalerend-be-tekende natuur als mythische oerkracht, verbonden met volkstraditie en bijgeloof, vaak uitgroeit tot een wereld vol noodlotsdreiging en angst. Opvallend is hoe deze gebalde stijl een sterke suggestieve kracht meekrijgt door allerhande uitsparingen, verzwijgingen en understatements. Het dorpsgebeuren, de kringloop van | |
[pagina 759]
| |
leven en dood waarin ook de liefde, niet zelden als primair-brutale sex, als machtswellust of uitbuiting een rol speelt, voltrekt zich in de familie van een schrijnwerker, een pelsbewerker (die wat vroeger uitwijkt) en de molenaar Windisch, die uiteindelijk ook een visum weet te bemachtigen. Verwezen wordt ook naar het verleden, naar de gruwel van de oorlog en de deportatie naar Siberië die de oudere generatie voor altijd heeft getekend. Naast hen - eigenlijk ver van hen verwijderd - de jongere generatie met hun uitzichtloze toekomst, hun vergeefse wensen en dromen. Vooral getekend wordt het cynisme waarmee zowel de burgerlijke als de geestelijke overheid aan machtsmisbruik en afpersing doet: ‘Windisch trägt zwei Säcke ans Ufer. Der Nachtwächter wird sie zum Milizmann tragen.’ / ‘Der Milizmann knöpft seinen Rock auf. “Zieh dich aus” segt er.’ / ‘Im Bett sucht der Pfarrer mit den Frauen die Taufscheine.’ Wanneer na twee jaar de papieren in orde zijn vertrekt de familie Windisch met een paar koffers en de hen bekruipende angst voor het onbekende en voor ‘die Krankheit, die wir aus den Krieg kennen, das Heimweh.’ Er is geen weg terug. Ze nemen afscheid van het dorp en de mensen waar ze mee vergroeid waren, een afscheid dat geen afscheid kan zijn. Om haar sobere, directe en plastische schriftuur lijkt Herta Müller me meer te zijn dan een belofte.
Men zou reeds een aardige bibliotheek kunnen vullen met de talrijke romans en de reporterend-evocerende, zakelijke werken die handelen over de door de oorlog verloren gegane Duitse gebieden en de menselijke drama's die zich afspeelden toen miljoenen hun thuis moesten verlaten. Dit verlies is precies in, door en voor de literatuur een winst gebleken. Deze literaire reconquista zette reeds vroeg in. Reeds in 1961 schreef Marion Gräfin Dönhoff haar Namen die keiner mehr nennt, waarin ze als een der eersten verzoenende taal sprak in de richting van het Oosten en als voorbeeld voor zovele anderen persoonlijk afstand deed van haar Oost-Pruisen, waar ze ondanks alles wilde blijven van houden: ‘Vielleicht ist der höchste Grad der Liebe der: zu lieben, auch ohne zu besitzen.’ Johannes Bobrowski schreef zijn prachtige gedichten over zijn ‘Schattenland’ en Hans Graf von Lehndorf zijn ‘Ostpreussisches Tagebuch’. In een opmerkelijke tetralogie schiep Horst Bienek een onovertroffen Silezisch epos. En terwijl voor een thans reeds vergrijzende generatie een toeristische terugkeer - soms smalend ‘Heimwehreise’ genoemd - de enige mogelijkheid biedt de verloren heimat nog een laatste maal terug te zien, verschijnen nog steeds werken die de herinnering levendig houden aan datgene wat voor altijd onbereikbaar blijkt te zijn. Niet uit revanchisme, wel uit interesse, uit liefde voor het land waar men zijn wortels had én heeft. Want het is inderdaad zo dat | |
[pagina 760]
| |
Bobrowski's vraag, ‘Trägt man das Land an den Schuhsohlen mit?’, een retorische vraag is. Met Die Reise nach Pommern - Bericht aus einem verschwiegenen land schreef Christian Graf van KrockowGa naar eindnoot+, edelman en prof die thuis is in de geschiedenis, pas nu een werk dat ontstaan is n.a.v. een recent bezoek aan zijn voorouderlijk landgoed in Pommeren, dat nu Pomorze heet. Dat dit werk verscheidene maanden op de bestseller-lijst stond, bewijst dat het hier niet gaat om een dor wetenschappelijk traktaat maar om een ooggetuigeverslag, een reportage die boeiender is dan menige roman, ook al benadert de auteur zijn thema vanuit een sociologische en historische optiek. Uit deze met anekdoten doorspekte kroniek groeit het beeld van zijn geslacht, maar vooral het weidse tableau van dit verstilde land, waar in de loop der eeuwen een maatschappelijke samenhang en samenhorigheid groeide tussen landheer en geestelijkheid enerzijds en boeren, landarbeiders en dagloners anderzijds. De auteur bevolkt het land van zijn jeugd met levende figuren van vlees en bloed. Hij hoeft ze zich niet te verbeelden, de legendarische ‘eiserne Gräfin’, de statige heren, de deftige dominees, de rechtgeaarde en hoekige Streuveliaanse boeren, de pezige landarbeiders en de trouwe dienaren. De onderlinge verbondenheid van deze mensen en hun symbiose met de aarde en de natuur krijgt gestalte in de met spreekwoorden, volkswijsheden en -gezegden gekruide beschrijving van tradities en folkloristische oogst- en huwelijksgebruiken, van omgangsvormen en eetgewoonten. De auteur tekent echter geen liefelijk verhaal van aaneengeregen idyllische genretekeningen. De lokale situatie wordt geïntegreerd en uitgebouwd in het ingewikkelde geschiedenisproces van dit oorspronkelijk Wendisch-Slavische gebied, het land bij de zee (po morje), dat gegermaniseerd en gekerstend werd en waar uiteindelijk Germanen en Slaven, Pommeranen, Polen, Kasjoeben en Pruisen ondanks sociale en etnische spanningen met elkaar leerden leven. Het boek deint uit in de definitieve verstoring en ontwrichting van het land in 1945. Antithetisch tegenover de vlucht van toen de terugkeer veertig jaar later: ‘eine Begegnung mit dem eigenen Herzen’. Het landgoed is een collectieve boerderij geworden, het ouderlijke huis nog steeds een ruïne, de graven van zijn voorouders overwoekerd door onkruid. Eenmaal een beheerste gevoelsreactie: ‘Aber so, in dieser Form schmerzt es denn doch.’ Ook von Krockow doet hier afstand van zijn schrijvend herontdekte en herwonnen heimat. Hij doet het piëteitsvol her-denkend met liefdevolle wijding, met grootmoedige sereniteit en met adellijke waardigheid.
