Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 134 (1989)

Informatie terzijde

Titelpagina van Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 134
Afbeelding van Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 134Toon afbeelding van titelpagina van Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 134

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave



Genre

proza
poëzie
sec - letterkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 134

(1989)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 306]
[p. 306]

Stem Bakker
Kroniek
1473 klokken van karton

Willem Frederik Hermans, Door gevaarlijke gekken omringd, De bezige bij, 1988; Een heilige van de horlogerie, De bezige bij, 1987.

In Dietsche Warande & Belfort jrg. 133, nr. 7, bespreekt Martien J.G. de Jong de roman Een heilige van de horlogerie van W.F. Hermans. Hij doet dit vanuit de optiek van een nieuwe studie over het werk van Hermans, geschreven door Huug Kaleis (De God Denkbaar verklaard). Niettemin besteedt hij ook ruimschoots aandacht aan de thematische en structurele aspecten van de roman op zich: de verhaalinhoud, de compositie, motieven, het ik-perspectief, temporele en ruimtelijke aspecten, symbolische voorstellingen (van de onmacht) van het schrijverschap. Op gezag van Kaleis verwijst De Jong voor het motief van de klok naar twee andere plaatsen in het oeuvre van Hermans. Verder beperkt hij zich tot de opmerking dat er in de wereldliteratuur ‘legio symbolische klokken’ aan te wijzen zijn.

Nu wil het toeval dat er in de loop van 1988 alweer een nieuw boek aan Hermans' oeuvre is toegevoegd: Door gevaarlijke gekken omringd, een verzameling beschouwingen uit de jaren 1977-1987. Op een enkele bijdrage na verschenen deze beschouwingen eerder in de periodieken Het Parool, Nieuwsnet, NRC-Handelsblad en Elsevier. Als De Jong in de gelegenheid was geweest het bedoelde boek bij zijn beschouwingen te betrekken, zou hij dit m.i. zeker hebben gedaan. Ik neem niet aan dat hij de hier verzamelde stukken al kende op grond van hun eerste publikatie. Overigens blijkt in geen enkele recensie van Een heilige van de horlogerie te zijn verwezen naar een of meer van de stukken uit de genoemde periodieken (het nut van de bundeling is hiermee meteen vastgesteld).

 

In Door gevaarlijke gekken omringd zijn 111 bijdragen verzameld, verdeeld over 12 rubrieken. Er zijn minstens tien beschouwingen bij die opvallende raakvlakken vertonen met de roman, waarvan het merendeel te vinden is in de rublriek ‘Frankrijk en Parijs’ (een mooie rubriekstitel, want de schrijver woont in Parijs, de roman speelt zich af in Frankrijk, de vrouwelijke hoofdfiguur komt uit Parijs, evenals de moeder van de mannelijke hoofdfiguur, die aan het slot ook zelf naar Parijs terugkeert). Bij het lezen van de betreffende stukken kreeg ik langzamerhand het gevoel aanwezig te zijn bij de genese van een roman.

Het onderwerp van ‘Een loods vol dode koningen’ is het bijeenbrengen van koninklijke stoffelijke resten onder één centrale kerkvloer. Hier kan men duidelijk spreken van het verzamelmotief (vgl. het verzamelen van klokken). Oorspronkelijke publikatie: Het Parool, 7.6.1977.

Een prachtige aanhef treffen we aan in ‘Musea waar niemand komt’: ‘Een van de paradoxaalste verschijnselen op onze wereld is het bestaan van musea waar zo goed als niemand komt. (...) Als ik de hand in eigen boezem steek, moet ik wel toegeven dat ook ik zelden naar een museum ga waar bijna niemand komt, ofschoon ik van tijd tot tijd werkelijk popel van verlangen er weer eens een te bezoeken.’ (oorspronkelijk in Het Parool,

[pagina 307]
[p. 307]


illustratie
Anne van Herreweghen, Portret van Willem Frederik Hermans.


2.7.1977) Vervolgens doet Hermans verslag van een bezoek aan een dergelijk museum, vlakbij zijn woning in Parijs: de totale collectie bestaat uit 261 werken van de Elzasser schilder Henner (1824-1905) (ook hier is Hermans heel precies als het om getallen gaat). Ook het museum in Een heilige van de horlogerie is zo'n museum waar niemand komt: ‘'t Gebeurde niet vaker dan een- of tweemaal per jaar dat een toerist vroeg of hij de hele collectie mocht zien.’ (p. 26)

Heel herkenbaar is de thematiek in ‘De brug der kunsten’ (Pont des Arts): het voeren van een vergeefse strijd voor behoud van de oude, oorspronkelijke architectuur tegen geestloze nieuwbouwplannen. De teloorgang van het museum (in de roman) past uitstekend in de planning van de wethouder. De samenspanning van stadspolitiek en grootkapitaal is voor Parijs een eeuw geleden ook prachtig beschreven door Emile Zola in Au bonheur des dames, maar daar gaat het hier niet om. (Het Parool, 15.7.1978)