In het vorige jaaroverzicht werd een werk van de broer van Brecht Unser Leben in Ausburg, damals gesignaleerd. Voor de Brecht-fans nog even wij- | |
[pagina 761]
| |
zen op een nieuw en intrigerend werk dat enig maar toch niet zò veel nieuw licht werpt op het leven van deze theaterreus. In Brechts Lai-Tu bewerkte Hans BungeGa naar eindnoot+ de ‘Erinnerungen und Notate’ van Ruth Berlau, een geliefde van Brecht. Ze stamde uit een gegoede Deense familie, werd een succesrijke actrice en een overtuigde communiste. Ze liet haar man in de steek om aan de zijde van Brecht door het leven te gaan. Brecht stierf in 1956 en Ruth Berlau zou hem 18 jaar overleven. Ze kwam op tragische wijze om in het Charité-ziekenhuis van Berlijn. Ze werd dood aangetroffen in haar ziekbed dat in vlammen was opgegaan. Een sigaret moet haar fataal geworden zijn. Haar leven met Brecht liep niet over rozen. Ruth had niet alleen af te rekenen met concurrentie van andere vrouwen, ze moest geleidelijk vaststellen dat haar binding met Brecht, althans vanuit diens optiek, eerder van praktische aard dan wel een liefdesrelatie was: ‘Der Mangel an Mitarbeitern (war) der Grund warum er sich so an mich klammerte.’ Men krijgt in dit boek wel heel wat informatie, wetenswaardigheden en weetjes omtrent de auteur Brecht, het ontstaan van zijn werk en diens ontmoetingen met heel wat bekende figuren gedurende zijn verblijf in de V.S. Belangrijke gegevens, laat staan een diepgaande ontleding van de psyche van Brecht, zoekt men echter tevergeefs. Dat hij, bezeten door zelfbevestiging en zucht naar eer en roem, hard werkte en even intensief leefde en egoïstisch-opportunistisch iedereen uit zijn omgeving poogde naar zijn hand te zetten, te gebruiken zoniet te misbruiken, was al eerder bekend. Dat Ruth, verblind door de liefde, een speelbal wordt, bewijst dit boek dat eigenlijk evenzeer een tragisch eindigende Ruth Berlau-(love)story wordt. De jonge vrouw, die heel wat relaties heeft in artistieke en politieke kringen, was voor de op de vlucht geslagen Brecht een grote steun. Ze regelde allerlei praktische zaken, tikte zijn manuscripten uit, bewerkte ze soms en vertaalde ze in het Deens. Ze koopt hem zelfs een huis en een wagen en financiert de uitgave van zijn ‘Svendborger Gedichte’. Haar dienstbaarheid wordt echter niet gehonoreerd. Wanneer ze zich hierover beklaagt, antwoordt een cynische Brecht met een Chinese parabel. Hij kruipt in de huid van Me-Ti en richt zich tot Lai-Tu: ‘Deine Güte wird festgestellt und gewürdigt, indem sie in Anspruch genommen wird. So erwirbt der Apfel seinen Ruhm, indem er gegessen wird.’ Ruth wist maar al te goed hoe Brecht op de vrouwen neerkeek. Aan Suhrkamp schrijft ze: ‘Eigentlich verachtet er ja uns Frauen tief. (...) Mich hat er immer behandelt wie den letzten Dreck. Leider liebe ich ihn.’ Dit is een zin die boekdelen spreekt. Bunge wijst nog even op de moeilijkheden bij de verwerking en de prozabewerking van de zeven lange, uit 1959 daterende gesprekken die aan dit werk ten grondslag liggen. Soms is het schrijvend-doorgevend medium die Bunge is | |
[pagina 762]
| |
geweest, te nadrukkelijk aanwezig. Toch een niet onbelangrijk en aangrijpend ‘document humain’. |
|