‘Parijs in de vuilnisbak’ (dat lijkt wel een titel van Zola) handelt over de schandalige manier (opnieuw) waarop overheid en bouwspeculanten tegen oude buurten en monumentale oude huizen tekeergaan. Hermans' citaat uit het werk

[pagina 308]
[p. 308]

van Baudelaire had ook als motto kunnen dienen voor de roman: ‘De poëzie en de vooruitgang zijn allebei even eerzuchtig en ze haten elkaar met een instinctieve haat, zei Baudelaire romantisch.’ (Het Parool, 20.5.1978)

Dan komen er weer een paar museumkronieken: ‘Een nieuw museum’ en ‘Van station tot museum’. Het eerste dateert van 23.8.1980, Nieuwsnet: het kondigt de oprichting aan van een nieuw museum, ‘Museum van de Negentiende eeuw’, onder te brengen in een voormalig station annex hotel aan de Quai d'Orsay. Het tweede is van zes jaar later, Elsevier, 20.12.1986: het plan is gerealiseerd en Hermans vertelt over zijn eerste bezoek; soms beschrijft hij een museumstuk nauwkeurig: ‘'t Interieurstuk dat in deze afdeling [meubilair van 130 jaar geleden. SB] de meeste indruk op mij heeft gemaakt, is een grote schoorsteenmantelklok, met voetstuk van gevlamd rood marmer, terwijl de eigenlijk gezegde klok bekroond wordt door een Romeinse renwagen, die met vier paarden is bespannen.’ (DGGO, p. 133) Als de kampeerders het museum van Constantin Breughel leegroven, ziet de ontgoochelde beheerder ‘een vrolijke kampeerder sjouwen met een grote pendule, een prachtexemplaar, voornamelijk bestaande uit een kolossal klok roodgevlamd gepolijst marmer’, ‘een schoorsteenmantelpronkstuk’ (p. 200)...

Er zijn meer klokken in Een heilige van de horlogerie die eerder figureerden in zijn beschouwende stukken. De koekoeksklok bij voorbeeld. In de roman worden er twee bladzijden aan besteed, o.m. om ‘het kletsverhaal te (ontzenuwen) dat de Zwitsers de koekoeksklok hebben uitgevonden. Koekoeksklokken komen uit het Zwarte Woud, in Duitsland.’ Aldus een Duitse bezoeker van het klokkenmuseum. Hermans zelf blijkt een frustrerende jeugdherinnering te hebben aan koekoeksklokken (Nieuwsnet, 26.7.1980). In ‘De koekoeksklok’ vertelt hij eerst dat dit soort klokken niet in Zwitserland is uitgevonden maar in het Zwarte Woud en er daarom uitziet ‘of hij gemaakt is van wat je in het bos op de grond vindt: takjes, dorre bladeren en denneappels.’ Vervolgens haalt hij herinneringen op aan een koekoeksklok van een oom: ‘hoe jaloers was ik niet, vijf jaar oud,’ op het bezit van zo'n klok, waarvan ‘het mechaniek werd aangedreven door twee, in de loop van de dag aan kettinkjes langzaam naar beneden zakkende denneappels van lood, die elke avond moesten worden opgehaald, wat alleen door oom zelf mocht worden verricht.’ (Volgt een beschrijving van het indrukwekkende en onvergetelijke tevoorschijn komen, roepen en verdwijnen van de koekoek.) ‘Ik wou natuurlijk ook een koekoeksklok hebben. Mijn grootmoeder, altijd erop gespitst mij te verrassen en toch te verwennen, gaf me er een voor mijn verjaardag. Maar 't was een kleintje, waar niet meer dan een één denne-appel aan hing en die dan ook geen slagwerk bezat, laat staan een koekoek.’ Een nepcadeau dus, even weinig waard als later de hele museale collectie.

Een andere jeugdherinnering vinden we in ‘Bij de horlogemakers’ (Nieuwsnet, 2.8.1980). In de Spuistraat in Amsterdam was de horlogemaker van zijn ouders gevestigd. Hermans geeft beschrijvingen van de werkplaats en van de precisie en concentratie waarmee werd gewerkt: ‘Horlogemakers, dat zijn mensen met een volmaakt duidelijke opdracht in het leven.’

Klokken en horlogemakers: ze hebben hem sedertdien niet meer losgelaten. In ‘Alles van karton’ (Het Parool, 30.9.1978) biecht de schrijver twee projecten op waarvan hij al ‘tientallen jaren’ droomt: ‘a) Een klok maken van karton, b) een fototoestel van hetzelfde materiaal.’ Hoewel hij ooit een bouwplaat cadeau kreeg ‘waaruit je een slingeruurwerk kon maken dat echt liep. Alles van karton’, is het er niet van gekomen (wel heeft hij een winkeltje opgezocht waar een kartonnen klok hing die al veertig

[pagina 309]
[p. 309]

jaar liep). Van Willem Frederik Hermans in ‘Alles van karton’ naar Constantin Brueghel in Een heilige van de horlogerie is het nu nog maar een kleine stap. ‘Verveelt het je nooit?’ vraagt Louise Brooks aan Constantin, als hij voor de zoveelste keer over zijn betrekking vertelt. ‘Nee, waarom? Ik kan heel goed nadenken, terwijl ik zo doodalleen door het lege paleis loop, van de ene zaal naar de andere, stilsta bij iedere klok om steeds hetzelfde te doen, dat me geen enkele moeite kost. Ondertussen schieten me allerlei ideeën te binnen. Ik zou er een boek over kunnen schrijven.’

- ‘Ja? Een boek schrijven lijkt me wel wat anders dan klokken maken.’

- ‘O nee. La Bruyère zei: Een boek maken is een vak als het maken van een pendule.’ (p. 167)

Naschrift van Martien J.G. de Jong

Dr. Siem Bakker had zijn lijst met klokpassages kunnen uitbreiden met een verwijzing naar het gesprek met W.F. Hermans dat ik heb opgenomen in mijn essay De waarheid (?) omtrent Richard Simmilion of de onvoltooide autobiografie van Willem Frederik Hermans, dat dateert van augustus 1985. Sprekend over het feit dat hij als scholier de derde klas van het gymnasium heeft moeten overdoen, zegt Hermans daar (p. 99): ‘Ik had mijn tijd aan andere dingen besteed. En bovendien: ik had zo'n soort superioriteitsgevoel. Indien ik al geen horlogemaker wilde worden, dan toch een groot uitvinder of zo.’ Tevoren al had Hermans me geschreven dat hij ‘druk doende (was) een nieuwe roman te voltooien’ waarover hij echter ‘voor het boek af (was)’: ‘absoluut niets, tegen niemand’ wilde vertellen. Dit met mysterieus (bijna) stilzwijgen omringde ‘work in progress’ is kennelijk De heilige van de horlogerie geworden.

Ik geef toe dat de door Bakker verzamelde klokpassages niet zonder belang zijn voor iemand die zich interesseert voor de genese van een literair werk - en wie doet dat eigenlijk niet? In zijn bekend geworden studie Genèse de l'oeuvre poétique heeft Jean-Paul Weber destijds een groot aantal plaatsen bijeengebracht die bewijzen dat er in het oeuvre van Alfred de Vigny een thema bestaat dat men zou kunnen aanduiden als ‘l'univers horloger’. Wie ze vergelijkt met de door Bakker verzamelde citaten, ontdekt een belangrijk verschil. De verzameling van Bakker zegt - evenals het hiervoor door mij gegeven voorbeeld - eigenlijk niets over het klokmotief in de roman zelf. Als Siem Bakker schrijft dat ik mij beperk tot de opmerking dat er in de wereldliteratuur legio symbolische klokken zijn aan te wijzen, ziet hij een paar belangrijke aspecten van mijn opstel over het hoofd. Ik heb immers het klokmotief expliciet in verband gebracht met het thema ‘tijd’ en ik heb het bovendien gezien als metafoor van de romanwereld als kunstschepping, waarin de auteur als creator de scepter zwaait. Ik citeerde Voltaire, die het universum vergeleek met een klok. Deze metafoor was courant in de tijd van de verlichting. De kunstenaar moest in zijn kunstwerk een imitatie leveren van de goed functionerende natuur, waarin ieder radertje - zoals in een klok - zijn eigen plaats had en zijn eigen taak vervulde, en waarin iedere afwijking ten aanzien van de maatschappelijke orde en ten aanzien van de bestaande kunstregels onmogelijk en ondenkbaar was. Het kunstwerk moest kortom functioneren met de regelmaat van een klok, en het moest klinken als een klok.

Dat als metafoor voor het kunstwerk niet alleen de klok als uurwerk kan gelden maar ook de gegoten bronzen klok uit de kerktoren, werd na Voltaire en voor W.F. Hermans bewezen door een auteur die ik hier nog graag even noem, omdat hij de oprichter was van het tijdschrift Dietsche Warande (1855). In 1846 publiceerde Joseph Alberdingk

[pagina 310]
[p. 310]

Thijm het verhalende gedicht De klok van Delft, over een klokkengieter die als kunstenaar streeft naar het absolute kunstwerk. Dat wil voor hem zeggen: een klok waarin ‘streng Verstand’, ‘teêr Gevoel’, ‘Maat’, ‘Vorm’ en ‘Melodie’ tezamen zijn gesmolten in volstrekte ‘Harmonie’, zodat het kunstwerk - bij Thijm uiteraard ter ere Gods - door mengeling van ‘Geest’ en ‘Stof’ tot symbool kon worden van de ‘Gantsche Menschheid’.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

titels

  • over Door gevaarlijke gekken omringd

  • over Een heilige van de horlogerie


auteurs

  • Siem Bakker

  • Martien J.G. de Jong

  • beeld van Willem Frederik Hermans


illustratoren

  • Anne van Herreweghen